ECLI:NL:RBROT:2023:10076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/1787
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd voor overtreding van de Wet Dieren met betrekking tot dierenwelzijn in slachthuizen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 31 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een bestuurlijke boete van € 2.500,- beoordeeld. De boete werd opgelegd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wegens overtredingen van de Wet Dieren, vastgesteld tijdens een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 6 oktober 2020. De inspectie onthulde dat een varken dat niet kon lopen, niet ter plaatse werd gedood maar naar de slachtplaats werd gesleept, wat in strijd is met de geldende regelgeving. Eiseres betwistte de boete, onder andere omdat de videobeelden van de overtreding inmiddels niet meer beschikbaar waren. De rechtbank oordeelde echter dat het niet beschikbaar zijn van de beelden niet leidt tot verval van de bevoegdheid om een boete op te leggen. De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd, aangezien de bevindingen van de toezichthouders niet zijn betwist en de wetgeving duidelijk voorschrijft dat dieren die niet kunnen lopen, ter plaatse moeten worden gedood. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de opgelegde boete.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/1787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Kool).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 4 maart 2022 (het bestreden besluit) waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het boetebesluit van 5 november 2021 ongegrond heeft verklaard. Verweerder heeft eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.500,- voor overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
1.1.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, vergezeld door [naam 1], bestuurder van eiseres en de gemachtigde van verweerder. Tevens is verschenen [naam 2], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Op 6 oktober 2020 hebben toezichthouders van de NVWA een inspectie in het kader van cameratoezicht uitgevoerd op het bedrijf van eiseres. De bevindingen van de toezichthouders zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 12 oktober 2020 (het rapport).
2.1.
In het naar waarheid opgemaakte rapport van bevindingen staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…) Bevindingen:
Datum en tijdstip van de bevindingen: 6 oktober 2020 omstreeks 8:30 uur.
In het bedrijf aangesproken en gelegitimeerd aan: [naam 3]
, functie: hoofd kwaliteitsdienst.
Tijdens de inspectie bevonden wij ons op het kantoor om camerabeelden uit te kijken voor het nieuwe cameratoezicht. Tijdens het cameratoezicht kiezen wij random dagen en tijden uit om een bepaald aantal minuten meestal 5 tot 10 minuten van dat moment te kijken naar omissies m.b.t. het dierenwelzijn. We bekijken tijdens het toezicht de volgende onderdelen: aanvoeren, onderbrengen, bedwelmen, verbloeden en broeien van de varkens.
Wij kozen ervoor om het moment van 23 september 2020 om 20:19 uur terug te kijken. Op het beeld was de stal te zien en de drijfgang naar de bedwelmingsapparatuur. Deze beelden vallen onder het onderdeel onderbrengen.
Op het beeld zagen wij een varken in de drijfgang liggen. Wij zagen dat een groep varkens richting de bedwelmingsapparatuur werd gedreven. Dit varken liep niet met de groep mee en bleef op dezelfde plek liggen. De stalmedewerker welke de varkens uit de stal opdreef door de gang stapte over het varken heen en verdween uit beeld. Niet veel later zagen wij een nieuw groepje varkens dat richting de bedwelmingsapparatuur werd gedreven. Het groepje varkens dat opgedreven werd kon niet om het varken heen lopen en moest daarom op het liggende varken stappen. Wij zagen dat de varkens in de buurt van het liggende varken omhoog kwamen alsof ze op een verhoging stonden en hoger waren dan de andere varkens. Daarna liep de medewerker weer uit beeld en niet veel later volgde en weer een nieuw groepje varkens wat over het liggende varken heen werd gedreven naar de bedwelmingsapparatuur. De stalmedewerker stapte een aantal keer over het varken heen en probeerde met aanrakingen van de peddel het varken op te drijven. Het varken stond uiteindelijk op en wij zagen dat het varken op 3 poten stond zijn rechter achterpoot optrok en dat zijn hoef naar beneden bungelde. Na een aantal seconden ging het varken weer liggen dit keer niet aan de zijkant maar midden in de drijfgang. Het varken liep niet verder.
De stalmedewerker bleef groepjes varkens door de drijfgang naar de bedwelmingsapparatuur drijven. Dit ging nog zeker 10 minuten door. Hierna zagen wij dat het liggende varken dat nog zichtbaar bij bewustzijn was om 20:30 uur aan zijn linker achterpoot werd weggesleept uit de drijfgang en verdween dit varken om 20:31 uur uit beeld. De plek waar ze het varken naar toe sleepten is de plek waar normaal gesproken varkens die in de stal worden gedood worden aangehangen aan de slachtlijn. Het slachthuis had het varken dat niet meer in staat was om zelfstandig te lopen op de plaats waar hij lag moeten bedwelmen en steken. (…)
Ik (toezichthouder [nummer]) bracht [naam 3], van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan. (…)”
2.2.
