ECLI:NL:RBROT:2022:8662

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
9519423 \ CV EXPL 21-35975
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en aansprakelijkheid bij aanrijding tussen voertuigen

In deze zaak vorderden eisers, [eiser01] en [eiser02], schadevergoeding van Univé Schade en Univé Rechtshulp na een aanrijding op 28 mei 2019. De eisers stelden dat Univé Schade aansprakelijk was voor de schade aan hun voertuig, een Audi Q7, die was ontstaan door een aanrijding met een Audi A4 bestuurd door de heer [naam03]. Univé Schade weigerde echter dekking te verlenen, stellende dat er sprake was van fraude, omdat de schade aan de Audi A4 niet volledig verklaard kon worden door de aanrijding. De rechtbank oordeelde dat Univé Schade terecht een beroep deed op de uitsluitingsclausule in de algemene voorwaarden, die fraude uitsluit van dekking. De rechtbank concludeerde dat de schade aan de Audi A4 niet alleen kon zijn ontstaan door de aanrijding zoals door de partijen was verklaard, en dat er voldoende bewijs was dat de eisers Univé Schade opzettelijk hadden misleid. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van Univé Schade en Univé Rechtshulp.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9519423 \ CV EXPL 21-35975
datum uitspraak: 16 september 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van

1 ..[eiser01] ,

2. [eiser02],
beiden wonende te [woonplaats01] ,
eisers,
gemachtigde: mr. A. Ester te Zwijndrecht,
tegen

1 ..N.V. UNIVÉ SCHADE,

gevestigd te Zwolle,
kantoorhoudende te Assen,
gemachtigde: mr. G. Loman te Assen,
2. STICHTING UNIVÉ RECHTSHULP,
gevestigd te Zwolle,
kantoorhoudende te Assen,
gemachtigde: [naam01] te Assen.
gedaagden,
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] c.s.’, ‘Univé Schade’ en ‘Univé Rechtshulp’ genoemd. Eisers worden afzonderlijk ‘ [eiser01] ’ en ‘ [eiser02] ’ genoemd.

1 ..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 21 oktober 2021, met producties 1 tot en met 26;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van Univé Schade, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord van de zijde van Univé Rechtshulp, met producties 1 tot en met 3;
  • het vonnis van 24 januari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 28 februari 2022 van de zijde van [eiser01] c.s., met productie 27;
  • de brief van 8 maart 2022 van de zijde van Univé Schade, met productie 13;
  • de brief van 25 april 2022 van de rechtbank, waarin een nieuwe datum voor een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van 8 juni 2022 van de zijde van [eiser01] c.s., met productie 28;
  • de spreekaantekeningen van de zijde van [eiser01] c.s.
1.2.
Op 22 juni 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij zijn [eiser01] en [eiser02] in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. Ester. Namens Univé Schade is verschenen de heer [naam02] , bedrijfsjurist, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. Loman. Namens Univé Rechtshulp is verschenen de heer [naam01] . Van hetgeen ter zitting is besproken, heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2 ..De feiten

2.1.
Univé Schade is de verzekeraar van een voertuig, een Audi A4, met een kenteken eindigend op R (hierna: de Audi A4). [eiser01] c.s. is niet de verzekeringnemer van dit voertuig.
2.2.
Univé Rechtshulp voert in opdracht van Univé Schade de rechtsbijstands-verzekeringen van Univé Schade uit, te weten het verlenen van rechtshulp aan verzekerden die daarvoor in aanmerking komen op basis van de bij Univé Schade gesloten verzekering.
2.3.
Met ingang van 14 april 2015 is door de eenmanszaak van [eiser01] , te weten [naam eenmanszaak] , bij Univé Schade een verzekering afgesloten voor een voertuig, een Audi Q7, met een kenteken eindigend op 8 (hierna: ‘de Audi Q7’ en de ‘verzekerings-overeenkomst’).
2.4.
De op de verzekeringsovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
3.4 Wanneer kunnen wij de verzekering of het verzekeringspakket stoppen?
(…)
3.4.5
Naar aanleiding van een schade die u heeft gemeld
Wij stoppen de verzekering alleen als wij daar een goede reden voor hebben.
Bijvoorbeeld:
(…)
Als u met
opzetschade heeft veroorzaakt.
(…)
3.4.7
Als ufraudepleegt
Wij kunnen de verzekering direct stopzetten als wij fraude ontdekken. Ook alle andere verzekeringen uit uw verzekeringspakket kunnen wij direct stopzetten. U krijgt geen premie terug.
(…)
4. Niet verzekerd
(…)
4.5.1
U pleegtfraude
Wij
vergoedengeen
schadeals u fraudeert.
(…)
4.6.1
U veroorzaakt schade metopzet
Wij
vergoedengeen
schadedie u met opzet heeft veroorzaakt of schade die daarvan het gevolg is.
(…)
Wat bedoelen wij met …?
Fraude
Als u ons opzettelijk misleidt met het doel voordeel te behalen voor uzelf of een ander. Bijvoorbeeld dat wij een
schade vergoeden,waar u of een ander geen recht op heeft. (…)
(…)
Opzet
Als u opzettelijk iets deed of juist niet deed dat gericht is op personen en/of zaken wat volgens het recht verboden is. (…)”
2.5.
Blijkens het aanrijdingsformulier d.d. 28 mei 2019 heeft op diezelfde dag
een ongeval plaatsgevonden tussen de Audi A4, met de heer [naam03] als bestuurder (hierna: [naam03] ), en de Audi Q7, met [eiser02] als bestuurder. Op het aanrijdingsformulier heeft [naam03] onder de opmerkingen ingevuld ‘
nam bocht te ruim en raakte tegemoetkomend verkeer’ en [eiser02] ‘
reed rechtdoor en A nam bocht te ruim’.
2.6.
[eiser01] heeft de zaak op 31 mei 2019 uit handen gegeven aan Univé Rechtshulp.
2.7.
Univé Rechtshulp heeft per e-mail van 31 mei 2019 Univé Schade aansprakelijk gesteld voor bedoeld ongeval.
2.8.
Op 5 juni 2019 heeft Univé Schade aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval op 28 mei 2019 erkend.
2.9.
Op 14 juni 2019 heeft Univé Schade van het Verbond van Verzekeraars een anoniem telefoontje ontvangen waarin melding is gedaan dat [eiser02] al jaren ten onrechte autoschades door aanrijdingen claimt en deze ook uitbetaald krijgt, maar dat de aanrijdingen in scene worden gezet.
2.10.
