ECLI:NL:RBROT:2023:1051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
83/059698-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dagvaarding nietig verklaard wegens innerlijke tegenstrijdigheid in tenlastelegging; verdachte schuldig aan witwassen en overtreding van de Wet op het financieel toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als leidinggevende van drie rechtspersonen, Betaal Garant Nederland C.V., Stichting BGN Afbouwgarantie en Stichting BGN Zekerheidsstelling, optrad als schadeverzekeraar zonder de benodigde vergunning van De Nederlandsche Bank. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding deels nietig was vanwege een innerlijke tegenstrijdigheid in de tenlastelegging. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van een bedrag van € 258.291,72, dat hij had verworven in het kader van de afbouwgaranties. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van voorarrest, en gelastte de openbaarmaking van de uitspraak als bijkomende straf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk overtreden van de Wet op het financieel toezicht door zonder vergunning schadeverzekeringen aan te bieden. De verdachte heeft gedurende bijna vier jaar op structurele wijze misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van consumenten die financiële zekerheid zochten bij de bouw van hun woningen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen, wat een bedreiging vormt voor de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de overtreden wettelijke bepaling niet strekt tot bescherming van de belangen van consumenten. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van een passende straf, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn handelen op de maatschappij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/059698-21
Datum uitspraak: 15 februari 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsvrouw mr. C. van Oort, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Bezem heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 (primair ter zake van medeplegen van witwassen tot een bedrag van € 258.291,72, subsidiair ter zake van eenvoudig witwassen tot het gehele ten laste gelegde bedrag van € 1.450.454,91) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis per datum uitspraak.

4..Geldigheid dagvaarding

4.1.
Ambtshalve beoordeling
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid in de tenlastelegging van feit 2. De tenlastelegging is deels toegesneden op (mede)plegen door de verdachte zelf en deels op feitelijke leiding geven door de verdachte aan de verboden gedragingen die door de genoemde rechtspersonen zouden zijn gepleegd. Het innerlijk tegenstrijdige onderdeel is van wezenlijke betekenis voor de strafrechtelijke beoordeling van het hele ten laste gelegde feit. De rechtbank zou voor een beoordeling een keuze moeten maken tussen het ene of het andere feit dat deels ten laste is gelegd en daarbij de tekst gedeeltelijk moeten herschrijven. Voor een partiële nietigverklaring ziet de rechtbank daarom geen ruimte. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze tenlastelegging niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering.
De dagvaarding zal, gelet op het voorgaande, voor wat betreft het ten laste gelegde onder 2 nietig worden verklaard.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdediging betwist dat het product, te weten de afbouwgarantie, voldoet aan het begrip schadeverzekering als bedoeld in artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft). Aan de criteria voor een schadeverzekering op grond van artikel 1:1 Wft wordt niet voldaan. Er is geen sprake van premiebetaling door de klanten van Betaal Garant Nederland C.V. (hierna: BGN), er is geen sprake van een uitkering door BGN en evenmin wordt voldaan aan het criterium van onzekerheid.
De verdachte is ervan overtuigd dat BGN geen verzekeraar is en zijn goede trouw maakt dat van opzet geen sprake is. Daarbij heeft de verdachte nooit tegen zijn klanten gezegd dat hij een verzekeraar is en heeft de verdachte zich nooit voorgedaan als verzekeraar.
Niet kan wettig en overtuigend bewezen worden dat BGN een schadeverzekeraar is in de zin van artikel 1:1 Wft en dat het product “afbouwgarantie” vergunningplichtig is. De verdachte heeft aldus niet in strijd met de vergunningsplicht gehandeld.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit. Vastgesteld dient te worden dat het geld vermoedelijk van misdrijf afkomstig is. Gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van feit 1, is het standpunt dat het geld niet van misdrijf afkomstig is maar dat het gaat om een legale omzet. Daarnaast is er geen sprake van verhullen of verbergen.
5.1.2.
