ECLI:NL:RBROT:2023:10021

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/3617
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een slachterij wegens fecale bezoedeling van een karkas

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres, een slachterij, tegen een boete van € 2.500,- die is opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De boete is het gevolg van een overtreding van de Wet dieren, vastgesteld op basis van een rapport van bevindingen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De overtreding betreft het aantreffen van een fecaal bezoedeld varkenskarkas aan het einde van de uitslachtfase, dat ten onrechte was gestempeld als geschikt voor menselijke consumptie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 oktober 2023, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren, evenals toezichthouders van de NVWA.

De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd. Eiseres betwist de overtreding en stelt dat de bezoedeling pas na de controle door de toezichthouder is verwijderd. De rechtbank oordeelt echter dat de toezichthouder de bezoedeling heeft aangetroffen op een moment waarop het karkas niet meer verontreinigd mocht zijn. De rechtbank wijst erop dat de wetgeving vereist dat zichtbare verontreinigingen onmiddellijk moeten worden verwijderd en dat dit niet slechts een inspanningsverplichting is. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft aangetoond dat de bezoedeling niet had kunnen plaatsvinden vóór de controle.

De rechtbank concludeert dat er wel degelijk een risico voor de volksgezondheid was, aangezien het bezoedelde karkas al was goedgekeurd voor menselijke consumptie. De rechtbank vindt de opgelegde boete evenredig en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de boete. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 november 2023.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3617

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Berkhout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 2.500,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 4 maart 2022 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 27 juni 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [naam] en [naam], toezichthouders bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 26 november 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 27 augustus 2021 omstreeks 10:20 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: [naam], functie: Hoofd kwaliteit.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de schone afdeling van het slachthuis voor mijn regulier toezicht. Ik bevond mij na de stempelautomaat. Op dit punt in het slachtproces zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen.
Dit betreft een heterdaadbevinding.
Ik zag daar, vlak voordat het karkas de koeling in zou gaan, dat één varkenskarkas aan de rechterkant, op de binnenkant van de voorpoot, op het vlees fecaal bezoedeld was met een plek groen-bruine mest, met een diameter van ongeveer 6 cm (zie fotobijlage).
Het karkas was al gestempeld en daardoor goedgekeurd voor menselijke consumptie.
Het bezoedelde karkas is direct, door het wegsnijden van de fecale bezoedeling door een bedrijfsmedewerker, opgeknapt.
Bij mijn controle na afloop van het slachtproces zag ik dat het karkas zichtbaar was verontreinigd. Zichtbare verontreinigingen werden niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.
[…]
Ik bracht [naam], als hoofd kwaliteit van [eiseres], van mijn bevindingen op de hoogte en zegde ter zake een rapport van bevindingen aan.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Een karkas was zichtbaar verontreinigd. Deze zichtbare verontreiniging werd niet onmiddellijk verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, en met artikel 3, eerste lid, en Bijlage III, sectie I, Hoofdstuk IV, punt 7 en 10, van Verordening 853/2004 [1] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 2.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat zij uit eigen beweging de fecale bezoedeling heeft weggesneden en dat zij daartoe heeft gewacht totdat het karkas op een punt voor de koeling belandde waar minder risico voor kruisbesmetting bestond. De constateringen van de toezichthouder zijn dus te vroeg gedaan. Daarnaast betwist eiseres dat er een gevaar voor de volksgezondheid zou ontstaan zoals verweerder stelt. Ook zonder de constatering van de toezichthouder zou de medewerker van eiseres, voordat er kruiscontaminatie had kunnen ontstaan, de bezoedeling hebben weggesneden. Bovendien ging het hier om een varkenspoot en varkenspoten zijn bij eiseres bestemd voor export naar China wat betekent dat de poten later nog apart bekeken worden op onregelmatigheden als ze worden verpakt, aldus eiseres ter zitting.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat na de stempelautomaat op een varkenspoot fecale bezoedeling is aangetroffen. Uit het voorschrift van punt 7 van Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV van Verordening 853/2004 volgt dat het uitslachten zodanig moet plaatsvinden dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen en uit het voorschrift van punt 10 van hetzelfde onderdeel van Verordening 853/2004 volgt dat zichtbare verontreiniging onmiddellijk moet worden verwijderd. Het gaat hierbij niet slechts om een inspanningsverplichting, het te behalen resultaat is duidelijk: een karkas mag niet verontreinigd zijn. Voorts heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven geoordeeld [2] dat punt 7 en punt 10 zien op de uitslachtfase en dat dit betekent dat vóór de postmortemkeuring, die het einde van deze fase van het slachten markeert, aan het bepaalde in punt 7 en punt 10 moet zijn voldaan. Ook volgt uit die uitspraak dat geen sprake meer mag zijn van verontreiniging op het moment dat de dierenarts heeft beslist over de geschiktheid van het vlees voor menselijke consumptie en het gezondheidsmerk is aangebracht ten bewijze van die geschiktheid. In dit geval heeft de toezichthouder een controle uitgevoerd na afloop van het slachtproces, na de stempelautomaat, en volgens de toezichthouder waren op dat controlepunt alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle HACCP-controles afgelopen. Verweerder stelt dan ook terecht dat op het moment van de controle door de toezichthouder aan de voorschriften van punt 7 en 10 moest zijn voldaan en er geen sprake meer mocht zijn van een verontreiniging. Of na de plek van de controle een medewerker van eiseres de bezoedeling al dan niet uit eigen beweging zou hebben weggesneden is dan ook niet relevant. Ter zitting heeft eiseres nog geopperd dat de bezoedeling ook kan zijn veroorzaakt doordat het varken voor de bedwelming door de mest in de stal is gelopen. Eiseres heeft dit evenwel niet onderbouwd. Bovendien zou ook dan sprake zijn van een verontreiniging die na het uitslachten verwijderd had moeten zijn. Dat de omvang van de bezoedeling niet zo groot was, zoals eiseres eveneens nog ter zitting heeft gesteld, leidt niet tot een andere conclusie. Daarbij blijkt uit het rapport van bevindingen dat het een plek groenbruine mest met een diameter van ongeveer 6 centimeter betrof, die door de toezichthouder is opgemerkt.
6.2.
Nu een toezichthouder een met mest bezoedeld varkenskarkas heeft aangetroffen op een plek waar vlees niet meer verontreinigd mocht zijn, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres de overtreding heeft begaan.
6.3.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat er geen gevaar was voor de volksgezondheid. Er is een bezoedeling met mest aangetroffen op een karkas dat reeds was goedgekeurd voor menselijke consumptie. Als de toezichthouder dit niet had geconstateerd, was het bezoedelde varkenskarkas mogelijk in de voedselketen terecht gekomen. De aard van de bezoedeling waarop eiseres heeft gewezen, de binnenkant van de poot, maakt dat niet anders. Er was dus wel degelijk sprake van een risico voor de volksgezondheid. Dat een medewerker wellicht naderhand de bezoedeling alsnog had opgemerkt en verwijderd doet niet af aan dit risico. Eiseres heeft kennelijk bij de vaste controle- en opknapplekken in het slachtproces deze bezoedeling niet opgemerkt en/of verwijderd. Het is onzeker of de bezoedeling op een later moment wel door een medewerker van eiseres zou zijn opgemerkt, zeker nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er na de controleplek van de toezichthouder (waarop een karkas al niet meer bezoedeld mag zijn) nog een vaste plek is waarop eiseres de karkassen op onregelmatigheden controleert. Voor zover dit wel bij het verpakken van varkenspoten voor de export gebeurt, dan is dit bovendien in een zodanig laat stadium van het proces dat het risico voor de volksgezondheid daarmee niet geringer wordt. Het karkas of de poten zijn dan immers al op verschillende plekken geweest waarop kruisbesmetting met andere (delen van) karkassen heeft kunnen plaatsvinden en de bezoedeling onzichtbaar kan zijn geworden, bijvoorbeeld in de koelcel.
6.4.
De rechtbank overweegt dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig is. Het met Verordening 852/2004 gediende doel, bescherming van de volksgezondheid, staat voorop. De hoogte van de boete als hier aan de orde vindt de rechtbank als zodanig niet onredelijk. Zoals uit het voorgaande volgt is van een gering risico voor de volksgezond geen sprake geweest. Er is dus geen grond om de standaardboete op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren te matigen. Verder heeft eiseres geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die reden zouden moeten zijn voor matiging en de rechtbank is daarvan evenmin gebleken. De rechtbank vindt de opgelegde boete van € 2.500,- evenredig.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
1 november 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004