Op 18 juni 2019 is in opdracht van Univé Rechtshulp door de heer [naam04] van Dekra een expertiserapport uitgebracht waarin de schadevergoeding op basis van de dagwaarde is vastgesteld op een bedrag van € 13.439,99 inclusief btw.
2.11.
Enkele weken na het ongeval is de Audi Q7 twee keer achter elkaar doorverkocht.
2.12.
Op 2 augustus 2019 is in opdracht van Univé Schade door de heer [naam05] , Nivre-re, als technisch schadeonderzoeker en gecertificeerd Spurfix-deskundige bij [naam bedrijf] (hierna: [naam05] ), een rapport uitgebracht (hierna: de rapportage van [naam bedrijf] ). In dit rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
2.3 Analyse Spurfix folies
(…)
Uit dit zogenaamde Spurfix-onderzoek blijkt dat er sprake is van wederzijds sporenoverdracht. Op de Audi A4 werd lak van de Audi Q7 aangetroffen en visa versa. Bijzonder is de richting van de spoorvorming op het voorscherm en het achterscherm bij de Audi A4. De richting is daarbij tegengesteld aan elkaar, terwijl te verwachten is dat de richting juist gelijk is aan elkaar, immers de schade zou in een beweging van voor naar achteren zijn ontstaan. (…)
2.4
Analyse en nadere overwegingen
Flankschade Audi A4
Zoals in hoofdstuk 2.1 al gemeld was er sprake van verschillende beschadigingen aan de Audi A4. Een deel van die schade is tweesporig en is te zien als een contactspoor met een vangrail. Het betreft een recht spoor op gelijk blijvende hoogte met een onderlinge afstand van circa 19 - 20 cm. Die onderlinge afstand komt overeen met de hart op hart afstand van de bolle kanten van een vangrail type A. Hieronder is een fotoreconstructie weergegeven waarbij een dergelijke vangrail op de contactsporen is gelegd. Ook de holle vorm van de beschadigingen alsmede de aangetroffen resten zinkoxide getuigen van een dergelijk contact.
(…)
Achterschade Audi A4
De Audi A4 was aan de achterkant beschadigd aan de achterbumper, het achterlicht, het achterscherm en het achterwiel. Hieronder een detailfoto van een aantal relevante beschadigingen. De Audi Q7 was beschadigd aan de achterbumper, het achterwiel en het achterscherm. (…)
Zoals aangegeven in hoofdstuk 2.1 was het achterwiel naar voren toe omgedrukt. Een dergelijke stand van het achterwiel na een aanrijding kan alleen als dat wiel van achter naar voren werd belast. Dat is tegengesteld aan de bewegingsrichting van de Audi A4, immers de Audi A4 reed voorruit en zou daarbij langs de Audi Q7 zijn gereden die eveneens vooruit reed. Middels een fotoreconstructie is hieronder inzichtelijk gemaakt dat de Audi A4 om niet nader bekende reden achteruit tegen de Audi Q7 (of anders om) is gereden.
Bij het achteruitrijden van een der voertuigen is contact tussen de wielen ontstaan. Daarbij is de wielophanging van de Audi A4 verbogen en is het wiel naar voren gedrukt. De haakvormige kras op het achterscherm en diverse andere krasjes komen exact overeen met de hoek van het portier van de Audi Q7 en de wielkastrand (zie ook de afbeelding op de volgende pagina). De rechte kras op de achterbumper van de Audi Q7 op circa 60 cm hoogte komt overeen met de punt van het achterscherm van de Audi A4 (rode pijl). Het achterlicht van de Audi A4 heeft daarbij de deuk in de wielkastrand van de Audi Q7 veroorzaakt.
(…)
4 Samenvatting
Uit het ingestelde technisch onderzoek blijkt dat de voertuigen elkaar wel geraakt hebben. Een deel van de schade aan de beide voertuigen kan daarbij zijn ontstaan op de wijze zoals werd verklaard door betrokkenen. Een deel van de achterschade aan de Audi A4 kan niet zijn ontstaan op de wijze zoals werd verklaard door de partijen. De partijen verklaarden dat de voertuigen na de aanrijding op ± 50 tot 60 meter van elkaar tot stilstand waren gekomen. De achterschade aan de Audi A4 (de schade aan bumper, achterscherm, achterlicht en achterwiel) is ontstaan door een geweldsinwerking vanaf de achterkant. Kenmerkende beschadigingen aan de Audi A4 laten zien dat die schade wel werd veroorzaakt door de Audi Q7. Daaruit kan dan alleen de conclusie worden getrokken dat (een van de voertuigen) achteruit is gereden waardoor de achterschade aan de Audi A4 is ontstaan. De Audi A4 was al beschadigd als gevolg van een contact met een vangrail, wat kennelijk niet bekend was bij de expertise van de schade.”
2.13.
Door de heer [naam06] van Univé Verzekeringen is op 5 september 2019 een onderzoeksrapport uitgebracht (het onderzoeksrapport van Univé Verzekeringen), waarin het volgende staat vermeld:
“(…)
7 Conclusie
(…) Samenvattend kan worden gesteld dat de aanrijding niet heeft plaatsgevonden op de wijze zoals werd verklaard door verzekeringnemer [naam03] en wederpartij [eiser02] .
Samenvattend kan ook worden gesteld dat de reeds aanwezige schade aan de Audi A4 werd verzwegen tot het eerste gesprek dat ik had met verzekeringnemer op 19-07-2019.
Kennelijk zijn verzekeringnemer en wederpartij negatief betrokken bij het ontstaan van de schade en de ingediende claim. Verzekeringnemer heeft eerder ontstane schade niet gemeld bij de expertise.”
2.14.
Bij brief van 28 oktober 2019 heeft Univé Schade aan Univé Rechtshulp het volgende, voor zover hier van belang, bericht:
“(…)
Conclusie en gevolgen
Uit het onderzoek is gebleken dat uw cliënt onjuiste informatie heeft verstrekt over de toedracht van de aanrijding. Niet alle schade is ontstaan zoals door uw cliënt is verklaard. Volgens uw cliënt (en onze verzekerde) is er geen tweede botsing geweest. Echter de unieke kenmerken in de beschadigingen achter kloppen met elkaar. Er is dus wel degelijk iets gebeurd. Hieruit kan ik niet anders concluderen dan dat uw cliënt Univé opzettelijk heeft misleid met het doel voordeel te behalen voor zichzelf of een ander. U heeft schade proberen te verhalen die niet volledig is ontstaan als gevolg van de aanrijding. U heeft onjuist verklaard over schade die is ontstaan aan de auto van onze verzekerde. Dit is fraude volgens onze Algemene Voorwaarden.