Beoordeling
Inleiding
De verdachte is bestuurder van BGN en van de stichtingen BGN Zekerheidsstelling en BGN Afbouwgarantie. Hij heeft vanuit deze rechtspersonen onder meer het product Afbouwgarantie op de markt gebracht. De afbouwgarantie werd aangeboden aan kopers van nieuwbouwwoningen en was bedoeld als zekerheid dat de bouw van de woning zou worden voltooid in het geval dat de oorspronkelijke aannemer failliet zou gaan. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft de activiteiten van de verdachte waarmee de afbouwgaranties werden aangeboden gekwalificeerd als vergunningplichtig. DNB heeft BGN een last onder dwangsom opgelegd omdat zij als schadeverzekeraar kwalificeert maar niet over de juiste vergunning beschikte. BGN is in bezwaar gegaan van deze beslissing en uiteindelijk in beroep bij de bestuursrechter van deze rechtbank. Ook de rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de activiteiten van BGN vergunningplichtig waren. Op de inhoud van deze uitspraak wordt hierna nader ingegaan. BGN is van de uitspraak van de rechtbank in beroep gegaan; daarop is nog niet beslist.
Juridisch kader
Van belang zijn de volgende wettelijke voorschriften:
Artikel 1:1 Wft, luidende, voor zover hier van belang:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voorzover niet anders is bepaald, verstaan onder […]:
schadeverzekeraar: degene die zijn bedrijf maakt van het sluiten van schadeverzekeringen voor eigen rekening en het afwikkelen van die schadeverzekeringen;
schadeverzekering:
a. schadeverzekering als bedoeld in artikel 944 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een natura-uitvaartverzekering;
b. ongevallenverzekering; of
c. sommenverzekering als bedoeld in artikel 964 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een levensverzekering of een financieel instrument,
met dien verstande dat voor de toepassing van deze wet een verzekering slechts als schadeverzekering wordt aangemerkt indien sprake is van een uitkeringsplicht ten gevolge van een onzeker voorval of een onzekere omstandigheid waardoor de verzekerde in zijn belangen wordt getroffen;
Artikel 2:27 lid 1 Wft, luidende:
Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van levensverzekeraar of schadeverzekeraar.
Artikel 925, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, luidende:
Verzekering is een overeenkomst waarbij de ene partij, de verzekeraar, zich tegen het genot van premie jegens haar wederpartij, de verzekeringnemer, verbindt tot het doen van een of meer uitkeringen, en bij het sluiten der overeenkomst voor partijen geen zekerheid bestaat, dat, wanneer of tot welk bedrag enige uitkering moet worden gedaan, of ook hoe lang de overeengekomen premiebetaling zal duren. Zij is hetzij schadeverzekering, hetzij sommenverzekering.
Artikel 944 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, luidende:
Schadeverzekering is de verzekering strekkende tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden.
Oordeel van de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de aangeboden afbouwgarantie een schadeverzekering is. Daarbij dient te worden gekeken of de afbouwgarantie valt onder het begrip schadeverzekering als bedoeld in de Wft.
Op 10 november 2022 heeft de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht, uitspraak gedaan naar aanleiding van het door BGN ingestelde beroep tegen de door DNB opgelegde last onder dwangsom (ECLI:NL:RBROT:2022:9932). In de uitspraak is onder meer geoordeeld over de vraag of de door BGN aangeboden afbouwgarantie een schadeverzekering is. Hierbij heeft de rechtbank vastgesteld dat de afbouwgarantie voldoet aan alle daarvoor in de wet gestelde vereisten. Geoordeeld is dat er sprake is van een overeenkomst
tussen BGN en haar klanten en dat sprake is van premiebetaling omdat de klant een percentage van de aanneemsom als kosten betaalt, waartegenover BGN een bepaald risico accepteert. Daarbij is de door BGN verleende dienst ook gericht op vergoeding van schade die voortkomt uit verlies, schade of gemis van verwacht voordeel (vermogens-schade), namelijk de kosten voor het zoeken van een nieuwe aannemer en de eventuele extra afbouwkosten. Ook aan het laatste element van een schadeverzekering wordt voldaan. Het is voor alle betrokken partijen onzeker óf de oorspronkelijke aannemer failliet gaat, wanneer de oorspronkelijke aannemer failliet gaat, of er een vervangende aannemer kan worden gevonden die onder dezelfde voorwaarden de bouw van de woning wil voortzetten en zo niet, tegen welke extra kosten de vervangende aannemer bereid is om de bouw van de woning voort te zetten. Er is daarom aan in ieder geval drie criteria van het begrip ‘onzekerheid’ in de zin van artikel 7:925 BW voldaan.
