5.2.4.Beoordeling verduistering
5.2.4.1.
Overwegingen vooraf
Juridisch kader
Op grond van artikel 321 Sr is degene die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en hij anders dan een misdrijf onder zich heeft zich wederrechtelijk toe-eigent schuldig aan verduistering.
In het kader van verduistering is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad sprake van wederrechtelijke toeëigening, indien iemand zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. Daarbij kan de toeëigeningswil blijken uit handelingen waaruit het beschikken ten eigen bate blijkt, waaronder uitgeven of schenken.In het kader van het verwijt aan de verdachte gaat het om zijn handelen als bestuurder van een stichting bij het verrichten van betalingen. Daarbij is de vraag of het bij de ten laste gelegde bedragen ging om uitkeringen als bedoeld in artikel 2:285 lid 3 BW. Daarin staat dat het doel van de stichting niet mag inhouden het doen van uitkeringen aan oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen, tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben. Bij uitkeringen gaat het om onverplichte prestaties van de stichting waar geen equivalente tegenprestatie tegenover staat.
De wederrechtelijkheid in de zin van artikel 321 Sr moet aldus worden uitgelegd aan de hand van het uitkeringsverbod. Een strafverzwarende omstandigheid is het volgens artikel 323 Sr als een beheerder van de stichting zich hieraan schuldig maakt, waaronder de secretaris van een stichting valt.
De rechtbank dient binnen het hiervoor geschetste juridische kader te beoordelen of de verdachte zich als secretaris van de stichting wederrechtelijk gelden heeft toegeëigend. Voor deze beoordeling zijn de volgende omstandigheden van belang.
Het karakter van de stichting als rechtspersoon
Een stichting is een rechtspersoon met doelvermogen, waarbij uitkeringen aan bestuurders wettelijk gezien slechts onder voorwaarden en in beperkte omvang mogelijk zijn.Daarbuiten kan een stichting transacties aangaan, salarissen betalen, huur betalen en aankopen verrichten die passen binnen de bedrijfsvoering die op haar beurt ten dienste staat van de verwezenlijking van de doelstelling van een stichting. Dergelijke uitgaven moeten worden verantwoord in de boekhouding en opgevoerd als kosten of lasten (zoals
personeels-, huisvestings-, overheadkosten). Of, indien het om de tijdelijke verstrekking van gelden (bijvoorbeeld een lening) gaat, met een duidelijke vermelding van de condities waaronder, en de termijn(en) waarbinnen de terugbetalingsverplichting geldt, met daarnaast de administratieve neerslag daarvan in een contract en boekhouding. Deze eis van een correcte wijze van administreren onderscheidt de rechtspersoon, en zeker een stichting, als verantwoordelijke voor een doelvermogen, van een privépersoon. Daarbij benadrukt de strafverzwarende omstandigheid van artikel 323 Sr dat de beheerder van een stichting in het bijzonder ervoor verantwoordelijk is om erop toe te zien dat de financiën van de stichting behoorlijk geadministreerd worden. Zonder de correcte boekhoudkundige verwerking op basis van juridische verplichtingen over en weer kan vermenging en verwarring optreden tussen het vermogen van stichting en de privépersonen die haar besturen.
Doel en rolverdeling binnen de [stichting01]
Het tweekoppige bestuur bestaande uit de verdachte en medeverdachte [medeverdachte01] overlegde naar de verklaring van [medeverdachte01] niet over alles, maar de bestuurders lagen dusdanig op één lijn dat dat ook niet hoefde; zij deelden de verantwoordelijkheid en vertrouwden op elkaars beslissingen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij en medeverdachte [medeverdachte01] al twintig jaar zaken doen samen, zij wederzijds vertrouwen hebben in elkaar en het eigenlijk altijd met elkaar eens zijn. In het navolgende gaat de rechtbank er dan ook van uit dat waar sprake is van een uitgave, deze onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de verdachte en [medeverdachte01] gedaan werd.
Wijziging statuten
In december 2014 zijn de statuten van de stichting gewijzigd en is hieraan een tweede lid toegevoegd: “
Het lenen en uitlenen van gelden, al of niet onder hypothecair verband, het financieren van andere onderneming alsmede het zich als borg of medeschuldenaar sterk maken voor schulden van derden.”De rechtbank leest deze toegevoegde zin in samenhang met het eerste lid en niet als autonoom statutair doel. Met andere woorden: leningen, financieringen en borgstellingen werden slechts mogelijk gemaakt voor zover deze binnen het in het eerste lid omschreven statutaire doel vallen.