(…)
Ingediende schadeclaim
Op 5 juni 2019 is aansprakelijkheid erkend op basis van de toen beschikbare informatie. Echter gezien de nieuwe informatie / geconstateerde feiten uit het onderzoek nadien komt Univé hierop terug en erkent Univé geen aansprakelijkheid voor de schade die u claimt namens uw cliënt als gevolg van de aanrijding van 28 mei 2019.
(…)
Incidentenregister
Gezien de bevindingen zijn de (persoons)gegevens van uw cliënt opgenomen in ons incidentenregister.
(…)
CBV-melding
Het CBV van het Verbond van Verzekeraars is op de hoogte gebracht van de registratie in het incidentenregister en gebruikt deze informatie onder andere voor het coördineren van onderzoeken en het uitvoeren van analyses. (…)
Uitsluiting uw cliënt als bestuurder
Gezien de bevindingen uit het onderzoek is het vertrouwen in uw cliënt beschadigd. Dit betekent dat wij uw cliënt zullen uitsluiten op de polissen op naam van zijn vriendin bij Univé. Hierover ontvangt zij afzonderlijk bericht vanuit de polis administratie.
Melding extern verwijzingsregister (EVR) voor 4 jaren
Bij bewezen fraude bestaat de mogelijkheid om de persoonsgegevens van uw cliënt voor een periode van maximaal acht jaar op te nemen in het extern verwijzingsregister van de stichting CIS (www.stichtingcis.nl). Deze databank wordt door financiële instellingen gebruikt bij de beoordeling van verzekeringsaanvragen en schadeclaims. Verzekeraars kunnen kijken of uw cliënt hierin voorkomt en bij hem of ons vragen naar de reden van de registratie. Na afweging van uw cliënt zijn belang ten opzichte van die van de verzekeraars (proportionaliteit) is ervoor gekozen om uw cliënt zijn gegevens 4 jaren te registreren.
Geen acceptatie schadeverzekeringen
Univé zal de komende acht jaar eventuele aanvragen voor schadeverzekeringen van uw cliënt of met uw cliënt als belanghebbende niet accepteren.”
2.15.
Per e-mail van 28 oktober 2019 heeft Univé Rechtshulp aan [naam eenmanszaak] bericht dat, nu er sprake is van fraude, er geen dekking op de polis is en dat het dossier wordt gesloten.
2.16.
Op 15 januari 2020 is in opdracht van [eiser02] door de heer ing. [naam07] , nivre register-expert bij [naam bedrijf01] ongevallenanalyse (hierna: [naam bedrijf01] ), een rapport uitgebracht (hierna: de rapportage van [naam bedrijf01] ). In dit rapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
III – ANALYSE
Schadebeelden / Botspositie
(…)
De schade die ik aantref op (veel spaken van) de velg van het linker voorwiel van de Q7 laat stellen dat deze gezet is terwijl dit wiel draaiende was (en de auto rijdende). Dit werd ook zo geconcludeerd door de heer [naam05] van [naam bedrijf] (zie pagina 9, de laatste alinea).
De onderrand van de portieren en de dorpel (linkerflank Q7) vertonen schade als gevolg van contact met een (draaiend) wiel. Deze schade is gezet in de richting van voor naar achteren, passend bij de gestelde toedracht. Het linker voorwiel van de A4 zal deze schade veroorzaakt hebben. Tijdens dit contact is de dorpelkap kennelijk losgekomen.
De schade op het linker achterscherm en de bumpercover kunnen veroorzaakt zijn als gevolg van contact met de linker voorflank van de A4. Hoogte en intensiteit zijn naar mijn overtuiging passend met elkaar.
De schade op de velg van het linker achterwiel van de Q7 vraagt bijzondere aandacht.
(…)
De beschadigingen vertonen geen “strak” en recht beeld waarmee te concluderen zou zijn dat de Q7 stil heeft gestaan. Ook zie ik geen “golvende” krasschades waarmee gesteld zou kunnen worden dat de Q7 gereden heeft. Ik heb het sterke vermoeden dat deze (op willekeurige plaatsen ontstane) schade op de velg van het linker achterwiel het gevolg is van contact met de dorpelplaat die (tijdens de botsing) losgekomen is van de Q7.
Zodoende kan alle Q7 schade gezet zijn tijdens het botscontact met de A4 (d.d. 28 mei 2019 op de Ringdijk in Ridderkerk).
Snelheden
[eiser02] heeft verklaard dat hij gereden heeft met een snelheid van ongeveer 50 km/u. Deze snelheid kan stroken met het schadebeeld dat is ontstaan aan de Q7 in combinatie met de aangegeven eindpositie (rechts voorbij de splitsing half in de berm). (…)
Is de schade aan de A4 verklaarbaar binnen het contact met de Q7?
[naam05] heeft doormiddel Spurfix vast kunnen stellen dat beide voertuigen met elkaar in contact zijn geweest. De lak van het ene voertuig werd aangetroffen op het andere en omgekeerd.
Bij de A4 tref ik beschadigingen aan die ik niet kan herleiden naar de Q7. In dat verband wil ik 2 punten noemen.
Het eerste betreft het dubbel recht contactspoor dat over een (groot) deel van de linkerflank van de Audi A4 is gezet op hoogtes van ca. 60 en 80 cm. Ik ben met [naam05] van mening dat die schade (mede gezien het holle karakter) kenmerken vertoont van contact met een vangrail. Deze is niet verklaarbaar binnen het gestelde botscontact met de Q7.
De tweede beschadiging betreft het naar voren staande linker achterwiel (en een verbogen wielophanging) van de A4. Deze schade is eveneens niet verklaarbaar binnen de botsing met de Q7.
Nu de schades vanuit de Q7 verklaarbaar zijn vanuit de A4 en maar voor een deel andersom zal de conclusie moeten zijn dat de niet verklaarbare schade van de A4 van een andere data c.q. ander voorval zullen zijn.
IV – CONCLUSIES
Beschadigingen en laksporen die over en weer op de voertuigen zijn aangetroffen laten te stellen dat de A4 en de Q7 botscontact hebben gehad met elkaar. Daarbij kan alle zichtbare schade aan de Q7 aannemelijk zijn ontstaan.
De beschadigingen op de linkerflank van de Q7 geven aan dat beide voertuigen tijdens het botscontact in beweging zijn geweest.
De door [eiser02] genoemde snelheid van ongeveer 50 km/u kan passen binnen het schadebeeld en de (globaal bekende) eindpositie van de Q7.
De vanuit het botscontact met de Q7 niet verklaarbare schade aan de A4 zal tijdens een ander voorval moeten zijn ontstaan.”