De definitie van schadeverzekering in de Wft, dient in deze strafzaak op dezelfde manier uitgelegd te worden als in de bestuursrechtelijke zaak. De door BGN en aan haar gelieerde stichtingen aangeboden afbouwgarantie valt dus onder deze definitie. Door het sluiten en afwikkelen van overeenkomsten met deze afbouwgarantie oefent BGN het bedrijf van schadeverzekeraar uit, waarvoor een vergunningsplicht geldt. Door het ontbreken van deze vergunning handelt zij in strijd met de Wft.
Opzet en feitelijke leidinggeven
Vastgesteld is dat BGN en de aan haar gelieerde stichtingen in strijd hebben gehandeld met artikel 2:27 Wft. De opzettelijke overtreding van dit artikel levert een overtreding op van artikel 1 onder 2 van de Wet op de Economische Delicten (WED) en daarmee een strafbaar feit. In het economisch strafrecht dient de term opzet te worden uitgelegd als ‘kleurloos’ opzet. Dit betekent dat het opzet slechts gericht behoeft te zijn op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan. In het onderhavige geval houdt dat in dat het opzet van BGN en de stichtingen gericht moet zijn geweest op het aanbieden van afbouwgaranties. Dat staat niet ter discussie; de afbouwgarantie was immers één van de producten die BGN aanbood.
Deze verboden gedraging kan ook aan BGN worden toegerekend, nu deze past in de normale bedrijfsvoering van BGN. Vervolgens dient zich de vraag aan of de
verdachte kan worden aangemerkt als feitelijke leidinggevende van BGN en in die hoedanigheid strafrechtelijk aansprakelijk is voor dat handelen.
De verdachte is de bestuurder van de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ook degene is die persoonlijk betrokken was bij het afgeven van de afbouwgaranties. Dit wordt ook bevestigd door correspondentie in het dossier tussen de verdachte namens BGN en de afnemers.
Gewoonte
Of een meervoud aan gedragingen kan worden gekwalificeerd als het maken van een
“gewoonte”, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede aan het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarbinnen deze zich hebben afgespeeld.
De verdachte heeft gedurende een periode van bijna vier jaar als feitelijke leidinggever in strijd met de vergunningsplicht certificaten en afbouwgaranties afgegeven aan kopers van nieuwbouwwoningen. Gelet op de aard, omvang en duur van de gedragingen acht de rechtbank daarom ook bewezen dat de verdachte als feitelijke leidinggever van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
Periode
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode merkt de rechtbank op dat zich in het dossier een factuur van BGN bevindt met factuurdatum 30 augustus 2017. Op deze factuur, gericht aan [naam01] en/of [naam02] , wordt de prijs voor een certificaat afbouwgarantie weergegeven. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de verdachte in elk geval vanaf die periode in strijd handelde met de vergunningsplicht.
Witwassen
Aan de rechtbank ligt tevens ter beoordeling voor of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van meerdere geldbedragen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een gronddelict, te weten de opzettelijke overtreding van de Wft, zoals ten laste is gelegd onder feit 1, zijnde een misdrijf. Het geld dat in het kader van de afbouwgarantie is ontvangen is daarom uit misdrijf afkomstig. Van het binnengekomen geld is een deel groot € 258.291,72 overgedragen aan [bedrijf01], een vennootschap waarvan de verdachte indirect bestuurder is. Vanaf de rekening van deze B.V. heeft de verdachte zowel een snackbar als onderdelen van de inventaris van die snackbar betaald. Samen met [bedrijf01] heeft de verdachte zich derhalve schuldig gemaakt aan het overdragen en omzetten van eerdergenoemd geldbedrag, dat afkomstig is uit een misdrijf.
