ECLI:NL:RBROT:2023:10065

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
AWB-23_2871, AWB-23_3056, AWB-23_3289
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor dieetkosten en toekenning voor slijtage- en waskosten en matras

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2023, zijn de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor dieetkosten en de toekenning van bijzondere bijstand voor slijtage- en waskosten en een matras behandeld. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor dieetkosten, maar het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had deze aanvraag afgewezen op basis van adviezen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) die geen medische indicatie voor dieetkosten aangaven. Eiseres voerde aan dat er wel degelijk medische redenen waren voor haar dieet en dat eerdere adviezen van de GGD haar recht op bijstand onderbouwden. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht had geconcludeerd dat er geen zwaarwegende medische redenen waren die de kosten voor dieet zouden rechtvaardigen, en dat de Zorgverzekeringswet als een voorliggende voorziening kon worden beschouwd.

Daarnaast was er een aanvraag voor bijzondere bijstand voor slijtage- en waskosten, waarvoor het college € 153,- had toegekend. Eiseres betwistte dit bedrag en stelde dat zij hogere kosten had. De rechtbank oordeelde dat het college op basis van de GGD-adviezen terecht had besloten en dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat haar kosten hoger waren dan het toegekende bedrag.

Tot slot ging het om een aanvraag voor bijzondere bijstand voor een matras, waarvoor het college € 60,- had toegekend. Eiseres stelde dat zij recht had op een hoger bedrag, maar de rechtbank oordeelde dat het college niet verplicht was om meer bijstand toe te kennen dan de forfaitaire bedragen die in de beleidsregels waren vastgesteld. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/2871, ROT 23/3056 en ROT 23/3289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2023 in de zaken tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. A. el Idrissi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor dieetkosten, de toekenning van
€ 153,- per jaar aan bijzondere bijstand voor slijtage- en waskosten en de toekenning van
€ 60,- aan bijzondere bijstand voor een matras.
ROT 23/2871
1.2.
Met het besluit van 2 december 2022 (primair besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor dieetkosten afgewezen.
1.3.
Met het besluit van 31 maart 2023 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 1, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
ROT 23/3056
1.5.
Met het besluit van 2 december 2022 (primair besluit 2) heeft het college aan eiseres € 153,- aan bijzondere bijstand voor slijtage en waskosten toegekend.
1.6.
Met het besluit van 31 maart 2023 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 2, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
1.7.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
ROT 23/3289
1.8.
Met het besluit van 2 december 2022 (primair besluit 3) heeft het college aan eiseres € 60,- aan bijzondere bijstand voor een matras toegekend.
1.9.
Met het besluit van 31 maart 2023 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen primair besluit 3, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
1.10.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 3 beroep ingesteld.
1.11.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.12.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 september 2023 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.13.
De rechtbank heeft het onderzoek in de procedure ROT 23/3056 geschorst om het college in de gelegenheid te stellen informatie aan te leveren over de categorieën als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 (hierna: de Beleidsregels). Bij brief van 3 oktober 2023 heeft het college gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek zonder nadere zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Afwijzing bijzondere bijstand voor dieetkosten (ROT 23/2871)
2. Op 16 augustus 2022 heeft eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand voor dieetkosten ingediend. Hierop heeft het college primair besluit 1 genomen en daaraan een advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van 29 november 2022 ten grondslag gelegd. Uit dit advies volgt dat er geen medische indicatie bestaat voor dieetkosten. Het medische beeld van eiseres is niet veranderd sinds het laatste advies in 2021. Er werd toen geen specifiek dieet voorgeschreven. Het advies hierin is nu hetzelfde.