2.17.
Per brief van 3 februari 2020 heeft [naam05] gereageerd op de rapportage van [naam bedrijf01] . De reactie van [naam bedrijf] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Reactie op analyse [naam bedrijf01]
stelt dat de schade aan de Audi Q7 “aannemelijk kan zijn ontstaan" als gevolg van de aanrijding met de Audi A4. [naam bedrijf01] komt met geen enkel bewijs dat de schade aan de wielkastrand (het achterscherm) en de achterbumper van de Audi Q7 wel is ontstaan door het zijdelingse contact bij het langs elkaar schampen (de aanrijding) van de voertuigen. De enige opmerking die daarover wordt gemaakt is in alinea 3 op pagina 5/7 dat “de hoogte en intensiteit naar mijn overtuiging passend zijn”. Een in technische zin verklaarbare reden dat de schade aan de wielkastrand (achterscherm) en de achterbumper niet te plaatsen zou zijn bij een achterwaarts contact met de achterbumper, het achterlicht en het achterwiel van de Audi 4 wordt niet gegeven. Kennelijk heeft [naam bedrijf01] daar geen verklaring voor.
(…)
Alleen op de hiervoor afgebeelde wijze zijn de schadesporen aan de wielkast en de achterbumper van de Audi Q7 te plaatsen bij de schade aan het achterlicht, de achterbumper en de wielkastrand van de Audi A4. Dit kan dus alleen bij achteruitrijden en niet bij vooruit langs elkaar rijden (de gestelde ongevalstoedracht).
Daarnaast zijn ook de sporen op de SPURFIX-folies tegengesteld gericht aan elkaar, wat er eveneens op duidt dat schade aan het achterscherm van de Audi A4 (daar waar de sporen van werden afgenomen) tegengesteld gericht is aan de voorwaartse richting zoals de schade zou zijn ontstaan. Ik verwijs hiervoor naar de afbeeldingen op pagina 11 in de eerdere rapportage. Ook hier heeft [naam bedrijf01] geen verweer op.
[naam bedrijf01] geeft ook geen verklaring voor het ontstaan van de schade aan het achterwiel van de Audi A4. Hij is het wel eens met ondergetekende dat het achterwiel naar voren is verbogen en dat dit geen gevolg van de gestelde aanrijding kan zijn. Dat de schade aan het achterwiel te plaatsen is bij de overige sporen op de beide voertuigen zoals hiervoor weergegeven lijkt hem te zijn ontgaan, althans er is door [naam bedrijf01] geen feitelijke weerlegging van de technische bevindingen van ondergetekende gedaan.
[naam bedrijf01] stelt dat de door de Audi Q7-bestuurder opgegeven snelheid van ± 50 km/h kan passen binnen het schadebeeld en de (globaal bekende) eindpositie van de Audi Q7. Hoe [naam bedrijf01] daartoe komt is mij een raadsel. Hij geeft immers zelf al aan dat de eindpositie “globaal” is. In de verklaring van de bestuurder van de Audi Q7 staat dat hij niet weet of hij voor en/of tijdens de aanrijding heeft geremd. Het reactiemoment op het gevaar en het moment van remmen is uiteraard van belang om tot de eindpositie te komen Daarvan is echter niets bekend en derhalve kan niet zomaar worden gesteld dat de opgegeven snelheid van ± 50 km/h kan passen. Overigens is door ondergetekende in de rapportage niets vermeld over de gestelde snelheden (om dus de hiervoor gestelde redenen), maar daar [naam bedrijf01] hier wat over meent te kunnen zeggen, meen ik toch op de (onjuiste c. q. ongefundeerde) stelling in te moeten gaan.
Reactie op conclusie [naam bedrijf01]
Met betrekking tot de conclusies die door [naam bedrijf01] zijn gesteld op pagina 6/7 en 7/7 het volgende:
1. Beschadigingen en laksporen die over en weer op de voertuigen zijn aangetroffen latente stellen dat de A4 en de Q7 botscontact hebben gehad met elkaar. Daarbij kan alle zichtbare schade aan de Q7 aannemelijk zijn ontstaan.
Sub 1: door [naam bedrijf01] wordt op geen enkele wijze tegen gesproken dat de schade aan de achterkant van de Audi A4 (achterwiel, achterbumper, achterscherm en achterlicht) vanuit technische zin te plaatsen is bij een achterwaarts contact met de Audi Q7. Slechts de opmerking dat “alle zichtbare schade aan de Q7 aannemelijk is”, is geen bewijs.
2. De beschadigingen op de linkerflank van de Q7 geven aan dat beide voertuigen tijdens het botscontact in beweging zijn geweest.
Sub 2: [naam bedrijf01] lijkt alleen te kunnen stellen dat de voertuigen ten tijde van de aanrijding in beweging waren. Op welke wijze en of dit meerdere richtingen geweest zijn laat hij in het midden, althans gaat daar niet op in.
3. De door [eiser02] genoemde snelheid van ongeveer 50 km/u kan passen binnen het schadebeeld en de (globaal bekende) eindpositie van de Q7.
Sub 3: er is geen enkel technisch bewijs dat de aanrijding met ± 50 km/h van de Audi Q7 kan zijn gebeurd. Referenties zoals sporen op het wegdek. verklaringen over moment van remmen en exacte eindposities van de voertuigen en dergelijke ontbreken immers.
4. De vanuit het botscontact met de Q7 niet verklaarbare schade aan de A4 zal tijdens een ander voorval moeten zijn ontstaan.
Sub 4: op welke wijze de schade aan de achterkant van de voertuigen dan wel zou zijn ontstaan wordt niet benoemd door [naam bedrijf01] . Kennelijk heeft hij hier geen verklaring voor. In zijn schrijven is op geen enkele wijze gefundeerd ingegaan op de technische bewijzen die door ondergetekende zijn aangedragen en zijn die bewijzen derhalve ook niet aangevochten. Enig technisch bewijs dat ondergetekende ( [naam bedrijf] ) een verkeerde zienswijze heeft op het ontstaan van de achterschade aan de voertuigen wordt niet geleverd door
[naam bedrijf01] .
Conclusie op rapport [naam bedrijf01] :
Gezien vorenstaande zie ik dan ook geen enkele reden om terug te komen op de bevindingen van mijn rapportage van 2 augustus 2019 en volhard ik derhalve in het eerder ingenomen standpunt.”
2.18.
Per e-mail van 20 februari 2020 heeft [naam bedrijf01] aan [eiser02] bericht dat de in 2.17 genoemde reactie van [naam05] geen aanleiding geeft om tot andere conclusies te komen dan in de rapportage van [naam bedrijf01] staan vermeld.