Bankrekeningen en rekening-courant
De stichting had de volgende bankrekeningnummers op naam: [iban_nummer01] (de hoofdrekening waarop alle betalingen van cliënten met betrekking tot PGB binnen kwamen en kosten zoals salaris werden betaald), [iban_nummer02] (de ‘boodschappen- rekening’ waarop kleine bedragen binnen kwamen) en [iban_nummer03] (bijna geen activiteit).In deze casus is een bijzonderheid dat de stichting een rekening-courant had waarvan zij geld uitleende. Gewoonlijk is een rekening-courant een aparte rekening van een besloten vennootschap, waarbij kleine bedragen over en weer even worden voorgeschoten en geboekt, binnen korte tijd weer worden terugbetaald en doorlopend met elkaar verrekend worden. Daarom is een rekening-courant geen lening waarover rente verschuldigd is.Een lening voldoet aan zakelijke voorwaarden die doorgaans betrekking hebben op de vastlegging (vaak schriftelijk), afspraken over terugbetaling en aflossing, het bieden van zekerheden door de leningnemer en een afgesproken rentebedrag. Bij een rekening-courant geldt dit alles niet. Alle hierna volgende betalingen zijn geboekt in rekening-courant en niet als kosten verwerkt in de boekhouding, met uitzondering van de betaling die betrekking heeft op het pand aan de [straatnaam01] . Afgezien van laatstgenoemde betaling en die aan [vereniging01] zijn in geen van de in beslag genomen stukken (fysiek en digitaal) afspraken over rente en aflossing of zekerheidstelling aangetroffen met betrekking tot deze rekening-courantverhouding dan wel de voorgeschoten bedragen.
De rechtbank dient zoals gezegd te beoordelen of de verdachte zich als secretaris van de stichting wederrechtelijk gelden heeft toegeëigend in het licht van het hierboven geschetste kader. Daarbij toetst de rechtbank of de uitgaven in strijd zijn met het uitkeringsverbod en of sprake is van een onttrekking aan het vermogen van de stichting, zonder dat sprake is van een tegenprestatie van de derde waar de desbetreffende betaling betrekking op heeft. Dit alles ongeacht de latere fiscale beoordeling van de Belastingdienst hiervan.
5.2.4.2.
Afzonderlijke betalingen: feit 2
[bedrijf01] : € 49.000,-
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de ‘terugbetaling’ van dit bedrag aan [bedrijf01] in de boekhouding is verwerkt als een privé-opname van de verdachte waar geen gelijkwaardige prestatie tegenover staat en die overigens geen uitgave is in het kader van zorgverlening. De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat dit een verboden uitkering betrof waar geen tegenprestatie tegenover stond, die gefingeerd was of die niet viel binnen de statutaire doelstelling van de stichting.
Op 22 januari 2014 werd van de hoofdrekening van de stichting €49.000,- overgeboekt naar [bedrijf01] De verdachte heeft verklaard de opdracht te hebben gegeven voor deze transactie en dat hieraan een schuld ten grondslag lag van hemzelf privé aan [naam09] privé en dat de stichting hem datzelfde bedrag schuldig was. Het zou hier allerlei door [naam09] aan de verdachte voorgeschoten bedragen betreffen. Van zijn kant zou de verdachte deze bedragen hebben voorgeschoten aan de stichting. De rechtbank overweegt dat het om een aanzienlijk totaalbedrag gaat, waarvan de overboeking naar haar uiterlijke verschijningsvorm – bij gebreke van nadere informatie – oogt als een privé-onttrekking. In het licht van het hiervoor geschetste toetsingskader en de zorgvuldigheid die van de bestuurder van een stichting mag worden verwacht, lag het op de weg van de verdachte om zijn beweringen hierover aannemelijk te maken. De enkele stelling, dat hij de door hem voorgeschoten bedragen verrekende, is daarvoor niet voldoende. De verklaring dat het gas, licht, huur en boodschappen ‘kan zijn geweest’ is ook onvoldoende. De verdachte heeft geen stukken overgelegd die dit onderbouwen, noch aannemelijk gemaakt waaruit het hem door de stichting verschuldigde bedrag bestond, en waaruit zou kunnen volgen dat dit een verrekening was. Eventuele bewijsnood door een gebrekkige administratie in combinatie met tijdsverloop komt hierbij naar het oordeel van de rechtbank voor risico van de verdachte zelf.
