ECLI:NL:RBROT:2022:9103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 22_436
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op studiefinanciering voor een migrerend werknemer met een stagecontract

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het recht op studiefinanciering met ingang van 1 februari 2021 tot en met augustus 2021. Eiseres, een Italiaanse burger, had een stage bij Unilever Nederland Holdings B.V. en ontving een vergoeding voor haar werkzaamheden. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap had haar aanvraag voor studiefinanciering afgewezen, omdat eiseres volgens de minister niet voldeed aan de eisen voor migrerend werknemerschap, aangezien zij niet gemiddeld 56 uren per maand betaald werk had verricht.

De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2022 behandeld en oordeelt dat eiseres wel degelijk als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat eiseres reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht tijdens haar stage bij Unilever, waarbij zij onder gezag en toezicht werkte en verantwoordelijkheden had. De rechtbank verwijst naar Europese rechtspraak die stelt dat ook stagiaires als werknemers kunnen worden beschouwd, mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de minister en herroept het eerdere besluit, waardoor eiseres recht heeft op studiefinanciering. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Rotterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.T. Stalpers),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder)

(gemachtigde: mr. P.E. Merema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het recht op studiefinanciering met ingang van 1 februari 2021 tot en met augustus 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 december 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. P.S. Folsche, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres en namens verweerder mr. G.J.M. Naber.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is burger van één van de lidstaten van de Europese Unie, te weten Italië. Voor de periode in geding stond zij ingeschreven voor de master Supply Chain Management aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Tijdens haar studie liep zij onder meer op basis van een ‘Internship contract’ (hierna: de overeenkomst) stage bij Unilever Nederland Holdings B.V. (hierna: Unilever) in de periode 1 februari 2021 tot en met 1 augustus 2021 voor 40 uren per week. In totaal heeft zij hier 1038 uren gewerkt. Hiervoor ontving zij een vergoeding per week van € 416,56,- (netto) in week 8-2021, € 485,36 in week 13-2021 en
€ 115,38 in week 14 tot en met week 30-2021.
2.1.
In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
Onder 5. wordt melding gemaakt van een algemene ‘gezagsverhouding’:
“Unilever shall ensure that the Intern is fully supervised”en
“The internship supervisor is responsible for the care and supervision of the Intern and also carries out the regular evaluation contact sessions with the educational institution”.
Onder 6. staat
“The purpose of the internship is to ensure that the Intern gains practical experience and it is focused on learning”.
2.2.
Na afloop van het contract met Unilever heeft eiseres zich in augustus 2021 ingeschreven als werkzoekende bij het UWV.
2.3.
Vervolgens is eiseres per 11 oktober 2021 via uitzendbureau Ascens werkzaam geweest bij het bedrijf Bayer IC Applications. Daar werkt zij nu nog steeds. Voor deze werkgever heeft eiseres steeds 38 uren per week gewerkt: in 2021 in totaal 456 uren. Met deze werkzaamheden heeft zij in 2021 € 6689,74 (netto) verdiend.
3. Op 13 juni 2021 heeft eiseres een aanvraag studiefinanciering ingediend. Voor de periode februari tot en met december 2021 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en vastgesteld dat eiseres geen recht heeft op de gevraagde studiefinanciering in de vorm van een aanvullende beurs en reisvoorziening. Volgens verweerder kan eiseres in aanmerking komen voor Nederlandse studiefinanciering als zij kan worden aangemerkt als migrerend werknemer of daarmee gelijkgesteld kan worden (de zogenaamde nationaliteitseis), maar eiseres voldoet niet aan de daarvoor gestelde eisen omdat zij volgens verweerder niet gemiddeld ten minste 56 uren per maand betaald werk heeft verricht op grond van een arbeidscontract of als zelfstandige. Zij voert haar werkzaamheden uit op basis van een stageovereenkomst en dit valt niet te kwalificeren als reële en daadwerkelijk arbeid. Eiseres had los hiervan voor studiefinanciering in aanmerking kunnen komen als zij vijf jaar of langer in Nederland woont, maar ook dat is niet het geval.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de bij het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van het recht op studiefinanciering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres heeft, samengevat, aangevoerd dat zij als migrerend werknemer in aanmerking dient te komen voor studiefinanciering omdat het werk dat zij bij Unilever op basis van een stagecontract deed, moet worden aangemerkt als reële en daadwekelijke arbeid. Onder verwijzing naar diverse arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft eiseres betoogd dat zij als migrerend werknemer dient te worden aangemerkt.
6. EU-studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer als bedoeld in artikel 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) komen