2.19.
Op 9 april 2020 is in opdracht van [naam eenmanszaak] door Balans-Adviesburo een onderzoek uitgevoerd naar de diverse rapporten, documenten, de afwijkingen en de samenhang (hierna: het onderzoek door Balans). In de rapportage van dit onderzoek staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…)
Analyse
  • De foto-reconstructies van de achterzijde
  • Als gevolg van deze foute reconstructies worden verkeerde conclusies getrokken zoals het achterlicht en de kras op de achter-bumperkap.
  • Het met geweld verbogen achterwiel van de A4, kan optioneel, technische en Spurfix niet veroorzaakt zijn door de Q7
  • Er is geen enkel bewijs m.b.t. de stellige overtuiging van Meer dat er achteruit is gereden.
  • Dit strookt met de verklaringen van de chauffeurs van de A4 en de Q7. (Tot voor de aanrijding onbekenden van elkaar)
  • Hiermee is de grond onder de beschuldiging van Univé, omtrent fraude, weggevallen en ten onrechte gedaan.
  • De expert en Spurfix zijn, in deze casus, dezelfde. (de slager keurt zijn eigen vlees)
  • Hoor en wederhoor heeft niet of onvoldoende plaats gevonden. Slechts tijdens de verhoren door de onderzoeker [naam06] , werd het Meer-onderzoek gemeld. Op de kernpunten van dit onderzoek werd volstrekt onvoldoende ingegaan. Een afschrift van het rapport werd ook niet verstrekt.
  • […] eventuele onduidelijke schade aan de A4 is aangebracht is niet duidelijk (behalve het vangrailspoor). Ook niet te bewijzen door [naam08] . Aan de Q7 was een aanhanger gekoppeld wellicht dat deze ook nog werd geraakt door de A4. Deze is niet in het onderzoek meegenomen.
  • Univé heeft volstrekt onvoldoende eigen onderzoek gedaan. Vaart dicht op het rapport Meer. Is nalatig geweest in het wederhoor, het verstrekken van de stukken, grote tijdsspanne tussen de diverse onderdelen in hun onderzoek (5 maanden na de aanrijding werd hun fraudebeschuldiging ontvangen, zonder bijlagen). Het heeft er alle schijn van dat Univé een (financiële) uitputtingsslag aan het voeren is.”
2.20.
[naam05] heeft bij brief van 3 augustus 2020 gereageerd op de rapportage van Balans-Adviesburo. In de brief staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:

Feitelijke weerlegging reactie Balans
Achterwielschade Audi Q7
Door Balans wordt gesteld dat de antraciet grijs metallic autolak op de SPURFIX-folie die van het achter achterwiel van de Audi Q7 was afgenomen, niet van de velg van de Audi A4 afkomstig kan zijn daar die zilvergrijs van kleur is. Balans vergeet hierbij dat niet is gesteld dat deze sporen van de velg van de Audi A4 zijn. Deze sporen zijn lakpartikels van de Audi A4 en zijn van carrosseriedelen van de Audi A4 afkomstig die in contact met het achterwiel van de Audi Q7 zijn geweest.
Schade wielkastrand Audi Q7
Door Balans wordt gesteld dat de er geen schade aan de wielkastrand is en dat [naam bedrijf] wellicht op het verkeerde been werd gezet door op de beschadigde plek gespoten primer. Zoals uit de foto's blijkt die Balans in zijn schrijven heeft geplaatst is er weldegelijk sprake van deukvorming aan de wielkastrand. Er was bij de inspectie van de Audi Q7 geen primer gespoten op de beschadigde plek. Hier was het plaatwerk kaal gemaakt en uitgedeukt.
(…)
Ten aanzien van deze deuk en de fotoreconstructie verzuimt Balans te bedenken dat een aanrijding een dynamisch gebeuren is waarbij voertuigen ten opzichte van elkaar deinen en in- en uitveren. In ons vakgebied als verkeersongevallendeskundigen is hiermee altijd rekening te houden, hetgeen door [naam bedrijf01] ook niet is tegengesproken.
(…)
In dit geval is er sprake van een hoogteverschil van enkele centimeters, wat gezien het klimmen van een der voertuigen als gevolg van het contact met het andere wiel zeker te verwachten is.
Bij die beweging en het daarna weer terugkomen/rijden van de voertuigen is een kantelen van de voertuigen te verwachten waarbij het achterlicht van de Audi A4 de deuk in de wielkastrand van de Audi 07 kan drukken. De bovenkant van de wielkast rand is `zachter' dan de vlakke staande rand, waardoor eerder schade aan de bovenkant dan aan de staande rand zal ontstaan.
De contactpunten aan de Audi A4 passen exact bij de contouren van de Audi Q7. Het haakje in het achterscherm van de Audi A4 is ontstaan door het contact met de hoek van het achterportier van de Audi Q7. Dit, samen met de andere contactpunten en de schade aan het achterlicht wat correspondeert met de deuk in de wielkastrand en het naar voren gedrukt staan van het achterwiel van de Audi A4, is een onomstotelijk bewijs dat na de zijdelingse (voorwaarts gerichte) aanrijding er een tweede (achterwaarts gerichte) aanrijding tussen de voertuigen heeft plaatsgevonden.
Tot slot
Het moge duidelijk zijn dat de beoordeling van de gestelde aanrijding door [naam bedrijf] op correcte en onafhankelijke wijze is uitgevoerd. De door Balans gestelde c.q. aangedragen punten kunnen feitelijk worden weerlegd, waardoor er dan ook geen enkele reden is om tot een andere conclusie te komen c.q. de conclusie aan te passen.
Voorts zijn de door Balans aangedragen punten feitelijk door [naam bedrijf01] bevestigd. Die stelde immers dat de schade aan het achterwiel van de Audi A4 door een ander voorval moet zijn ontstaan. Gezien de op beide voertuigen aangetroffen sporen en daarmee technische bewijzen, is die schade aan het achterwiel van de Audi A4 te plaatsen bij de beschadigen aan de Audi Q7 en moet er na de “eerste” aanrijding achteruit zijn gereden om die schade te kunnen veroorzaken.”
2.21.
Per e-mail van 20 augustus 2020 heeft Univé Rechtshulp aan [naam eenmanszaak] bericht dat gezien de inhoud van de rapporten en de tegenstrijdigheden vaststaat dat er sprake is van fraude en dat het dossier gesloten wordt.

3 ..Het geschil

3.1.