De rechtbank merkt in aanvulling op het voorgaande het volgende op. De omstandigheid dat de rechtbank niet aan de beoordeling van een bewezenverklaring van feit 2 toekomt, zal geen invloed hebben op (de omvang van) het vermogen dat is witgewassen. In de situatie waarin het vermogen “gedeeltelijk” van misdrijf afkomstig is, aldus dat legaal vermogen is “besmet” doordat daaraan van misdrijf afkomstige vermogensbestanddelen zijn toegevoegd, is sprake van vermenging. In deze situatie laat een vermogensbestanddeel met een criminele herkomst zich binnen het na vermenging gevormde vermogen niet meer individualiseren (HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578, rov. 3.6.1).
5.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. De rechtbank acht het onder 1 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Betaalgarant Nederland C.V. en Stichting BGN Afbouwgarantie en Stichting BGN zekerheidsstelling alle zetelend in Nederland, op tijdstippen in de periode van 9 mei 2017 tot en met 17 februari 2021 te Hoogeveen en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar , telkens opzettelijk
zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van schadeverzekeraar, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, hebben uitgeoefend, door het bedrijf maken van het afsluiten voor eigen rekening van schadeverzekeringen en afwikkelen van schadeverzekeringen, betreffende afbouwgaranties , van welk misdrijf
voornoemde rechtspersoneneen gewoonte hebben gemaakt, hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging;
3.
hij in de periode van 9 mei 2017 tot en met 6 december 2021 te Hoogeveen, en Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander,
a. a) van voorwerpen, te weten geldbedragen van totaal 258.291,72 euro, de herkomst, heeft verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbenden op genoemde voorwerpen waren, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk –
afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt,
en
b) telkens voorwerpen, te weten geldbedragen van totaal 258.291,72 euro, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen , terwijl hij en zijn mededader wisten, dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig
waren uit enig misdrijf, terwijl hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2:27 van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl zij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;

3..van het medeplegen van witwassen een gewoonte maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan de strafbare gedragingen van drie rechtspersonen. Betaal Garant Nederland C.V., Stichting BGN Afbouwgarantie en Stichting BGN zekerheidsstelling zijn in onderlinge samenhang opgetreden als schadeverzekeraars door het aanbieden van afbouwgaranties, zonder dat zij beschikten over een daartoe verleende vergunning van De Nederlandsche Bank, dan wel een door die instelling geregelde vrijstelling. De verdachte heeft zich als feitelijke leidinggever van deze rechtspersonen onttrokken aan de regels van het financiële toezichtrecht. Deze regels hebben tot doel de integriteit van het (internationale) betalingsverkeer te beschermen, maar vooral ook de belangen van de gebruikers van betaaldiensten te beschermen. De rechtbank neemt het de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij gedurende een periode van bijna vier jaar op structurele wijze misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin individuele kopers van (nieuwbouw)huizen zich bevinden ten opzichte van aannemers en ontwikkelingsmaatschappijen. De verdachte en de rechtspersonen waaraan hij leiding heeft gegeven hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen van consumenten die financiële zekerheid (moesten) zoeken bij het bouwen van een woning. Daarbij werkt het aanbieden van een dergelijke garantie ook marktverstorend.
Daarbij heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen. Van het geld dat de verdachte in het kader van de afbouwgaranties heeft ontvangen, heeft de verdachte samen met een ander een totaalbedrag van € 258.291,72 verworven, voorhanden gehad en omgezet. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, ook vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de maatschappij. Witwassen bevordert het plegen van delicten, omdat door het wegsluizen van crimineel geld of het verschaffen van een schijnbaar legale herkomst van criminele gelden de opsporing van de onderliggende misdrijven wordt bemoeilijkt en zonder witwassen het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 januari 2022, waaruit blijkt dat de verdachte recent niet onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Niettemin valt op dat verdachte in een minder recent verleden voor een aanzienlijk aantal misdrijven, waaronder ook fraude en vermogensdelicten, veroordeeld is.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Daarbij zal de rechtbank, zoals gevorderd door de officier van justitie, de openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak gelasten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de lange duur waarmee de verdachte is doorgegaan met de feiten en dat de verdachte langer geleden ook voor fraudedelicten is veroordeeld. Publicatie dient plaats te vinden in het Financieel Dagblad. De kosten van openbaarmaking worden door de rechtbank geschat op € 3.465.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9..In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen onroerend registergoed, te weten de snackbar aan de [adres02], [postcode02] te [naam03] verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht het beslag op te heffen in verband met het verzoek tot vrijspraak van de verdachte.