[evenement01] : € 35.355,-
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, mocht deze betaling al gezien worden als een lening, deze geen zakelijke lening was en evenmin paste in de doelstelling van [stichting01] . Deze betaling is volgens de verdediging in de boeken opgenomen als vordering. Het betrof een lening aan de eigenaar van een discotheek die een artiest had ingehuurd. De eigenaar moest de artiest betalen via [evenement01] . Dat heeft [stichting01] gedaan voor die eigenaar omdat deze daartoe niet de financiële middelen had. [stichting01] had daarbij een belang, omdat zij verwachtte cliënten voor dagbesteding in te kunnen zetten bij de discotheek. [stichting01] verwachtte ook dat dit geld terug zou komen. Het is aannemelijk dat het geld is overgemaakt als lening.
Het totaalbedrag van € 35.355,- werd op 12 januari 2016 overgeboekt van de hoofdrekening van de stichting naar [evenement01] . Het betrof de financiering van een feest op korte termijn, als noodgreep. De verdachte zag de lening (in twee betalingen) als kans voor het kweken van goodwill omdat hij het pand waar het feest werd gehouden en het daarbij behorende terrein op het oog had als mogelijke locatie voor dagbesteding. Volgens de verdachte ging het om een lening die binnen een aantal dagen zou worden terugbetaald. Omdat het feest waaruit de opbrengsten voor de terugbetaling van de lening moesten volgen in verband met weercode rood niet lucratief was, is de lening nooit terugbetaald. De rechtbank gaat voorbij aan de vraag of deze betaling als een rationele investering was te beschouwen. Als deze al in het verlengde lag van de doelstelling van de stichting, ging het hier om een nogal ver verwijderd verband. Naar uiterlijke verschijningsvorm ging het om een privé-onttrekking aan het vermogen van de stichting ten behoeve van een derde partij uit het netwerk van een van de bestuurders van de stichting, zonder enige tegenprestatie. Vastgesteld moet worden dat ook bij deze betaling de stelling dat het hier een lening met een afgesproken terugbetalingsverplichting betrof niet van een administratieve en juridische onderbouwing is voorzien. De afloop van deze financiële interventie – het project was in de woorden van de verdachte een fiasco – laat zien dat de schade is afgewenteld op de stichting en illustreert ook het voor de stichting nadelige karakter ervan.
5.2.4.3.
Afzonderlijke betalingen: feit 4
Aan de stichting is een aantal andere, ook weer onderling gelieerde bedrijven verbonden. [medeverdachte01] was tevens bestuurder van STAK A&P Holding, die directeur-grootaandeelhouder (hierna: DGA) was van A&P Holding bv. A&P Holding bv was op haar beurt DGA van [bedrijf04] en [bedrijf05] De volgende transacties hebben alle betrekking op één van deze bedrijven:
Stichting – [naam10] en [naam11] : € 30.000,- en € 244.765,-
De officier van justitie heeft erop gewezen dat in de boekhouding alleen de uitgave van € 244.765,- is verwerkt als uitgaande lening. Bijzonder acht de officier dat € 295.000,- een zogenoemde achtergestelde lening van [stichting01] aan [bedrijf04] betrof. Er was geen aflossingsverplichting of zekerheidstelling, dus er blijkt niet van een intentie tot terugbetaling. De € 30.000,- is geboekt in rekening-courant. De verdediging heeft erop gewezen dat de lening op verzoek van de ING een achtergestelde lening moest zijn en dat het belang van [stichting01] was dat cliënten werden ingezet voor de dagbesteding bij [bedrijf04] . Dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] een voordeel hadden bij deze constructie kan ze moeilijk verweten worden.