[eiser01] c.s. vordert samengevat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Ia Univé Schade te veroordelen om aan [eiser01] een bedrag van € 13.439,99 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2019, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
voor zover de vordering onder II ten aanzien van Univé Rechtshulp wordt afgewezen:
Ib. Univé Schade te veroordelen om aan [eiser01] een bedrag van € 2.241,53 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
II. Univé Rechtshulp te veroordelen om aan [eiser01] een bedrag van € 6.186,43, althans € 3.944,90 te betalen ter zake de door haar gemaakte kosten van juridische bijstand en overige deskundigen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, alles tot aan de dag der algehele voldoening;
III.
primair:
Univé Rechtshulp te veroordelen om aan [eiser01] c.s. de volledige door hen
gemaakte kosten van rechtsbijstand in de onderhavige procedure, daaronder begrepen de daadwerkelijk door hen te betalen advocaatkosten, griffierecht,
deurwaarderskosten en eventuele getuigengelden te vergoeden, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
subsidiair:
Univé Schade en Univé Rechtshulp hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van de procedure;
IV. Univé Schade te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de inschrijving van [eiser02] in het Incidentenregister, alsmede de melding aan het CBV van het Verbond van Verzekeraars en de melding voor de duur van vier jaar aan het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) met terugwerkende kracht tot de datum van de inschrijving in die registers ongedaan te maken en [eiser02] daarvan schriftelijk bewijs te verschaffen,
alsmede binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser02] een schriftelijke verklaring te verstrekken inhoudende dat hij ten onrechte was ingeschreven in de hiervoor genoemde registers en niet langer zal zijn uitgesloten op polissen op naam van [eiser01] , en voorts dat Univé Schade geen eventuele aanvragen voor schadeverzekeringen van [eiser02] zal weigeren in verband met de aanrijding op 28 mei 2019, alles op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat Univé Schade met nakoming van één of meerdere van deze geboden in gebreke mocht blijven, met een maximum van € 50.000,-.
3.2.
[eiser01] c.s. legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag.
3.2.1.
Op 28 mei 2019 reed [eiser02] in het voertuig van [eiser01] en heeft een aanrijding plaatsgevonden doordat [naam03] geen voorrang heeft verleend. Omdat [naam03] verzekerd is bij Univé Schade, is Univé Schade volgens [eiser01] c.s. op grond van artikel 6 WAM aansprakelijk voor de door [eiser01] geleden schade aan het voertuig. [eiser01] c.s. betwist dat sprake is geweest van een in scène gezette aanrijding. Door Univé Schade is daarom ten onrechte geweigerd de schade uit te betalen. Voor zover Univé Schade zich op het standpunt stelt dat sprake is van fraude, is dit een bevrijdend verweer en rust de bewijslast daartoe op Univé Schade. Spzonar maakt aanspraak op het schadebedrag van € 13.439,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2019.
[eiser01] c.s. heeft kosten ter hoogte van € 2.241,53 gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b BW. Nu deze kosten niet gemaakt zouden zijn als de claim was afgewikkeld op basis van de erkenning, dienen deze kosten voor rekening van Univé Schade te komen. Voor het geval zou blijken dat deze kosten ook onder de rechtsbijstandverzekering zouden vallen, is Univé Rechtshulp deze kosten verschuldigd.
3.2.2.
[eiser01] heeft kosten gemaakt voor juridische bijstand ten bedrage van € 3.944,90. Nu [eiser01] op basis van haar verzekeringspolis recht zou hebben gehad op gratis juridische bijstand van Univé Rechtshulp, is Univé Rechtshulp voornoemd bedrag aan [eiser01] verschuldigd. Daarnaast dient Univé Rechtshulp de in r.o.3.2.1 genoemde kosten van € 2.241,53 ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid te voldoen. De voornoemde bedragen opgeteld
3.2.3.
[eiser01] c.s. zou op grond van de verzekeringspolis gratis rechtsbijstand van Univé Rechtshulp hebben ontvangen waarbij alle juridische kosten zouden zijn vergoed, ongeacht het liquidatietarief. Daarom wordt primair vergoeding van de proceskosten door Univé Rechtshulp gevorderd, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Subsidiair wordt gevorderd Univé Schade en Univé Rechtshulp hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.4.
[eiser02] is in diverse frauderegisters opgenomen. Deze meldingen en/of inschrijvingen zijn echter gebaseerd op het onjuiste standpunt dat [eiser02] fraude heeft gepleegd. [eiser02] vordert verwijdering van de inschrijving in het Incidentenregister, alsmede de melding aan het CBV van het Verbond van Verzekeraars en de melding voor de duur van vier jaar aan het EVR, met terugwerkende kracht tot de datum van de inschrijving en/of melding, op straffe van een dwangsom. Voorts wordt gevorderd afgifte van een schriftelijke verklaring dat [eiser02] ten onrechte ingeschreven heeft gestaan, dat [eiser02] niet langer zal zijn uitgesloten op polissen op naam van [eiser01] en dat Univé Schade geen eventuele aanvragen voor schadeverzekeringen van [eiser02] zal weigeren in verband met de aanrijding op 28 mei 2019.
3.3.
Univé Schade is het niet eens met de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser01] c.s. in haar vorderingen, dan wel tot ontzegging van de vorderingen, met veroordeling van [eiser01] c.s. in de proceskosten en de nakosten, beiden te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Univé Rechtshulp is het niet eens met de vorderingen en concludeert tot afwijzing van de vordering onder II, met veroordeling van [eiser01] c.s. in de proceskosten, dan wel tot toewijzing van de vordering onder II onder de voorwaarde dat Univé Rechtshulp in staat wordt gesteld te toetsen aan de redelijke en gebruikelijke kosten als bedoeld in de polisvoorwaarden. Met betrekking tot de vordering onder III refereert Univé Rechtshulp zich aan het oordeel van de kantonrechter.

4.. De beoordeling

Vordering Ia
4.1.
Partijen twisten over de vraag of Univé Schade gehouden is dekking te verlenen voor de onder Ia gevorderde schade van € 13.439,99 als gevolg van de aanrijding op 28 mei 2019.
4.2.
Univé Schade heeft zich beroepen op de uitsluitingsclausule in artikel 4.5.1 van de algemene voorwaarden (zie r.o. 2.4), op grond waarvan schade door fraude is uitgesloten. Dit betekent dat Univé Schade de bewijslast en in voorkomend geval het bewijsrisico draagt van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van fraude.
4.3.
Univé Schade heeft aangevoerd dat [eiser01] (dan wel [eiser02] ) fraude heeft gepleegd, nu de schade aan het voertuig van [eiser01] geheel, dan wel gedeeltelijk het gevolg is geweest van een opzetaanrijding. Nu [eiser01] niet aan Univé Schade heeft gemeld hoe de schade aan haar voertuig is ontstaan, heeft zij Univé Schade opzettelijk misleid met het doel om voordeel te behalen voor zichzelf of een ander, althans geprobeerd Univé Schade te misleiden. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst Univé Schade naar de rapportage van [naam bedrijf] . In deze rapportage staat vermeld dat ‘
het achterwiel [van de Audi A4] naar voren toe [was] omgedrukt. Een dergelijke stand van het achterwiel na een aanrijding kan alleen als dat wiel van achter naar voren werd belast. Dat is tegengesteld aan de bewegingsrichting van de Audi A4, immers de Audi A4 reed vooruit en zou daarbij langs de Audi Q7 zijn gereden die eveneens vooruit reed.’Verder is de onder punt 4 opgenomen samenvatting in de rapportage vermeld dat ‘
een deel van de schade aan de beide voertuigen kan (…) zijn ontstaan op de wijze zoals werd verklaard door betrokkenen. Een deel van de achterschade aan de Audi A4 kan niet zijn ontstaan op de wijze zoals werd verklaard door de partijen. De partijen verklaarden dat de voertuigen na de aanrijding op ± 50 tot 60 meter van elkaar tot stilstand waren gekomen. De achterschade aan de Audi A4 (de schade aan bumper, achterscherm, achterlicht en achterwiel) is ontstaan door een geweldsinwerking vanaf de achterkant. Kenmerkende beschadigingen aan de Audi A4 laten zien dat die schade wel werd veroorzaakt door de Audi Q7. Daaruit kan dan alleen de conclusie worden getrokken dat (een van de voertuigen) achteruit is gereden waardoor de achterschade aan de Audi A4 is ontstaan.’ Volgens Univé Schade kan op basis van dit onderzoek niet anders geconcludeerd worden dan dat niet alle schade is ontstaan als gevolg van de beweerde voorwaartse, schampende aanrijding. Er heeft een tweede contact tussen de voertuigen plaatsgevonden waardoor, in ieder geval, aan de achterzijde van de voertuigen schade is ontstaan. Nu [eiser01] (dan wel [eiser02] ) dit niet heeft gemeld bij de schademelding, is een onjuiste voorstelling van zaken voorgespiegeld en dus sprake van fraude.
4.4.
In reactie op het standpunt van Univé Schade heeft [eiser01] c.s. betwist dat sprake is van fraude. [eiser01] c.s. heeft ter onderbouwing verwezen naar de rapportage van [naam bedrijf01] . In deze rapportage is onder de analyse op de vraag ‘Is de schade aan de A4 verklaarbaar binnen het contact met de Q7?’ geantwoord ‘
Bij de A4 tref ik beschadigingen aan die ik niet kan herleiden naar de Q7. In dat verband wil ik 2 punten noemen. (…) De tweede beschadiging betreft het naar voren staande linker achterwiel (en een verbogen wielophanging) van de A4. Deze schade is eveneens niet verklaarbaar binnen de botsing met de Q7. Nu de schades vanuit de Q7 verklaarbaar zijn vanuit de A4 en maar voor een deel andersom zal de conclusie moeten zijn dat de niet verklaarbare schade van de A4 van een andere data c.q. ander voorval zullen zijn.’ In de rapportage is geconcludeerd dat ‘
1) beschadigingen en laksporen die over en weer op de voertuigen zijn aangetroffen (…) te stellen [laten] dat de A4 en de Q7 botscontact hebben gehad met elkaar. Daarbij kan alle zichtbare schade aan de Q7 aannemelijk zijn ontstaan (…) 4) de vanuit het botscontact met de Q7 niet verklaarbare schade aan de A4 zal tijdens een ander voorval moeten zijn ontstaan.’ Volgens [eiser01] volgt uit het vorenstaande dat de schade aan het voertuig van [eiser01] het gevolg is van de aanrijding.
4.5.
Door Univé Schade zijn de conclusies uit de rapportage van [naam bedrijf01] weersproken, met verwijzing naar de op 3 februari 2020 door [naam05] gegeven reactie op het de rapportage van [naam bedrijf01] . In de reactie staat dat ‘
(…) met geen enkel bewijs komt dat de schade aan de wielkastrand (het achterscherm) en de achterbumper van de Audi Q7 wel is ontstaan door het zijdelingse contact bij het langs elkaar schampen (de aanrijding) van de voertuigen.’ en ‘
een in technische zin verklaarbare reden dat de schade aan de wielkastrand (achterscherm) en de achterbumper niet te plaatsen zou zijn bij een achterwaarts contact met de achterbumper, het achterlicht en het achterwiel van de Audi 4 wordt niet gegeven. Kennelijk heeft [naam bedrijf01] daar geen verklaring voor.’Voorts heeft [naam05] gereageerd dat door [naam bedrijf01] niet wordt benoemd ‘
op welke wijze de schade aan de achterkant van de voertuigen dan wel zou zijn ontstaan (…). Kennelijk heeft hij hier geen verklaring voor. In zijn schrijven is op geen enkele wijze gefundeerd ingegaan op de technische bewijzen die door ondergetekende zijn aangedragen en zijn die bewijzen derhalve ook niet aangevochten. Enig technisch bewijs dat ondergetekende ( [naam bedrijf] ) een verkeerde zienswijze heeft op het ontstaan van de achterschade aan de voertuigen wordt niet geleverd door [naam bedrijf01] .’. Gelet op deze reactie handhaaft Univé Schade haar standpunt.
4.6.
[eiser01] c.s. heeft de per brief van 3 februari 2020 gegeven reactie van [naam05] weersproken door te verwijzen naar de op 9 april 2020 door Balans-Adviesburo gegeven analyse dat ‘
het met geweld verbogen achterwiel van de A4 optioneel, technisch en Spurfix niet veroorzaakt kan zijn door de Q7’en ‘
er geen enkel bewijs is m.b.t. de stellige overtuiging van Meer [ [naam bedrijf] ] dat er achteruit is gereden’. Deze analyse is door [naam05] weerlegd bij brief van 3 augustus 2020.
4.7.
