ECLI:NL:RBROT:2022:9108

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 22_126
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op studiefinanciering voor een migrerend werknemer in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 27 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres tegen het niet toekennen van studiefinanciering voor de periode januari tot en met december 2021 beoordeeld. Eiseres, een Poolse burger, had een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, maar deze was afgewezen omdat verweerder stelde dat zij niet voldeed aan de eisen voor de status van migrerend werknemer. Eiseres had stage gelopen bij Müller van Tol B.V. en voerde werkzaamheden uit die volgens haar als reële en daadwerkelijke arbeid moesten worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 12 september 2022 behandeld, waarbij eiseres online aanwezig was, samen met haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank oordeelt dat eiseres wel degelijk aan de voorwaarden voor studiefinanciering voldoet. De rechtbank stelt vast dat eiseres tijdens haar stage bij MvT taken en verantwoordelijkheden had die onder toezicht uitgevoerd moesten worden, en dat zij een vergoeding ontving voor haar werkzaamheden. De rechtbank verwijst naar rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waaruit blijkt dat ook stagiaires die reële en daadwerkelijke arbeid verrichten, als werknemers kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de studiefinanciering door verweerder onterecht was, omdat eiseres meer dan 56 uur gemiddeld per maand had gewerkt.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het eerdere besluit van 15 januari 2021, waarbij verweerder wordt opgedragen om de studiefinanciering toe te kennen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.059,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

ECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/126

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam] , uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.T. Stalpers),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder)

(gemachtigde: mr. G.J.M. Naber).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet toekennen studiefinanciering aan eiseres voor de periode januari tot en met december 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 1 december 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (online via teams), mr. P.S. Folsche, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie, te weten Polen. Voor de periode in geding stond zij ingeschreven voor de bachelor Vormgeving aan de Hogeschool Rotterdam. Tijdens haar studie liep zij onder meer op basis van een ‘Intern agreement’ (hierna: de overeenkomst) stage bij Müller van Tol B.V. (hierna: MvT) in de periode van 6 januari tot 6 juli 2021 voor 36 uren per week. In totaal heeft ze 935 uren gewerkt in de maanden januari tot en met juli 2021. Hiervoor ontving zij een vergoeding per maand van € 336,84 (netto) in de maand januari 2021, € 400,- (netto) in de maanden februari tot en met juni 2021, en € 200,- (netto) in de maand juli 2021.
2.1.
In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
Onder 2. staat “
The intern will be able to gain practical experience that is relevant to the design profession. The purpose of the internship is to give an impression of the day-to-day practice at a design agency”.
Onder 4. wordt melding gemaakt van een algemene ‘gezagsverhouding’: “
The intern must comply with the rules of conduct and guidelines that apply at the Design Agency and must follow any instructions given by the intern's supervisor”.
2.3.
Eiseres heeft in de maanden augustus tot en met december 2021 als betaalde kracht vervolgens nog eens 379,9 uren gewerkt. In 2021 heeft ze in totaal € 10.972,37 verdiend.
3. Op 6 december 2020 heeft eiseres een aanvraag studiefinanciering ingediend. Voor de periode januari tot en met december 2021heeft verweerder de aanvraag afgewezen en vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op de gevraagde studiefinanciering in de vorm van een aanvullende beurs en reisvoorziening. Volgens verweerder kan eiseres in aanmerking komen voor Nederlandse studiefinanciering als zij kan worden aangemerkt als migrerend werknemer of daarmee gelijkgesteld kan worden (de zogenaamde nationaliteitseis), maar eiseres voldoet niet aan de daarvoor gestelde eisen omdat zij volgens verweerder niet gemiddeld ten minste 56 uren per maand betaald werk heeft verricht op grond van een arbeidscontract of als zelfstandige. Zij voert haar werkzaamheden uit op basis van een stageovereenkomst en dit valt niet te kwalificeren als reële en daadwerkelijk arbeid. Eiseres had los hiervan voor studiefinanciering in aanmerking kunnen komen als zij vijf jaar of langer in Nederland woont, maar ook dat is niet het geval.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van het recht op studiefinanciering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat zij als migrerend werknemer in aanmerking dient te komen voor studiefinanciering omdat het werk dat zij bij Unilever op basis van een stagecontract deed, moet worden aangemerkt als reële en daadwekelijke arbeid. Onder verwijzing naar diverse arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft eiseres betoogd dat zij als migrerend werknemer dient te worden aangemerkt.
6. EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b van de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking voor studiefinanciering.
6.1.
In de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de Beleidsregel) van 13 december 2012 staat dat iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand houdt verweerder tot een hoogte van één maand rekening met vakanties en eventuele ziekte.
6.2.
Het begrip ‘migrerend werknemer’ is niet vastomlijnd. Het Europese Hof van Justitie (het Hof) heeft een ruim kader geschetst waarbinnen de toetsing van het feit of een persoon als migrerend werknemer moet worden beschouwd, zich dient te bewegen. Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip ‘werknemer’ een communautaire inhoud heeft en dat het niet eng mag worden uitgelegd.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is ‘werknemer’ in de zin van artikel 45 VWEU eenieder, en daaronder valt ook een persoon die een stage vervult, die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat van reële en daadwerkelijke arbeid sprake is als er een arbeidsverhouding is, waarbij iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze betaald worden, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluit niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van de VWEU wordt aangemerkt. Zie in dit kader ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3700).
7. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of eiseres kan worden aangemerkt als migrerend werknemer. Afgezien van de nationaliteitseis is niet in geschil dat eiseres overigens aan de voorwaarden voor studiefinanciering voldoet.
8. Uit wat hierboven onder 2.tot en met 2.3 is opgenomen volgt dat eiseres voor wat betreft haar werk bij MvT concreet taken en verantwoordelijkheden had die zij onder toezicht moest uitvoeren en voorts dat zij gegeven aanwijzingen diende op te volgen en dat zij de in de organisatie geldende regels diende na te leven. Ter zitting heeft eiseres nader gemotiveerd wat haar werkzaamheden waren. De stage van eiseres bestond uit een nieuw groot project. Het was een conceptueel project in samenwerking met de TU Eindhoven. Eiseres had veel contact met klanten. Ze ontwierp technische tekeningen. Niemand anders had haar vaardigheden. Eiseres maakte met behulp van de computer modellen. Het bedrijf wilde dat eiseres bij hen bleef werken. De taken zijn hetzelfde. Ze is nu wel meer onafhankelijk. Eiseres staat nu meer direct in contact met de klanten en ze heeft geen toezicht meer. De rechtbank oordeelt op grond hiervan dat eiseres onder gezag en toezicht van MvT stond. De vergoedingen die eiseres wekelijks van MvT ontving, zijn te beschouwen als een beloning voor de verrichte diensten en voor de verplichtingen die het vervullen van de stage voor eiseres meebracht. Het werk dat eiseres heeft gedaan bij MvT werd niet gedaan in het kader van de opleiding, maar met het oog daarop op het opdoen van praktische kennis.
9. Het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een arbeidsverhouding gelet op de geringe vergoeding die eiseres ontvangt, wordt niet gevolgd. In de hiervoor onder 6.3 genoemde vaste rechtspraak geldt immers dat een geringe beloning niet uitsluit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van de VWEU wordt aangemerkt. De rechtbank constateert dat ook uit de Beleidsregel niet volgt dat indien wordt voldaan aan de urennorm, daarnaast dient te worden voldaan aan de eisen die gesteld zijn aan de hoogte van het inkomen. Immers, in het geval de urennorm wordt gehaald heeft de studerende ‘zonder meer’ de status van migrerend werknemer. Gelet hierop is de hoogte van de door eiser ontvangen vergoeding niet relevant bij de beoordeling of sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:6426).
10. Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat voldaan is aan de voorwaarden om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. Eiseres heeft bij MvT reële en daadwerkelijke arbeid verricht, voor meer dan 56 uur gemiddeld per maand, op grond waarvan zij in aanmerking dient te komen voor de door haar verzochte studiefinanciering. Verweerder heeft eiseres dus ten onrechte niet als migrerend werknemer aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal studiefinanciering moeten toekennen over de gevraagde periode. De rechtbank zal het besluit van 15 januari 2021 daarom herroepen en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 december 2021;
- herroept het besluit van 15 januari 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.