De rechtbank overweegt dat op 7 augustus 2014 een bedrag van € 30.000,- is overgemaakt naar de notaris met als omschrijving ‘waarborgsom’. Dit bedrag is als uitgaande lening geboekt in de rekening-courant met [bedrijf04] . Het bedrag van € 244.765,- is op 31 juli 2015 overgemaakt naar de notaris en staat in de boekhouding als uitgaande lening verantwoord. Beide bedragen zijn vanaf de niet-actieve ING-rekening overgemaakt. In de administratie zijn geen stukken gevonden die duiden op rentebetalingen en/of aflossingen. Wel is er tussen de stichting als leninggever en [bedrijf04] als leningnemer op 18 mei 2015 een leningsovereenkomst gesloten van € 295.000,- ten behoeve van de aankoop van een pand aan de [adres02] in [plaats02] .Daarin zou onder andere de stichting dagbesteding gaan aanbieden. De rente bedroeg 4% en er hoefde alleen afgelost te worden als de winst dit zou toelaten, wat betekent dat sprake was van een (kennelijk op verzoek van de bank) achtergestelde lening en feitelijk geen sprake was van een aflossingsverplichting. De rechtbank kan zich dan ook verenigen met de conclusie van de officier van justitie dat geen sprake was van reële leningen nu er kennelijk geen intentie was tot terugbetaling van de lening van [stichting01] aan [bedrijf04] . Door deze constructie hebben de verdachte en zijn medeverdachte bereikt dat een pand ten behoeve van de (eigen) besloten vennootschap [bedrijf04] werd gefinancierd zonder tussenkomst van een andere financier (bijvoorbeeld een bank) en de daarmee verbonden kosten. Met deze constructie is ook uiterst onwaarschijnlijk dat het geleende bedrag binnen afzienbare termijn terug zou komen bij de stichting. In dit verband heeft de officier van justitie bij repliek gewezen op het ontbreken van de vestiging van een tweede hypotheek ten gunste van [stichting01] voor het geval er gelden zouden resteren bij uitwinning van de eerste hypotheek door ING, wat in een zakelijke leningsverhouding voor de hand zou hebben gelegen. Het gegeven dat meer cliënten van [stichting01] bij [bedrijf04] dagbesteding zouden kunnen volgen zou wel als een vrucht van de investering door de stichting kunnen worden gezien, maar is naar het oordeel van de rechtbank niet op een lijn te stellen met de terugbetaling van de lening. Dit wordt in feite bevestigd door de visie van de medeverdachte [medeverdachte01] op de verhouding tussen [stichting01] en [bedrijf04] : hij ziet ze niet als twee verschillende bedrijven.Gezien het voorgaande kan de officier van justitie worden gevolgd in het standpunt dat sprake was van onttrekkingen aan het vermogen van de stichting ten behoeve van een derde. Los van de vraag tot welk bedrag de verdachten zelf via, dan wel een aan (een van) hen gelieerde onderneming daar uiteindelijk een voordeel bij had(den), valt deze transactie formeel onder het uitkeringsverbod en kwalificeert daarmee als wederrechtelijke toe-eigening door de verdachte als bestuurder.
Stichting – [naam12] en [naam13] : € 67.504,- en € 87.920,-
De officier van justitie heeft benadrukt dat deze bedragen als huur voor [bedrijf04] zijn betaald door [stichting01] en in rekening-courant en niet voor [stichting01] als kosten zijn opgevoerd. Verder zijn er in de administratie van beide bedrijven geen stukken aangetroffen die op huurbetalingen wijzen. De verdediging heeft erop gewezen dat bij A&P Holding, [bedrijf05] en [bedrijf04] in de rekening-courant verhouding sprake was van een vordering van [stichting01] op deze rechtspersonen. Bij [bedrijf04] was er in de rekening-courant verhouding – omgekeerd – sprake van een vordering van [bedrijf04] op [stichting01] wegens kosten voor door [bedrijf04] geleverde dagbesteding.Er bestond volgens de verdediging dus voor al deze bedragen een terugbetalingsverplichting, tenzij deze konden worden verrekend met verplichting die de stichting had.
Het totaalbedrag van € 67.504,- werd in de periode 8 april 2014 tot en met 21 juli 2015 overgemaakt naar [bedrijf04] en is geboekt in rekening-courant met steeds ‘huur’ als omschrijving. Ditzelfde geldt voor het totaalbedrag van € 87.920,- dat is geboekt in rekening-courant naar [bedrijf05] , met dien verstande dat deze bedragen in de periode 18 februari 2014 tot en met 20 november 2014 werden overgemaakt. De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat de overmaking van huurbedragen van [stichting01] aan deze rechtspersonen niet voor de hand lag, maar dat vervolgens, door die betalingen alleen te noteren in de rekening-courant zonder deze in de boekhouding als kosten voor de stichting op te voeren, naar uiterlijke verschijningsvorm als onverplichte betalingen van de stichting aan derden moeten worden beschouwd. Dit beeld wordt versterkt door het ontbreken van stukken in de administratie van beide ondernemingen die op huurbetalingen betrekking hebben. Dat in het geval van [bedrijf04] ook vorderingen op [stichting01] in de rekening-courant staan maakt verrekening in theorie denkbaar maar doet aan de onregelmatigheid van de huurbetalingen niet af. In dit verband is opvallend dat dezelfde huurbedragen in 2014 verantwoord zijn onder [bedrijf05] en in 2015 onder [bedrijf04] .
Stichting – [bedrijf04] /A&P Holding: € 30.000,- en € 10.000,-
De officier van justitie beschouwt deze bedragen als onverplichte betalingen. Volgens de verdediging bestond ook voor deze bedragen blijkens de rekening-courant een terugbetalingsverplichting, tenzij deze konden worden verrekend met verplichting die de stichting had.
De rechtbank overweegt dat een totaalbedrag van € 30.000,- is overgemaakt van de boodschappenrekening van de stichting naar [bedrijf04] in de periode van 30 april 2015 tot en met 15 maart 2016. De verdachte heeft hierover op zitting verklaard dat hij niet weet waar deze bedragen betrekking op hebben en dat ‘ [medeverdachte01] dat zal weten’.Het bedrag van € 10.000,- dat op 20 december 2012 is overgemaakt van de stichting aan [bedrijf04] B.V. is een lening, waarvan geen van de verdachten weet waarop deze betrekking heeft. Hun fiscaal adviseur heeft hierover verklaard dat deze lening is opgenomen als schuld aan de stichting.
Ten aanzien van beide bedragen geldt dat het onttrekkingen aan het vermogen van de stichting zijn die – bij ontbreken van andersluidende informatie – in het licht van de andere betalingen en hetgeen daarover hiervoor is overwogen naar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden aangemerkt als onverplicht betaald. Daarmee gaat het om uitkeringen aan de oprichter [medeverdachte01] , in strijd met het uitkeringsverbod.
Stichting – A&P Holding: € 60.000,-
Volgens de officier van justitie gaat het ook hierbij om een bedrag dat niet als kostenpost voor [stichting01] is geboekt. Behalve de factuur zijn geen stukken aangetroffen met betrekking tot een zakelijke lening. Volgens de verdediging bestond ook voor dit bedrag blijkens de rekening-courant een terugbetalingsverplichting, tenzij deze konden worden verrekend met verplichting die de stichting had.
Op de factuur van 3 oktober 2013 gericht aan A&P Holding staat een totaalbedrag van € 60.000,- voor diverse fitnessapparatuur. De verdachten hebben hierover verklaard dat dit bedrag door [stichting01] was voorgeschoten, respectievelijk een lening van [stichting01] aan A&P Holding B.V. was, die dat bedrag moest terugbetalen aan de stichting.Op 4 oktober 2013 heeft de stichting vanaf haar hoofdrekening dit volledige bedrag betaald in twee transacties.Deze betaling staat in de rekening-courant geboekt als lening. Van enige leningsovereenkomst is evenwel niet gebleken in het dossier. Dit betekent dat de lening de facto een uitkering aan A&P Holding is, een bedrijf waarvan [medeverdachte01] eigenaar is dan wel was. Dat het hier volgens medeverdachte [medeverdachte01] apparatuur voor [bedrijf04] betrof benadrukt opnieuw de actieve vermenging die tussen de verschillende rechtspersonen van de verdachte en de medeverdachte plaatsvond.
Tevens is uit het dossier gebleken dat de volgende transacties hebben plaatsgevonden.
Stichting – [naam14] : € 10.000,-
De officier van justitie heeft gesteld dat dit bedrag als lening in de rekening-courant is verantwoord en daarmee dus een privé-onttrekking was. Volgens de verdediging is dit bedrag uiteindelijk terugbetaald door middel van de levering van boodschappen die de heer [naam14] (broer van de medeverdachte) leverde, wat aangeeft dat het geen uitkering betrof maar een prestatie waar een tegenprestatie tegenover stond.
Het bedrag van € 10.000,- is op 27 januari 2015 overgemaakt van de boodschappenrekening van [stichting01] naar [naam14] , broer van de medeverdachte. In de boekhouding staat het in rekening-courant van [medeverdachte01] . Dat sprake is van betaling van een daadwerkelijk geleverde prestatie, namelijk de levering van levensmiddelen, acht de rechtbank echter onaannemelijk nu aan deze transacties geen facturen ten grondslag liggen, terwijl er anderzijds wel facturen zijn van de broer gericht aan [stichting01] en kosten voor boodschappen en dergelijke zijn opgevoerd en ook zijn betaald.
Stichting – [vereniging01] : € 30.000,-
De officier van justitie heeft gesteld dat dit bedrag is geboekt als lening van [stichting01] aan [vereniging01] ( [vereniging01] ), maar geen zakelijke lening betrof. De verdediging heeft erop gewezen dat dit bedrag is uitgeleend in de verwachting dat dit zou worden terugbetaald. Een leningsovereenkomst die hiervoor opgesteld is, is eerder aan de rechtbank overgelegd. Dat het bedrag uiteindelijk niet terugbetaald is door het faillissement van de voetbalvereniging, maakt de betaling nog geen verboden uitkering.
De rechtbank stelt vast dat deze transactie heeft plaatsgevonden van de hoofdrekening van de stichting op 30 december 2014 met omschrijving ‘voorschot’ en in de boekhouding is verwerkt als ‘lening aan [vereniging01] ’. [vereniging01] betrof een voetbalvereniging (hierna [vereniging01] ). De betaling heeft plaatsgevonden kort voor het faillissement van [vereniging01] . Dat geld is niet terugbetaald omdat [vereniging01] failliet ging, mogelijk ten gevolge van een schuld aan de belastingdienst.De verdediging heeft op een eerdere zitting een leningsovereenkomst overgelegd van 22 januari 2015 tussen [stichting01] en een bestuurslid van [vereniging01] , waarin een rentebedrag en een aflossingstermijn zijn opgenomen.De rechtbank overweegt dat het niet onmogelijk was dat het voortbestaan van [vereniging01] van toegevoegde waarde zou kunnen zijn voor [stichting01] in verband met dagbesteding voor haar cliënten. De rechtbank heeft echter de indruk gekregen dat de verstrekte lening feitelijk door [medeverdachte01] op persoonlijke titel is verricht, gelet op diens verklaring tegenover de belastingdienst (blijkens het conceptrapport van het boekenonderzoek) dat hij binnen zijn onderneming [bedrijf04] BV en in privé niet beschikte over voldoende liquide middelen om deze lening aan [vereniging01] te verstrekken.Bij [medeverdachte01] was kennelijk de intentie aanwezig de noodlijdende voetbalclub in het kader van een sponsoractie te helpen redden, toen er een dringend beroep op hem werd gedaan.Wat is opgemerkt ten aanzien van de betaling aan [evenement01] geldt ook hier: de schade van deze risicovolle transactie is ten bate van een derde afgewenteld op [stichting01] en blijkbaar in de faillissementsboedel opgegaan.
Patroon
Het geheel overziend is naar het oordeel van de rechtbank een patroon zichtbaar, waarin over een reeks van jaren aanzienlijke bedragen aan de stichting zijn onttrokken waartegenover geen reële tegenprestaties stonden. Uit de analyse in het dossier blijkt dat de tenlastegelegde uitgaven niet als kosten werden verantwoord, maar grotendeels werden weergegeven als onderdeel van een rekening-courantverhouding dan wel dat daaraan geen zakelijke leningsconstructie of een enigermate juridisch geborgde terugbetalingsverplichting ten grondslag lag. Met de officier van justitie kan worden geconstateerd dat door de tijd heen de rekening-courant verhoudingen alleen maar zijn opgelopen en er geen aflossingen of regelmatige verrekeningen hebben plaatsgevonden.
De verdediging heeft zich hoofdzakelijk tot de stelling beperkt dat de bedragen zijn overgemaakt ten titel van lening en dat het de bedoeling was dat deze geleende bedragen werden terugbetaald.
Met de officier van justitie stelt de rechtbank echter vast dat, afgezien van de (op verzoek van de ING achtergestelde) lening van € 295.000,- voor de aankoop van een pand en de lening voor [vereniging01] , geen leningsovereenkomsten zijn aangetroffen, geen zekerheden zijn gesteld en geen renteafspraken zijn gemaakt. Daarbij geldt bovendien dat nergens uit blijkt dat verdachte inspanningen heeft verricht het geld terug te betalen voor de stichting.
Daarmee is sprake geweest van onttrekkingen die niet opgevoerd zijn als kosten van de stichting, derhalve onverplicht werd verricht en dienden ten behoeve van derden (een andere ontneming, [evenement01] , [vereniging01] en [naam14] ) respectievelijk de verdachten zelf – wat er zij van de doelstelling. Dat die ondernemingen ( [bedrijf04] B.V., A&P Holding, [bedrijf05] ) gelieerd waren aan de verdachten zelf werpt op hun handelen temeer een dubieus licht, niettegenstaande de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat dit was voor persoonlijk gewin.
Uitgaven in relatie tot de stichtingsdoelstelling
De in eerder genoemde eis van een correcte administratie en vastlegging valt voor een belangrijk deel samen met de vraag of de uitgaven binnen de doelstelling van de stichting pasten. Uit de hiervoor besproken afzonderlijke bedragen is gebleken dat in de meeste gevallen op zijn minst twijfelachtig was of dat het geval was. Daardoor wordt naar het oordeel van de rechtbank het verwijtbare karakter van de uitgaven geaccentueerd. Een aantal van de bestemmingen van de betalingen zou met veel goede wil kunnen worden gezien als liggend in het verlengde van de stichtingsdoelstelling, als (uiteindelijk) ten goede komend aan de dagbesteding van de cliënten. Daar staat echter tegenover dat die vaak aanzienlijke bedragen – bijvoorbeeld ten behoeve van de betaling de huur van [bedrijf04] dan wel A&P Holding B.V., de aanschaf van fitness apparatuur, de aankoop van een pand, de financiering van het evenement van [evenement01] en van het verlies van een voetbalclub – niet in redelijke (zakelijke) verhouding stonden tot de concrete opbrengsten voor [stichting01] in de vorm van dagbesteding. Juist door een aantal van die betalingen op weinig geloofwaardige wijze te presenteren als lening, of als gedaan met een terugbetalingsverplichting, is het nadelige karakter ervan voor de stichting benadrukt.
(Voorwaardelijk) opzet
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben erop gewezen dat de verdachte en zijn medeverdachte de hiervoor genoemde rechtspersonen als eenheid zagen. De rechtbank wil wel aannemen dat dit vooral was met een praktische intentie, waarbij een zekere gemakzucht en gewenning om binnen gelieerde rechtspersonen met gelden te schuiven een rol zal hebben gespeeld, zoals door de verdediging betoogd. De verdediging heeft erop gewezen dat de verdachten de overtuiging hadden dat de sportschool van [bedrijf04] B.V. en [stichting01] als een groot geheel werden gezien en zich niet realiseerden dat zij verduistering zouden plegen
.Maar dit alles had wel tot gevolg dat een ontoelaatbare vermenging van de belangen van [stichting01] en de privébelangen van de bestuurders optrad. Het bestaan van een ‘rekening-courant bestuurders’ lijkt een factor te zijn geweest die de drempel voor vermenging van de privéuitgaven met het stichtingsvermogen heeft verlaagd. Daarmee zijn de bestuurders op een hellend vlak terecht gekomen, waarvan de stichting nadeel heeft ondervonden. Het hiervoor beschreven patroon van schuiven met gelden, het nogal ruimhartige gebruik van de figuur van de rekening-courant gedurende langere tijd, maakt duidelijk dat zij zich dit moeten hebben gerealiseerd, waarmee het voorwaardelijk opzet is gegeven. Dit ging nog door ook nadat de verdachten de gedachte omarmden om de activiteiten van de stichting in een andersoortige rechtspersoon onder te brengen, welke omzetting naar [bedrijf06] uiteindelijk op 1 januari 2017 plaatsvond.