Overwogen wordt dat in de rapportage van [naam bedrijf] op gedetailleerde en overtuigende wijze is beschreven dat en waarom de schade aan het voertuig van [eiser01] niet kan zijn ontstaan enkel door de aanrijding zoals [eiser02] (en [naam03] ) heeft gemeld. Dat, zoals de rapportage van [naam bedrijf01] vermeld, de zichtbare schade aan het voertuig van [eiser01] aannemelijk kan zijn ontstaan door de aanrijding en de niet verklaarbare schade aan de verbogen wielophanging door een ander voorval moet zijn ontstaan, is in het licht van de gemotiveerde weerlegging van [naam05] van 3 februari 2020 onvoldoende om de conclusies uit de rapportage van [naam bedrijf] onwaarschijnlijk te achten. Het had op de weg van [eiser01] c.s. gelegen om zijn betwisting nader (met stukken) te onderbouwen. De verwijzing naar de analyse van Balans-Adviesburo is daartoe onvoldoende, nu deze analyse ook gemotiveerd is weersproken door [naam05] .
4.8.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, is de kantonrechter van oordeel dat de in de rapportage van [naam bedrijf] opgenomen conclusies onvoldoende zijn weerlegd door [eiser01] c.s. Dit betekent dat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van de rapportage van [naam bedrijf] en dat voldoende vast is komen te staan dat de schade aan het voertuig van [eiser01] niet alleen kan zijn ontstaan zoals omschreven in de schademelding. Dit brengt met zich dat ervan uitgegaan moet worden dat de schademelding van [eiser01] aan Univé Schade niet (volledig) juist is geweest en dat [eiser01] Univé Schade opzettelijk heeft misleid, kennelijk met het doel voordeel te behalen voor zichzelf of een ander. Nu voldaan is aan de in de algemene voorwaarden opgenomen omschrijving van fraude, is de kantonrechter van oordeel van Univé Schade op goede gronden een beroep doet op de uitsluitingsgrond in artikel 4.5.1 van de algemene voorwaarden en dat zij zich daarom terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de gevorderde schade van € 13.439,99 geen dekking bestaat. De vordering Ia wordt daarom afgewezen.
Vorderingen Ib, II en III
4.9.
De vorderingen Ib, II en III zijn nevenvorderingen die voortvloeien uit de hoofdvordering Ia. Nu de vordering Ia wordt afgewezen, delen de vorderingen Ib, II en III hetzelfde lot.
Vordering IV
4.10.
Vordering IV strekt – kort gezegd – tot veroordeling van Univé Schade om de inschrijving van [eiser02] in het Incidentenregister, alsmede de melding aan het CBV van het Verbond van Verzekeraars en de melding voor de duur van vier jaar aan het EVR ongedaan te maken.
4.11.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [eiser01] c.s. te kennen gegeven dat de vordering IV ook gelezen dient te worden als zijnde voor [eiser01] en niet alleen voor [eiser02] . [eiser01] is namelijk door een verzekeraar geweigerd een verzekeringsovereenkomst af te sluiten, zodat zij kennelijk ook is ingeschreven in het register, dan wel gemeld bij het CVB van het Verbond van Verzekeraars.
4.12.
[naam02] heeft namens Univé Schade desgevraagd te kennen heeft gegeven dat hij vermoedt dat de inschrijving en vermeldingen ook betrekking op [eiser01] hebben, maar dat dit voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet is gecontroleerd.
4.13.
De kantonrechter leidt uit het voorgaande af dat [naam02] in zoverre geen bezwaar heeft gemaakt tegen de lezing van de vordering IV, zodat de beoordeling van de vordering niet alleen betrekking heeft op [eiser02] , maar ook op [eiser01] . De registratie in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde EVR en de melding aan het CBV van het Verbond van Verzekeraars worden hierna afzonderlijk beoordeeld.
Incidentenregister en EVR
4.14.
Vooropgesteld wordt dat de persoonsgegevens van [eiser01] c.s. zowel in het Incidentenregister als in het EVR is geregistreerd. Aan de orde is de vraag of deze registraties ongedaan gemaakt moeten worden.
4.15.
Univé Schade heeft de gegevens van [eiser01] c.s. (kennelijk) in het Incidentenregister en het EVR voor de duur van vier jaar geregistreerd, omdat volgens Univé Schade vaststaat dat [eiser01] en [eiser02] zich schuldig hebben gemaakt aan het verstrekken van onjuiste informatie ter zake de toedracht van de aanrijding en zij daarom fraude hebben gepleegd.
4.16.
De registraties en het verzoek tot verwijdering daarvan moeten worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG). In artikel 21 lid 1 AVG is bepaald dat een betrokkene te allen tijde het recht heeft om vanwege met zijn specifieke situatie verband houdende redenen bezwaar te maken tegen de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder e en f AVG. Op grond van artikel 17 lid 1 aanhef en onder c en d AVG heeft de betrokkene recht op het wissen van hem betreffende persoonsgegevens indien de betrokkene overeenkomstig artikel 21 lid 1 AVG bezwaar maakt tegen de verwerking en er geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking zijn, of wanneer de persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt. Volgens artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG is de verwerking rechtmatig indien en voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is. Daarbij geldt dat moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkenen niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel, en dat dit doel in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt.
4.17.
Daarbij is het volgende van belang. Een opname in, met name, het EVR – dat te raadplegen is via de Stichting Centraal Informatie Systeem (hierna: Stichting CIS) – kan voor de betrokkene verstrekkende consequenties hebben. Alle deelnemende financiële instellingen kunnen immers door toetsing in het EVR vaststellen dat sprake is van opname in het incidentenregister van (een) andere deelnemer(s). Vervolgens is het mogelijk dat zij om nadere informatie over de opname kunnen vragen. Het gevolg hiervan kan zijn dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het incidentenregister is overgegaan, maar ook andere deelnemers hun (financiële) diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Er moeten daarom hoge eisen dienen worden gesteld aan de grond(en) voor opname in bedoelde registers.
4.18.
Dit uitgangspunt is terug te vinden in het Protocol Incidentenwaarschuwings-systeem Financiële Instellingen 2021 (hierna: het Protocol). In dit Protocol is nader geconcretiseerd in welke gevallen gegevens mogen worden opgenomen en opgenomen blijven in het Incidentenregister en het EVR. In artikel 5.2.1 van het Protocol is met betrekking tot opname in het EVR het volgende bepaald:
“De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en onder toepassing van het onder c genoemde proportionaliteitsbeginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a.
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële Instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële Instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachten wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.”
4.19.
Ten slotte neemt de kantonrechter tot uitgangspunt dat de aan de registratie gestelde eis dat ‘in voldoende mate moet vaststaan’ dat sprake is van verzekeringsfraude, met zich brengt dat sprake moet zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen dragen en dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren (zie Hoge Raad van 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720).
4.20.
In de onderhavige situatie is reeds geoordeeld dat sprake is van verzekeringsfraude door [eiser01] c.s. