ECLI:NL:RBROT:2022:9115

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21_5230
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op studiefinanciering voor een migrerend werknemer met een stageovereenkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2022, wordt het beroep van eiser, een burger van het Verenigd Koninkrijk, tegen de afwijzing van zijn recht op studiefinanciering beoordeeld. Eiser had een stage bij Wheelair International B.V. en ontving hiervoor een vergoeding. De rechtbank oordeelt dat eiser, ondanks dat hij niet aan de nationaliteitseis voldoet, als migrerend werknemer kan worden aangemerkt op basis van zijn stagewerkzaamheden. De rechtbank stelt vast dat eiser reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht, wat hem recht geeft op studiefinanciering. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en herroept het eerdere besluit, waardoor eiser recht heeft op de gevraagde studiefinanciering voor de periode van april tot en met juni 2021. Tevens wordt de Minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiser

(gemachtigde: mr. P.K. Singh),
en

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder)

(gemachtigde: mr.drs. E.H.A. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het recht op studiefinanciering voor de periode van april tot en met juni 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 26 augustus 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. P.S. Folsche, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiser en namens verweerder mr. G.J.M. Naber.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is burger van het Verenigd Koninkrijk. Op grond van de door hem naar DUO gezonden verblijfskaart heeft hij voor wat betreft studiefinanciering dezelfde rechtspositie als een in Nederland verblijvende EU-burger. Voor de periode in geding stond hij ingeschreven voor de master European Master in Health and Management aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
2.1.
Op 5 april 2021 heeft eiser een wijziging studiefinanciering ingediend.
2.2.
Tijdens zijn studie liep eiser onder meer op basis van een ‘internship agreement’ (hierna: de overeenkomst) stage bij de Wheelair International B.V. (hierna: Wheelair) in de periode 10 maart tot 30 juni 2021, 20 uren per week. Eiser heeft hier gemiddeld 87 uur per maand gewerkt. Hiervoor ontving hij in de maand maart een vergoeding van € 173,91 (bruto) en in de maanden april tot en met juni 2021 een vergoeding van € 250,- (bruto) per maand.
2.3.
In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
Onder 1. staat “
The employer provides the student with the opportunity to, as an intern within the enterprise, gain practical experience associated to his/her education at the educational institution”.
Onder 9. wordt melding gemaakt van een algemene ‘gezagsverhouding’: “
The company will appoint a staff member as the company supervisor, who is responsible for the care and the supervision of the student, as well as the contact with representatives of the company”.
2.4.
Na afloop van het contract met Wheelair heeft eiser zich in juli 2021 ingeschreven als werkzoekende bij het UWV.
3. Voor de periode april tot en met december 2021 (periode in geding) heeft verweerder de aanvraag afgewezen en vastgesteld dat eiser geen recht heeft op de gevraagde studiefinanciering in de vorm van een lening, omdat hij niet aan de nationaliteitseis voldoet. Volgens verweerder kan eiser in aanmerking komen voor Nederlandse studiefinanciering als hij kan worden aangemerkt als migrerend werknemer of daarmee gelijkgesteld kan worden, maar eiser voldoet niet aan de daarvoor gestelde eisen omdat hij niet gemiddeld ten minste 56 uren per maand betaald werk heeft verricht op grond van een arbeidscontract of als zelfstandige. Hij voert zijn werkzaamheden bij Wheelair uit op basis van een stageovereenkomst en dit valt niet te kwalificeren als reële en daadwerkelijk arbeid. Eiser had los hiervan voor studiefinanciering in aanmerking kunnen komen als hij vijf jaar of langer in Nederland woont, maar ook dat is niet het geval.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van het recht op studiefinanciering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser heeft, samengevat, aangevoerd dat hij als migrerend werknemer in aanmerking dient te komen voor studiefinanciering omdat het werk dat hij bij Wheelair op basis van een stagecontract deed, moet worden aangemerkt als reële en daadwekelijke arbeid. Verder stelt eiser dat nu hij onvrijwillig werkloos is geraakt en zich heeft ingeschreven als werkzoekende bij het UWV, hij zijn status als werknemer behoudt. Tot slot heeft eiser zich, met een beroep op artikel 7, derde lid, onder d van Richtlijn 2004/38/EG, op het standpunt gesteld dat hij zijn status van werknemer heeft behouden, nu hij per september 2021 tijdelijk in Oostenrijk heeft gestudeerd in het kader van een uitwisselingstraject. Nu de status van migrerend werknemer op basis van dit artikel behouden blijft, is er ook recht op studiefinanciering voor de periode september tot en met december 2021, aldus eiser. Onder verwijzing naar diverse arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft eiser betoogd dat hij als migrerend werknemer dient te worden aangemerkt.
6.1.
EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b van de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking voor studiefinanciering.