9.3.
Beoordeling
Het verzoek tot verbeurdverklaring van het in beslag genomen onroerend registergoed zal worden afgewezen.

10.. Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij01] : ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 272.815,13 aan materiële schade.
10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte leiding heeft gegeven aan BGN, die de afbouwgarantie en zekerheidsstelling niet had mogen aanbieden. De benadeelde partij heeft deze afbouwgarantie en zekerheidsstelling wel betaald. De kosten die de benadeelde partij hiervoor heeft gemaakt zijn daarom schade die rechtstreeks voorvloeien uit het strafbare feit. Gevorderd wordt het schadebedrag toe te wijzen tot een bedrag van € 12.704,25 met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkheid van het overige.
10.2.
Standpunt verdediging
Primair heeft de verdediging verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens het verzoek om vrijspraak. Subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat er juridisch gezien geen sprake is van rechtstreekse schade, omdat de Wft niet de belangen van de benadeelde partij beschermt.
10.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de overtreden wettelijke bepaling niet strekt tot bescherming van de belangen van consumenten, zoals de benadeelde partij. Daarmee is niet komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit.

11.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36, 47, 51, 57, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, artikel 2:27 van de Wet op het financieel toezicht en de artikelen 1, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten.

12.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft feit 2;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 15 februari 2023 en gelast de verdere tenuitvoerlegging van dat bevel;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering;
gelast openbaarmaking van dit vonnis in het Financieel Dagblad;
schat de kosten van openbaarmaking op € 3.465.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Rabbie, voorzitter,
en mrs. M. Timmerman en C.J.L. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 15 februari 2023.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Betaalgarant Nederland C.V. en/of Stichting BGN Afbouwgarantie en/of Stichting BGN zekerheidsstelling ((allen) zetelend in Nederland), op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 17 februari 2021 te Hoogeveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of anderen, althans genoemde
rechtsperso(o)n(en) alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van schadeverzekeraar, als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, heeft/hebben uitgeoefend, door het bedrijf maken van het afsluiten voor eigen rekening van schadeverzekeringen en/of afwikkelen van schadeverzekeringen, betreffende (onder meer) afbouwgaranties en/of zekerheidstellingen, van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s), een gewoonte heeft/hebben gemaakt, hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
2.
Betaalgarant Nederland C.V. en/of Stichting BGN Afbouwgarantie en/of Stichting BGN zekerheidsstelling ((allen) zetelend in Nederland), op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 17 februari 2021
te Hoogeveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of anderen, althans genoemde rechtsperso(o)n(en) alleen, meermalen, althans eenmaal,
telkens opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), betalingstransacties uitgevoerd, met inbegrip van geldovermakingen, door met bij hem/hen in bewaring gegeven gelden ten titel van zekerheidstelling(en) ontvangen van de betalers (kopers van de nieuwbouwwoningen), geldovermakingen uit te voeren (doorstorten of uitbetalen van de zekerheidsstelling) op een betaalrekening bij de betaaldienstaanbieder van de gebruiker en/of begunstigde (de bankrekening van de aannemer) en/of bij een andere betaaldienstaanbieder, van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s), een gewoonte heeft/hebben gemaakt, hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,(telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
3.
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 6 december 2021 te Hoogeveen, en/of elders in Nederland en/of Duitsland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a. a) van een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van totaal 1.450.454,91 euro, althans 1.052.756,44 euro , althans (telkens) een of meer (groot/grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest (en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp (en) - onmiddellijk of middellijk –
afkomstig was/waren uit enig(e) (eigen) misdrijf/misdrijven, terwijl hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meer voorwerpen, te weten (een) geldbedrag(en) van totaal 1.450.454,91 euro, althans 1.052.756,44 euro, althans een (grote) geldbedrag(en) en/of een of meer goederen, althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven goed(eren) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig
was/waren uit enig(e) (eigen) misdrijf/misdrijven, terwijl hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.