op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b van de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking voor studiefinanciering.
6.1.
In de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de Beleidsregel) van 13 december 2012 staat dat iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee terecht studiefinanciering heeft ontvangen over het gecontroleerde studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van 56 uur gemiddeld per maand houdt verweerder tot een hoogte van één maand rekening met vakanties en eventuele ziekte.
6.2.
Het begrip ‘migrerend werknemer’ is niet vastomlijnd. Het Europese Hof van Justitie (het Hof) heeft een ruim kader geschetst waarbinnen de toetsing van het feit of een persoon als migrerend werknemer moet worden beschouwd, zich dient te bewegen. Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip ‘werknemer’ een communautaire inhoud heeft en dat het niet eng mag worden uitgelegd.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is ‘werknemer’ in de zin van artikel 45 VWEU eenieder, en daaronder valt ook een persoon die een stage vervult, die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Uit de rechtspraak van het Hof volgt ook dat van reële en daadwerkelijke arbeid sprake is als er een arbeidsverhouding is, waarbij iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. De geringe hoogte van de beloning, de herkomst van de middelen waaruit deze betaald worden, de meer of minder grote productiviteit van betrokkene of het feit dat deze maar een klein aantal uren per week werkt, sluit niet uit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van de VWEU wordt aangemerkt. Zie in dit kader ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3700).
7. De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of eiseres kan worden aangemerkt als migrerend werknemer. Afgezien van de nationaliteitseis is niet in geschil dat eiseres overigens aan de voorwaarden voor studiefinanciering voldoet.
8. Uit wat hierboven onder 2.1 is opgenomen volgt dat eiseres voor wat betreft haar werk bij Unilever concreet taken en verantwoordelijkheden had die zij onder toezicht moest uitvoeren en voorts dat zij gegeven aanwijzingen diende op te volgen en dat zij de in de organisatie geldende regels diende na te leven. Ter zitting heeft eiseres nader gemotiveerd wat haar werkzaamheden waren. Eiseres moest verschillende rapporten en data van toeleveranciers nakijken. Ze moest dagelijks rapporteren aan haar leidinggevende. Eiseres moest nieuwe oplossingen aandragen om nieuwe toeleveranciers te vinden. Ze had contact met andere afdelingen om nieuwe meetinstrumenten te vinden en daar modelmatig grip op te krijgen. Eiseres was verantwoordelijk voor een deel van de productie. Ze was voor haar taken ook de woordvoerder van de gehele afdeling. De werkzaamheden van eiseres waren ook niet louter marginaal en bijkomstig van aard, gelet op het aantal uren per week en het aantal maanden dat eiseres deze arbeid verrichtte. De rechtbank oordeelt op grond hiervan dat eiseres onder gezag en toezicht van Unilever stond. De vergoedingen die eiseres wekelijks van Unilever ontving, zijn te beschouwen als een beloning voor de verrichte diensten en voor de verplichtingen die het vervullen van de stage voor eiseres meebracht. Het werk dat eiseres heeft gedaan bij Unilever werd niet gedaan in het kader van de opleiding, maar met het oog daarop op het opdoen van praktische kennis. Tot slot weegt de rechtbank mee dat eiseres sociale werknemers premies heeft betaald.
9. Het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een arbeidsverhouding gelet op de geringe vergoeding die eiseres ontvangt, wordt niet gevolgd. In de hiervoor onder 6.3 genoemde vaste rechtspraak geldt immers dat een geringe beloning niet uitsluit dat iemand als werknemer in de zin van artikel 45 van de VWEU wordt aangemerkt. De rechtbank constateert dat ook uit de Beleidsregel niet volgt dat indien wordt voldaan aan de urennorm, daarnaast dient te worden voldaan aan de eisen die gesteld zijn aan de hoogte van het inkomen. Immers, in het geval de urennorm wordt gehaald heeft de studerende ‘zonder meer’ de status van migrerend werknemer. Gelet hierop is de hoogte van de door eiser ontvangen vergoeding niet relevant bij de beoordeling of sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid (vergelijk de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:6426).
10. Op grond van het bovenstaande wordt geoordeeld dat voldaan is aan de voorwaarden om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. Eiseres heeft bij Unilever reële en daadwerkelijke arbeid verricht, voor meer dan 56 uur gemiddeld per maand, op grond waarvan zij in aanmerking dient te komen voor de door haar verzochte studiefinanciering. Verweerder heeft eiseres dus ten onrechte niet als migrerend werknemer aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal studiefinanciering moeten toekennen over de gevraagde periode. De rechtbank zal het besluit van 8 september 2021 daarom herroepen en bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.059,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 december 2021;
- herroept het besluit van 8 september 2021 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.059,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.