3. Het college heeft bij bestreden besluit 1 geconcludeerd dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) kan worden beschouwd als een passende en toereikende voorliggende voorziening voor medische kosten, ook als niet alle kosten worden vergoed. Het college heeft vervolgens geconcludeerd dat op grond van de Beleidsregels in bepaalde omstandigheden voor dieetkosten bijzondere bijstand kan worden verleend, bijvoorbeeld als sprake is van zwaarwegende medische redenen die meerkosten met zich brengen. Van dergelijke zwaarwegende medische redenen is volgens het college echter niet gebleken.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat het college op grond van artikel 35 van de Participatiewet (Pw) en artikel 5.3 van de Beleidsregels haar aanvraag om bijzondere bijstand voor dieetkosten toe had moeten kennen. Volgens eiseres blijkt uit rechtspraak dat de meerkosten voor het volgen van een dieet vergoed dienen te worden via bijzondere bijstand. Eiseres heeft - voor zover het college zich op het standpunt zou stellen dat de ziektekostenverzekering een voorliggende voorziening is - verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 2 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3221, waarin is geoordeeld dat de Zvw geen voorliggende voorziening is voor dieetkosten. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij aanspraak maakt op € 900,- aan bijzondere bijstand voor dieetkosten gelet op het eerder afgegeven GGD-advies van 14 oktober 2019. Er is sprake van strijd met het vertrouwensbeginsel nu de GGD-arts destijds had geadviseerd dat zij in ieder geval de komende drie jaren aanspraak maakt op bijzondere bijstand voor dieetkosten. Eiseres stelt dat haar medische situatie ten opzichte van 2019 ongewijzigd is. Volgens eiseres is in de GGD-adviezen van 9 april 2021, 25 juni 2021 en 29 november 2022 ten onrechte ervan uitgegaan dat geen sprake is van een voedselallergie of dieetadvies, terwijl in het GGD-advies van 14 oktober 2019 al was vastgesteld dat zij wel bekend is met overgevoeligheid voor voedingsmiddelen en een dieet voorgeschreven heeft gekregen van de dermatoloog. Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
5. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Op grond van artikel 5.3, eerste lid, van de Beleidsregels kan het college aan een belanghebbende bijzondere bijstand verlenen voor dieetkosten indien belanghebbende om medische redenen is aangewezen op een bepaald dieet en de kosten van dat dieet meerkosten met zich meebrengen.
Op grond van het tweede lid stelt het college het recht en de hoogte van de bijzondere bijstand vast op basis van een deskundigenadvies.
6. Het college heeft aan bestreden besluit 1 ten grondslag gelegd dat er volgens adviezen van de GGD van 9 april 2021, 25 juni 2021 en 29 november 2022 geen medische indicatie bestaat voor dieetkosten. De (medische) stukken die eiseres heeft overgelegd bieden onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming dan wel de inhoudelijke juistheid van deze adviezen, omdat daarin geen diagnoses zijn gesteld waaruit volgt dat er wel een medische indicatie is voor het door eiseres gevolgde dieet. Anders dan eiseres stelt, geeft het advies van 14 oktober 2019 geen reden voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van de adviezen van 9 april 2021, 25 juni 2021 en 29 november 2022. Het advies van 14 oktober 2019 is immers bijna drie jaar vóór de aanvraag van 24 augustus 2001 uitgebracht. Het college heeft daarom aan het bestreden besluit terecht ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van zwaarwegende medische redenen die meerkosten met zich meebrengen, zodat de dieetkosten van eiseres volgens de Beleidsregels niet voor vergoeding in aanmerking komen.
7. Dat het GGD advies van 2019 anders luidde doet daar niet aan af. Het advies was om na 3 jaar een herbeoordeling te laten plaatsvinden en in het advies werd ook vermeld dat verbetering niet (volledig) is uitgesloten. Het deskundigenadvies van 29 november 2022 is gebaseerd op recentere informatie dan de informatie die ten grondslag lag aan het medisch advies van 14 oktober 2019. Met het advies van 29 november is het college geadviseerd dat er in de huidige situatie bij eiseres geen medische indicatie is voor dieetkosten.
Eiseres heeft drie keer eerder een vergelijkbare aanvraag gedaan, die drie keer door verweerder is afgewezen. Alleen de derde keer heeft eiseres tegen de afwijzing rechtsmiddelen aangewend. Dat heeft geleid tot een uitspraak van deze rechtbank van 1 augustus 2022 (ROT22/2503), waarbij de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Dat betekent dat het college sinds het advies van 14 oktober 2019 en de daarop volgende toewijzing, al drie keer terecht een aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor dieetkosten (terecht) heeft afgewezen. Eiseres kon dan ook aan het gedateerde advies van 14 oktober 2019 geen vertrouwen ontlenen dat de aanvraag zou worden toegewezen. Van schending van het vertrouwensbeginsel is daarom geen sprake.
Toekenning van € 153,- aan bijzondere bijstand voor slijtage en waskosten (ROT 23/3056)
8. Eiseres heeft een huidaandoening. Op 16 augustus 2022 heeft zij een aanvraag om bijzondere bijstand voor extra was- en slijtagekosten ingediend. Hierop heeft het college primair besluit 2 genomen en daaraan een advies van de GGD van 30 mei 2022 ten grondslag gelegd. Uit dit advies volgt dat er sprake is van meerkosten voor een bedrag van
€ 153,- per jaar (50% van categorie 3). Er wordt na 3 jaar een herbeoordeling geadviseerd.
9. Het college heeft aan bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd dat het advies van de GGD van 30 mei 2022 zorgvuldig is en dat terecht op grond van die categorie indeling
€ 153,- is toegekend. Volgens het college heeft eiseres niet met verifieerbare gegevens onderbouwd dat zij € 1.200,- nodig heeft aan meerkosten en voor slijtage- en waskosten.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat artikel 5.1 van de Beleidsregels strijdig is met artikel 35 van de Pw, nu het college niet nagaat of er sprake is van individuele omstandigheden. Volgens eiseres is er sprake van individuele omstandigheden op grond waarvan zij hogere meerkosten heeft dan de in het beleid vermelde richtbedragen en staat het toegekende bedrag niet in verhouding tot de gemaakte kosten. Volgens eiseres is het college, gelet op de enorme inflatie en de gestegen energieprijzen, bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand ten onrechte uitgegaan van de verouderde bedragen die in de Beleidsregels zijn opgenomen. Het college heeft de verplichting om haar beleidsregels te “updaten”. Tot slot stelt eiseres dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, van de Beleidsregels kan het college bijzondere bijstand verlenen voor extra waskosten en extra kosten van slijtage van kleding of schoeisel, indien er sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Op grond van het derde lid van dit artikel stelt het college de hoogte van de bijzondere bijstand vast aan de hand van de door GGD gehanteerde categorieën en bijbehorende kosten:
a. categorie 1 € 133,-;
b. categorie 2 € 230,-;
c. categorie 3 € 306,-;
d. categorie 4 € 408,-;
e. categorie 5 € 510,-;
f. categorie 6 € 561,-.
12. Een bijstandverlenende instantie mag volgens vaste rechtspraak voor het bepalen van de omvang van de noodzakelijke kosten en de hoogte van de bijzondere bijstand forfaitaire bedragen of richtlijnen hanteren waarmee de betrokkene de goedkoopste adequate voorziening kan treffen. Daarnaast kan de betrokkene aannemelijk maken dat deze vergoeding in zijn of haar geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke (extra) kosten. Dit stelsel laat dus ruimte voor de afweging van individuele omstandigheden en is daarom niet in strijd met artikel 35 van de Participatiewet (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:817).
13. In het advies van 30 mei 2022 is geadviseerd dat er een medische indicatie is voor was en/of slijtagekosten in verband met onderhoudsbehandeling door middel van vette zalf over een groot deel van het lichaam. Een herbeoordeling na 3 jaar wordt geadviseerd.
13.1.
Op 29 september 2023 heeft de medisch adviseur het volgende toegelicht;
“ Cliënte is bekend met diverse contactallergieën en eczeem. Ze maakt gebruik van vette zalven (cocobutter, koezalf en vaseline) om uitdroging tegen te gaan. Deze zalven zijn vrij verkrijgbaar en kunnen voor deze toepassing dun worden aangebracht op de huiddelen met actief eczeem. In de informatie van 17 december 2021 van de dermatoloog worden geen teerhoudende, ditranol of vette zalven voorgeschreven door de specialist, waardoor er strikt genomen geen medische noodzaak bestaat. Omdat wel aannemelijk is dat af toe bevuiling optreedt door bloedende huidkloven en vaseline kan helpen de huidafwijkingen onder controle te houden, heb ik in bezwaar haar het voordeel van de twijfel gegeven en alsnog was- en slijtagekostenvergoeding geadviseerd in de lichtere categorie 3. De gebruikte zalven geven geen ernstige vlekken zoals teerzalf of cignolinezalf. Daarom is conform de tabel 50% van het bedrag geadviseerd”.
14. Het gaat om een aanvraag om bijzondere bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. Dit betekent dat op eiseres de last rust om aannemelijk te maken dat zij meer kosten maakt dan het college aan bijzondere bijstand heeft toegekend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1129). Eiseres is hierin niet geslaagd. De enkele verwijzing naar de inflatie en de gestegen energieprijzen acht de rechtbank hiertoe onvoldoende.
15. In het verlengde hiervan heeft het college geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van zijn beleid ter zake, nu eiseres niet heeft gemotiveerd waarom bestreden besluit 2 onevenredige gevolgen voor haar heeft.
16. Eiseres heeft gesteld, maar op geen enkele wijze onderbouwd dat zij meer kosten maakt dan het door het college overeenkomstig de Beleidsregels toegekende bedrag aan bijzondere bijstand. Hierdoor heeft eiseres niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Eiseres is niet met (medische) informatie gekomen op grond waarvan het advies in twijfel zou moeten worden getrokken. Met het college is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van concrete aanknopingspunten die maken dat aan de inhoud of de zorgvuldige totstandkoming van het GGD-advies moet worden getwijfeld. Het college mocht daarom dit advies aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Daarnaast heeft de medisch adviseur zijn standpunt bij bericht van 29 september 2023 toegelicht waarom eiseres is ingedeeld in categorie 3 voor 50%.
Toekenning van € 60,- aan bijzondere bijstand voor een matras (ROT 23/3289)
17. Op 16 augustus 2022 heeft eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand voor een matras ingediend. Hierop heeft het college primair besluit 3 genomen en daaraan een advies van de GGD van 30 november 2022 ten grondslag gelegd. Uit dit advies volgt dat eiseres eenmalig een nieuw regulier te verkrijgen matras nodig heeft. Het huidige matras is aan vervanging toe, omdat het bevuild is door medicatie gebruik voor de huid van eiseres.
18. Het college heeft aan bestreden besluit 3 ten grondslag gelegd dat eiseres conform het geldende gemeentelijke beleid, op grond van medische noodzaak en bijzondere omstandigheden, een éénpersoons matras van maximaal € 60,- (als gift) kan worden toegekend.
19. Eiseres heeft aangevoerd dat het college haar € 734,30 dient toe te kennen in plaats van de aan haar toegekende € 60,-. Volgens eiseres is er sprake van bijzondere omstandigheden. Ze heeft een ziekte en ze heeft geen draagkracht. Eiseres heeft een tweepersoonsbed en zij is dan ook van mening dat het college bijzondere bijstand dient toe te kennen voor een tweepersoons matras en niet voor een eenpersoons matras. Bij een tweepersoons matras hoort op grond van het globaliseringstabel een bedrag van € 120,-. Er is sprake van extreem hoge inflatie en dus sterke prijsstijgingen. Eiseres stelt dat het college ten onrechte is uitgegaan van de verouderde bedragen die in de Beleidsregels en
de globaliseringstabel zijn opgenomen. Het college heeft de verplichting om haar beleidsregels te “updaten”. Tot slot stelt eiseres dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
20. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand voor een matras heeft aangevraagd zich voordoen en dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Tevens is niet in geschil dat eiseres geen draagkracht heeft om in die kosten te voorzien. Partijen zijn het echter niet eens over het antwoord op de vraag tot welke bedrag de bijzondere bijstand moet worden verleend.
21. Zoals de Raad, de hoogte bestuursrechter in bijstandszaken, eerder heeft overwogen, mag het bestuursorgaan, gelet op het karakter van de bijstand als bodemvoorziening, bij de bepaling van de te vergoeden kosten uitgaan van de goedkoopste en meest adequate voorziening. Dit leidt er dan toe dat de toekenning van bijstand beperkt kan blijven tot de daarmee gemoeide kosten. Een bestuursorgaan mag dan ook niet de bevoegdheid worden ontzegd om, ter bepaling van de omvang van de noodzakelijke kosten, onderscheidenlijk de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening, forfaitaire bedragen of richtprijzen zodanig vast te stellen dat de betrokkene daarmee in staat moet worden geacht de goedkoopste adequate voorziening te treffen. Dit laat onverlet dat het de betrokkene vrijstaat aannemelijk te maken dat deze vergoeding in haar geval niet toereikend is voor de te maken noodzakelijke extra kosten. Indien betrokkene daarin echter niet slaagt, is het bestuursorgaan niet gehouden meer bijstand toe te kennen dan de forfaitaire bedragen of richtprijzen (zie de uitspraak van de Raad van 11 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2386).
22. Het college heeft bij het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand van eiseres gebruikgemaakt van de Beleidsregels, aan de hand van de globaliseringstabel als opgenomen in bijlage 3 bij deze beleidsregels. Uit het globaliseringstabel blijkt dat er een maximale bedrag verstrekt kan worden voor een 1-persoons matras ad € 60,- in de vorm van een gift. De rechtbank ziet in het door eiseres aangevoerde onvoldoende aanleiding de in het beleid vastgestelde forfaitaire bedragen onredelijk te achten. Het college is niet gehouden deze bedragen periodiek vanwege inflatie aan te passen.
23. De vraag is vervolgens of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding niet toereikend was. Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat € 60,- te laag is om een matras aan te schaffen en dat zij een tweepersoons matras nodig heeft. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij genoodzaakt is meer kosten te maken dan door het college worden vergoed. Eiseres is niet op medische gronden aangewezen op een speciaal soort matras. De door eiseres ingebrachte prijsopgave van een matras op internet
(€ 734,-) heeft het college gemotiveerd bestreden. Daarmee heeft het college aannemelijk gemaakt dat het door eiseres geclaimde bedrag niet voldoet aan het criterium ‘goedkoopste en meest adequate voorziening’. Dat er voor een college in de omstandigheden van eiseres een noodzaak bestond om een hoger bedrag toe te kennen is de rechtbank niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele verwijzing naar prijsverhogingen hiertoe onvoldoende. De rechtbank betrekt hierin tevens dat aan beleidsregel geen recht kan worden ontleend op een volledige vergoeding van een nieuw matras.
Het college heeft geen aanleiding hoeven zien om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van zijn beleid.

Conclusie en gevolgen

24. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.