In de als bijlage bij het rapport van bevindingen gevoegde veterinaire verklaring van een dierenarts staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“N.a.v. een inspectie voor het nieuwe camera toezicht op slachthuizen door mijn collega toezichthouder [nummer] heb ik op 6 oktober 2020 omstreeks 12:15 uur de camerabeelden van 23 september 2020 tussen 20:19 — 20:30 uur bekeken. Op het beeld was de stal van het slachthuis (…) te zien en de drijfgang naar de CO2 bedwelmingsapparatuur.
Ik zag een varken in de drij[f]gang liggen. Ik zag dat het varken niet met de groep meeliep en bleef op dezelfde plek liggen. Ik zag andere varkens die over het liggende varken worden gedreven naar de CO2 bedwelmingsapparatuur. Ik zag het varken op 3 poten staan en dat het varken zijn rechter achterpoot niet kon steunen. Ik zag nog dat het liggende varken om 20:30 met een ketting aan zijn linker achterpoot uit de drijfgang weggesleept wordt.
Vanuit mijn deskundigheid als dierenarts stelde ik vast dat :
• Het vermijdbaar contact met andere dieren extra lijden aan het liggende varken
heeft veroorzaakt.
• Het trekken met een ketting bij de poot bij het liggend varken extra lijden en
pijn heeft veroorzaakt. (…)”
2.3.
Op 4 oktober 2021 heeft verweerder een voornemen tot boeteoplegging aan eiseres toegezonden waarbij het rapport als bijlage is gevoegd. Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
2.4.
Op basis van de bevindingen van de toezichthouders heeft verweerder de bij het bestreden besluit gehandhaafde boete opgelegd. Verweerders besluitvorming berust op het standpunt dat een dier, dat niet kon lopen, naar de slachtplaats is gesleept en niet ter plaatse werd gedood. Daarmee werd niet gehandeld in overeenstemming met punt 1.11 in Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1099/2009, hetgeen een overtreding is van artikel 6:2, eerste lid, van de Wet Dieren, gelezen in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en artikel 15, eerste lid, van de verordening. Voor deze overtreding heeft verweerder eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 2.500,-.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid en evenredigheid van de aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat de videobeelden waarop de toezichthouders de gestelde overtreding hebben waargenomen inmiddels zijn overschreven, waardoor zij niet meer in staat is haar eventuele gelijk aan te tonen. Eiseres stelt zich op het standpunt dat het haar niet kan worden aangerekend dat deze beelden niet meer beschikbaar zijn omdat zij eerst één jaar na de vermeende overtreding van het voornemen en boeterapport op de hoogte is gebracht en dat de eindverantwoordelijken bij het bekijken van de beelden er niet zijn bij geroepen. De boeteaanzegging is later op een andere plek aan een andere medewerker gedaan, die zich een jaar nadien niets meer van het voorval kan herinneren.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres eerst met het toezenden van het voornemen tot boeteoplegging van 4 oktober 2021 met het rapport van bevindingen bekend is geraakt en dat verweerder ruim één jaar na de dagtekening van het rapport het boetebesluit heeft genomen. Daarmee heeft verweerder niet voldaan aan de in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb gestelde termijn. Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen (zie bijvoorbeeld ECLI:CBB:NL:2014:124) moet deze termijn als een termijn van orde worden aangemerkt en leidt overschrijding daarvan als zodanig niet tot verval van de bevoegdheid om een boete op te leggen.
5.3.
Hoewel eiseres niet meer beschikt over de videobeelden en deze dus niet meer kan gebruiken bij haar verdediging, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiseres als eigenaar van de beelden daarover wel de beschikking had kunnen hebben. Daartoe is van belang dat verweerder in het bestreden besluit onweersproken heeft toegelicht dat volgens afspraken met de Centrale Organisatie voor de Vleessector de videobeelden eigendom van de desbetreffende onderneming zijn en blijven, en dat de onderneming als enige daarover beschikkingsbevoegdheid heeft en alleen zij kan beslissen over het al dan niet bewaren van beelden buiten de minimaal afgesproken bewaartermijn van drie maanden. Gelet hierop en nu uit het rapport blijkt dat de toezichthouders het hoofd van de kwaliteitsdienst van eiseres van hun bevindingen op de hoogte hebben gebracht en hem een rapport van bevindingen hebben aangezegd, had het op de weg van eiseres gelegen de bewuste videobeelden zeker te stellen om deze te kunnen gebruiken in een te verwachten boeteprocedure. Dat de medewerker van eiseres de aanzegging niet heeft gerapporteerd en zich niets van het voorval zou kunnen herinneren, is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiseres dient te komen. Verweerder heeft mogen verwachten dat het hoofd kwaliteitsdienst het voorval bij de eindverantwoordelijken van eiseres zou melden.
Nu eiseres in de gelegenheid is gesteld om op het voornemen tot boeteoplegging een zienswijze in te dienen en daarmee de bevindingen van de toezichthouders tegen te spreken, heeft hoor- en wederhoor plaatsgevonden. Dat de eindverantwoordelijken bij het bekijken van de beelden niet aanwezig waren en zij op dat moment niet met de bevindingen zijn geconfronteerd, leidt niet tot een ander oordeel omdat geen rechtsregel verweerder daartoe verplicht. Bovendien heeft eiseres ter zitting bevestigd dat de bewuste videobeelden op twee verschillende momenten zijn bekeken en dat daarbij steeds een medewerker van haar aanwezig is geweest om de apparatuur te bedienen. De omstandigheid dat geen aparte spinlijst is opgesteld van de bevindingen van het cameratoezicht vormt in het licht van het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat verweerder geen boete heeft kunnen opleggen.
6. Ten aanzien van de overtreding overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van het CBb, onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2019:551 en ECLI:NL:CBB:2021:564, een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een rapport zoals hier aan de orde, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. De verklaring van een toezichthoudend dierenarts weegt in beginsel zwaar en hetgeen in de verklaring is vastgelegd mag in beginsel voor juist worden gehouden. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de beschreven waarnemingen van de toezichthouders in het rapport van bevindingen. Nu door drie verschillende toezichthouders is waargenomen dat een dier dat niet meer kon lopen niet ter plaatse is gedood, maar aan zijn poot is weggesleept, wat volgens de veterinaire verklaring extra pijn en lijden heeft veroorzaakt, heeft verweerder op basis van het rapport van bevindingen zich op het standpunt kunnen stellen dat is komen vast te staan dat is gehandeld in strijd met punt 1.11 in Bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1099/2009. Dit is een overtreding van artikel 6:2, eerste lid, van de Wet Dieren, gelezen in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en artikel 15, eerste lid, van de verordening. Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete kunnen opleggen.
Wat betreft de hoogte van de opgelegde boete overweegt de rechtbank dat de wetgever al een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met het Besluit houders van dieren gediende doel – bescherming van het dierenwelzijn – staat voorop. De rechtbank vindt de gebruikelijke boete van € 2.500,- voor dit soort overtredingen in het algemeen evenredig. Gelet op hetgeen onder 5.3 is overwogen, ziet de rechtbank in de overschrijding van de termijn als bedoeld in artikel 5:51, eerste lid, van de Awb, en het feit dat eiser niet (meer) beschikt over de camerabeelden geen aanleiding voor het oordeel dat de boete moet worden gematigd. Voor het overige heeft eiseres geen gronden aangevoerd die aanleiding geven voor matiging. De rechtbank acht de aan eiseres opgelegde boete van € 2.500,- daarmee passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
31 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Relevante regelgeving

Verordening (EG) nr. 1099/2009
Artikel 3
1. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
Artikel 15
1. De bedrijfsexploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen.
Bijlage III, punt 1.11
Dieren die niet kunnen lopen, mogen niet naar de slachtplaats worden gesleept maar moeten ter plaatse worden gedood.
Wet Dieren
Artikel 6:2
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU­ verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 8.7
Onze Minister kan een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
Artikel 8. 8.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete die voor een overtreding of voor categorieën van overtredingen kan worden opgelegd.
Regeling houders van dieren
Artikel 5.8
Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede
en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
[...]
c. categorie 3: € 2500;
[...]
2. Bij ministeriële regeling worden de bepalingen waarvoor in geval van overtreding een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ingedeeld overeenkomstig de daarbij aangewezen boetecategorie.
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage
als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren Regeling houders van dieren
Artikel 5.8 [categorie] 3
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:51
1. Indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, beslist het bestuursorgaan omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport.