ECLI:NL:RBROT:2022:9373

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
AWB - 22_2826 en AWB - 22_3417
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van bijstandsrecht en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 3 november 2022, is het beroep van eiseres, een bijstandsontvangster uit Vlaardingen, gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, die haar recht op bijstand over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 30 november 2021 hadden herzien en een terugvordering van € 879,52 hadden opgelegd. Daarnaast was haar een boete van € 219,88 opgelegd wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Het college had in een later besluit het terugvorderingsbedrag verlaagd naar € 769,52 en de boete naar € 192,38, maar eiseres bleef in beroep gaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 2 juni 2015 een bijstandsuitkering ontvangt en dat het college in november 2021 om haar bankafschriften had verzocht in het kader van een onderzoek naar de aanschaf van een auto. Uit deze bankafschriften bleek dat eiseres in de betreffende periode geld had ontvangen van haar zonen, wat door het college als inkomen werd aangemerkt. Eiseres voerde aan dat deze bedragen bedoeld waren voor boodschappen en dat zij haar inlichtingenplicht niet had geschonden.

De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd dat de ontvangen bedragen als inkomen moesten worden aangemerkt. De rechtbank vernietigde de besluiten van het college, herstelde de eerdere besluiten en bepaalde dat eiseres recht had op vergoeding van het griffierecht en proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de herziening van het recht op bijstand niet in stand kon blijven, waardoor ook de terugvordering en de boete niet gerechtvaardigd waren.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 22/2826 en ROT 22/3417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[naam] uit Vlaardingen, eiseres

(gemachtigde: mr. J. Berkouwer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (het college)

(gemachtigde: N.E. Bensoussan).

Inleiding

1. Met het besluit van 7 februari 2022 heeft het college het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode 1 augustus 2021 tot en met 30 november 2021 herzien en een bedrag van € 879,52 van haar teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 16 maart 2022 heeft het college eiseres een boete opgelegd van
€ 219,88.
1.2.
Met het bestreden besluit van 10 juni 2022 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de herziening/terugvordering gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij hij het terugvorderingsbedrag heeft gewijzigd in € 769,52. Het college heeft eiseres een vergoeding van de proceskosten toegekend.
1.3.
Met het bestreden besluit van 4 juli 2022 heeft het college het bezwaar van eiseres tegen de boeteoplegging gegrond verklaard, waarbij hij de boete heeft gewijzigd in € 192,38 onder aanvulling van de motivering. Het college heeft eiseres een vergoeding van de proceskosten toegekend.
1.4.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres vergezeld door haar zoon en bijgestaan door haar gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres ontvangt sinds 2 juni 2015 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van een onderzoek naar de aanschaf van een auto heeft het college in november 2021 aan eiseres verzocht om haar bankafschriften van de voorafgaande drie maanden te overleggen.
2.1.
Uit de ingeleverde bankafschriften is gebleken, dat in de maanden augustus tot en met november 2021 een totaalbedrag van € 1.121,52 op haar bankrekening is gestort door haar twee zonen, de heren [naam 2] en [naam 3] . Als verklaring voor de stortingen heeft eiseres aangegeven dat zij geld van haar zonen heeft ontvangen om voor hen boodschappen te doen, omdat zij voltijd studeren en zelf niet hiertoe in staat zijn.
2.2.
Eiseres heeft twee schriftelijke verklaringen van haar zonen overgelegd waaruit het voorgaande blijkt. Uit de bankafschriften blijkt dat eiseres in dezelfde periode een totaalbedrag van € 242,- aan haar zonen heeft teruggestort. Het verschil van € 879,52 is aangemerkt als inkomsten. Eiseres heeft deze inkomsten niet opgegeven aan het college waardoor zij niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht. Het recht op bijstand is als gevolg hiervan voor dit bedrag herzien en teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 10 juni 2022 heeft het college het terugvorderingsbedrag gewijzigd in € 769,52.
2.3.
Omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden heeft het college haar een boete opgelegd van € 219,88. Met het bestreden besluit van 4 juli 2022 heeft het college de boete gewijzigd in € 192,38.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het college heeft aan het bestreden besluit van 10 juni 2022 ten grondslag gelegd dat eiseres in de genoemde periode stortingen en bijschrijvingen van derden op haar bankrekening heeft ontvangen die moeten worden aangemerkt als inkomsten. Door hiervan geen melding te maken bij het college, is eiseres haar inlichtingenplicht niet nagekomen. Hierdoor heeft het college te veel bijstand aan eiseres toegekend en betaald. Nu er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, is het college verplicht het recht op bijstand van eiseres te herzien en de te veel betaalde bijstand terug te vorderen. Het college
diende ook een boete op te leggen.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Volgens eiseres heeft ze er alles aan gedaan om de bedragen te verklaren. Beide zonen hebben een schriftelijke verklaring overgelegd, waarin zij verklaren dat de gelden bedoeld zijn voor boodschappen. Derhalve waren het geen middelen. Daarnaast bewaarde eiseres soms wat geld voor boodschappen voor de volgende keer voor haar zonen. Eiseres woont samen met haar meerderjarige zonen. Omdat er allerlei kosten zijn is het volgens eiseres redelijk dat de zonen ook aan het huishouden bijdragen. Eiseres stelt dat ze de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, zodat ook geen sprake is van verwijtbaarheid. Volgens eiseres is er geen sprake van inkomsten. Eiseres besteedde de gelden aan haar kinderen. Volgens eiseres is het college bekend met de ernstige medische klachten van eiseres. Tot slot doet eiseres een beroep op het evenredigheidsbeginsel.
6. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is een besluit tot herziening van bijstand een voor de betrokkenen belastend besluit. Dit brengt met zich dat het aan het college is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op het college rust (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:644).
7.1.
Volgens eveneens vaste rechtspraak van de Raad worden kasstortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw beschouwd (zie de in 7 aangehaalde uitspraak van 19 februari 2019). Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Verder worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers - ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt - naar vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4136) als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt.
8. Naar het oordeel van de rechtbank vallen de diverse bij- en overschrijvingen aan de hand van de bankafschriften in dit geval afdoende en betrouwbaar te reconstrueren. Eiseres heeft in bezwaar een overzicht geleverd, waarin zij de bedragen heeft uitgesplitst.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat het overgrote deel van de bijschrijvingen kleine bedragen betreft, die afkomstig zijn van de zonen van eiseres. Uit de bankafschriften valt af te leiden dat eiseres zeer regelmatig heeft gepind bij een plaatselijke supermarkt. Deze pinbetalingen, waarvan gemotiveerd wordt gesteld dat die voor boodschappen zijn voorgeschoten, komen in tijd en omvang nagenoeg overeen met de op de bankafschriften vermelde bijschrijvingen van de zonen van eiseres. Er is aldus een voldoende rechtstreeks verband tussen de pinbetalingen en de bijschrijvingen aanwijsbaar. De rechtbank ziet in de hiervoor geschetste gang van zaken geen reden voor twijfel.
9. Bij een onderzoek van de bankafschriften kan een voldoende rechtstreeks verband worden gelegd tussen de bijschrijvingen van derden enerzijds en afschrijving door eiseres anderzijds.
De rechtbank acht aldus voldoende onderbouwd dat de betalingen aan eiseres te herleiden zijn tot door de zonen voorgeschoten bedragen. Gelet hierop heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt dat genoemde bijschrijvingen niet zijn aan te merken als inkomen.
10. Uit het bovenstaande volgt dat de herziening van het recht op bijstand van eiseres niet in stand kan blijven. Dit brengt mee dat ook geen grondslag bestaat voor de terugvordering en de boete.
Conclusie en gevolgen
11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van 10 juni 2022 en 4 juli 2022. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door de besluiten van 7 februari2022 en 16 maart 2022 te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in beide beroepsprocedures vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 10 juni 2022 en 4 juli 2022;
- herroept de besluiten van 7 februari 2022 en 16 maart 2022 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 100,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Pw, voor zover van belang, worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw, voor zover van belang, herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Op grond van het achtste lid kan het college indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pw - voor zover van belang - legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Op grond van het tweede lid van dit artikel - voor zover van belang - wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen. Op grond van het zevende lid kan het college afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Op grond van het tiende lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
In artikel 2, vijfde lid, van het Boetebesluit Sociale Zekerheidswetten is bepaald dat indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
Op grond van het achtste lid van dit artikel worden de percentages, genoemd in het tweede tot en met zesde lid, en de factoren, genoemd in het zevende lid, onderdelen a en b, zo nodig verlaagd voor de vaststelling van een evenredige bestuurlijke boete.
Op grond van het tiende lid van dit artikel rust de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete daarmee rekening gehouden.
Op grond van artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.