6.2.
Op grond artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn 2004/38/EG heeft iedere burger van de Unie het recht gedurende meer dan drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven indien hij in het gastland werknemer of zelfstandige is. Op grond van het derde lid, aanhef en sub b van dit artikel geldt dat voor de toepassing van lid 1 onder a, een burger van de Unie zijn status van werknemer of zelfstandige behoudt in het geval dat hij zich bevindt, na ten minste één jaar te hebben gewerkt, in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid en zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening heeft ingeschreven. Op grond van het derde lid, aanhef en sub c van dit artikel geldt dat voor de toepassing van lid 1, onder a, een burger van de Unie zijn status van werknemer of zelfstandige behoudt in het geval dat hij zich bevindt in een toestand van naar behoren vastgestelde onvrijwillige werkloosheid na afloop van een tijdelijke arbeidsovereenkomst voor minder dan één jaar of hij in de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos is geworden en zich als werkzoekende bij de bevoegde dienst voor arbeidsvoorziening heeft ingeschreven. In dit geval blijft de status van werknemer ten minste zes maanden behouden.
6.3.
In de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de Beleidsregel) staat dat iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand houdt verweerder tot een hoogte van één maand rekening met vakanties en eventuele ziekte.
6.4.
Het begrip ‘migrerend werknemer’ is niet vastomlijnd. Het Europese Hof van Justitie (het Hof) heeft een ruim kader geschetst waarbinnen de toetsing van het feit of een persoon als migrerend werknemer moet worden beschouwd, zich dient te bewegen. Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip ‘werknemer’ een communautaire inhoud heeft en dat het niet eng mag worden uitgelegd.
6.5.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is ‘werknemer’ in de zin van artikel 45 VWEU eenieder, en daaronder valt ook een persoon die een stage vervult, die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat van reële en daadwerkelijke arbeid sprake is als er een arbeidsverhouding is, waarbij iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze betaald worden, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluit niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van de VWEU wordt aangemerkt. Zie in dit kader de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3700).
7. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of eiser kan worden aangemerkt als migrerend werknemer. Afgezien van de nationaliteitseis is niet in geschil dat eiser overigens aan de voorwaarden voor studiefinanciering voldoet.
8. Uit wat hierboven onder 2.2 en 2.3 is opgenomen volgt dat eiser voor wat betreft zijn werk bij Wheelair concreet taken en verantwoordelijkheden had die hij onder toezicht moest uitvoeren en voorts dat hij gegeven aanwijzingen diende op te volgen en dat hij de in de organisatie geldende regels diende na te leven. De rechtbank oordeelt op grond hiervan dat eiser onder gezag en toezicht van Wheelair stond. De vergoeding van € 250,- die eiser maandelijks van Wheelair ontving, is te beschouwen als een beloning voor de verrichte diensten en voor de verplichtingen die het vervullen van de stage voor eiser meebracht. Het werk dat eiser heeft gedaan bij Wheelair werd niet gedaan in het kader van de opleiding, maar met het oog daarop op het opdoen van praktische kennis.
9. Het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een arbeidsverhouding gelet op de geringe vergoeding die eiser ontvangt, wordt niet gevolgd. In de hiervoor onder 6.3 genoemde vaste rechtspraak geldt immers dat een geringe beloning niet uitsluit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van de VWEU wordt aangemerkt. De rechtbank constateert dat ook uit de Beleidsregel niet volgt dat indien wordt voldaan aan de urennorm, daarnaast dient te worden voldaan aan de eisen die gesteld zijn aan de hoogte van het inkomen. Immers, in het geval de urennorm wordt gehaald heeft de studerende ‘zonder meer’ de status van migrerend werknemer. Gelet hierop is de hoogte van de door eiser ontvangen vergoeding niet relevant bij de beoordeling of sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:6426). Verder wordt vastgesteld dat eiser gelet op artikel 7, derde lid onder b en c van de Richtlijn 2004/38/EG en zijn inschrijving bij het UWV de status van migrerend werknemer na afloop van de overeenkomst met Wheelair heeft behouden voor de rest van 2021.
10. Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat voldaan is aan de voorwaarden om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. Eiser heeft bij Wheelair reële en daadwerkelijke arbeid verricht, voor meer dan 56 uur gemiddeld per maand, op grond waarvan hij in aanmerking dient te komen voor de door hem verzochte studiefinanciering. Verweerder heeft eiser dus ten onrechte niet als migrerend werknemer aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal studiefinanciering moeten toekennen over de gevraagde periode. De rechtbank zal het besluit van 4 mei 2021 daarom herroepen en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 augustus 2021;
- herroept het besluit van 4 mei 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.