ECLI:NL:RBROT:2023:10091

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
ROT 23/268
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling ingangsdatum IVA-uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de ingangsdatum van haar IVA-uitkering beoordeeld. Eiseres, die sinds 2012 ziek is, heeft in 2022 een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering op basis van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft haar aanvankelijk een uitkering toegekend per 1 augustus 2022, maar heeft deze datum later gewijzigd naar 8 februari 2022. Eiseres is het niet eens met deze ingangsdatum en stelt dat haar uitkering met terugwerkende kracht moet ingaan, omdat haar klachten al eerder zijn ontstaan. De rechtbank oordeelt dat het UWV de ingangsdatum terecht heeft vastgesteld op 8 februari 2022, omdat er geen medische feiten of onderzoeken uit de periode voor deze datum zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat een afwijking van de wettelijke regels rechtvaardigt. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat haar situatie eerder dan 8 februari 2022 als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en wijst het UWV aan om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/268

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de ingangsdatum van de toekenning van de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) naar een mate van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid (IVA).
Het UWV heeft met het besluit van 12 mei 2022 de WIA-uitkering gewijzigd. Met het bestreden besluit van 6 december 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en aan eiseres een IVA-uitkering toegekend per
1 augustus 2022.
Eiseres is hiertegen in beroep gegaan. Het UWV heeft hangende het beroep op 28 april 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin aan eiseres per 8 februari 2022 een IVA-uitkering wordt toegekend. Eiseres heeft het beroep niet ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres, laatstelijk werkzaam als marktadviseur, heeft zich op 15 maart 2012 ziekgemeld vanwege lichamelijke klachten na haar bevalling. Per 13 maart 2014 is aan haar een WIA-uitkering toegekend.
1.2.
Eiseres heeft op 24 februari 2022 aan het UWV doorgegeven dat haar gezondheid is verslechterd. In verband met deze wijziging heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts van het UWV heeft in het rapport van 5 mei 2022 geconcludeerd dat mede omdat een oorzaak gevonden is voor de rugklachten, er aanleiding is om meer beperkingen op het fysieke vlak aan te nemen. De verzekeringsarts heeft verder geconcludeerd dat bij eiseres geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De belastbaarheid van eiseres is vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), geldig per 8 februari 2022. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen geconcludeerd dat eiseres niet meer in staat is het eigen werk te verrichten en heeft een drietal gangbare functies geselecteerd. Op basis van de mediaanfunctie (de middelste van de eerste drie genoemde functies) is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 73,90%.
1.3.
Met het primaire besluit heeft het UWV de WIA-uitkering van eiseres per
5 mei 2022 gewijzigd.
2. Met het bestreden besluit van 6 december 2022 heeft het UWV het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en aan haar een IVA-uitkering toegekend per 1 augustus 2022. Aan het besluit liggen de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 november 2022 geconcludeerd dat er bij eiseres geen sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid, maar dat er wel aanleiding is om de belastbaarheid van eiseres op een aantal activiteiten aan te passen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom de FML op 21 november 2022 aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 5 december 2022 geconcludeerd dat een arbeidsdeskundige correctie moet plaatsvinden, omdat blijkt dat de eerder geselecteerde functies de opnieuw vastgestelde belastbaarheid van eiseres overschrijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geen andere functies kunnen selecteren, waardoor eiseres per 1 augustus 2022 arbeidsongeschikt wordt geacht naar een mate van 80-100%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich vervolgens uitgesproken over de duurzaamheid van de beperkingen en verwacht niet of nauwelijks verbetering.

Standpunt eiseres

3. Eiseres voert aan dat niet in geschil is dat zij recht heeft op een IVA-uitkering, maar dat de toekenningsdatum niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 64, elfde lid, van de WIA. Haar medische klachten zijn ontstaan bij de bevalling op 24 december 2011, terwijl de diagnose pas is gesteld op 8 februari 2022. Zij doet een beroep op de hardheidsclausule en betoogt dat de IVA-uitkering met terugwerkende kracht moet worden toegekend. Eiseres voert aan dat er sprake is van een bijzonder geval, zij heeft jarenlang gekampt met verkeerde diagnosen en de startdatum van haar klachten is niet betwist en is duidelijk de datum van bevalling. Met de juiste diagnose is de situatie medisch objectiveerbaar geworden en daarom moet een IVA-uitkering per 13 maart 2014, althans met terugwerkende kracht van 52 weken voor de aanvraag van 24 februari 2022, althans per aanvraagdatum 24 februari 2022 worden toegekend.

Gewijzigde beslissing op bezwaar

4.1.
Het UWV heeft hangende het beroep op 28 april 2023 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Bij dit besluit is de IVA-uitkering toegekend per 8 februari 2022. Aan dit bestreden besluit ligt het rapport van 24 april 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag, waarin is geconcludeerd dat 8 februari 2023 de datum is waarop eiseres is onderzocht door de huisartsen en dat de FML van toepassing is per die datum.
4.2.
Eiseres heeft in reactie op de beslissing op bezwaar te kennen gegeven dat de IVA-uitkering met terugwerkende kracht moet ingaan.
4.3.
Met de beslissing op bezwaar van 28 april 2023 heeft het UWV de beslissing op bezwaar van 6 december 2022 niet langer gehandhaafd. Niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat besluit. De rechtbank zal daarom het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 6 december 2022 niet-ontvankelijk verklaren.
In deze procedure ligt uitsluitend nog de beslissing op bezwaar van 28 april 2023 voor. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiseres van rechtswege mede gericht tegen de beslissing op bezwaar van 28 april 2023, nu dit besluit niet volledig aan haar tegemoet komt. De rechtbank zal daarom dit besluit inhoudelijk beoordelen.

Beoordeling door de rechtbank

5. Tussen partijen is niet in geschil dat bij eiseres sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het UWV de ingangsdatum van de IVA-uitkering terecht heeft vastgesteld op 8 februari 2022.
6.1.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA stelt het UWV op aanvraag vast of recht op een uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 ontstaat.
In artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA is bepaald dat het recht op een uitkering op grond van deze wet niet kan worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
6.2.
Het begrip ‘bijzonder geval’ moet volgens de hoogste bestuursrechter in zaken als de onderhavige, de Centrale Raad van Beroep (de Raad), naar zijn aard restrictief worden uitgelegd (uitspraak van de Raad van 8 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:790). Van zo’n geval kan pas sprake zijn, indien een verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Dat zal onder meer het geval zijn, indien de verzekerde – mede als gevolg van de medische situatie – het aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn met name psychische problematiek heeft ontbroken en de verzekerde om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV de ingangsdatum terecht vastgesteld op 8 februari 2022. De rechtbank is van oordeel dat het UWV kan worden gevolgd dat er geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. In dit verband wordt het volgende overwogen.
7.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 april 2023 inzichtelijk gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat om verder terug te gaan dan
8 februari 2022 omdat de diagnose ‘pijnklachten linker SI gewricht met een verwrongen bekken links. Hierdoor hypertonie en tendinopathie hamstring, quadriceps en gluteus musculatuur’ pas op die datum is gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij toegelicht dat niet is aangetoond dat de medisch objectiveerbare afwijkingen op een eerder moment dan 8 februari 2022 al zodanig ernstig waren dat er sprake was van een belastbaarheid die zou leiden tot een volledige medische en/of arbeidsdeskundige arbeidsongeschiktheid. Uit medisch oogpunt kan er geen 52 weken (of meer) terug worden gegaan, omdat er geen medische feiten dan wel een medisch onderzoek uit die periode voorligt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verwijst daarnaast naar het medische onderzoek van 21 april 2014, waarin geen sprake was van een volledige arbeidsongeschiktheid en naar het medische rapport van 22 januari 2014 en de FML van die datum. Daar komt bij dat eiseres ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen de toekenning per 13 maart 2014 en sindsdien ook, zij het beperkt, heeft gewerkt. Ten slotte heeft eiseres (pas) bij de onderhavige aanvraag zelf ook aangegeven dat sprake is geweest van een verslechtering van de situatie na 2014.
7.3.
De verwijzing door eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 november 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:6372) leidt niet tot een ander oordeel. Anders dan in die uitspraak het geval was, biedt in dit geval de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende steun voor de aanname dat al in 2014 geen verbetering van de belastbaarheid van eiseres meer te verwachten viel.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres gericht tegen de beslissing op bezwaar van 28 april 2023 ongegrond is. Dat betekent dat het UWV terecht de ingangsdatum van de IVA-uitkering op 8 februari 2022 heeft vastgesteld.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding. Het UWV heeft immers als gevolg van het beroep van eiseres en de door haar aangevoerde gronden aanleiding gezien om de beslissing op bezwaar van 6 december 2022 in te trekken en een gewijzigde beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank draagt het UWV op het griffierecht aan eiseres vergoeden en eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,- omdat pas nadat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift had ingediend (maar voor de mondelinge behandeling) de gewijzigde beslissing op bezwaar is genomen. De kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen de beslissing op bezwaar van 6 december 2022 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen de beslissing op bezwaar van 28 april 2023 ongegrond;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.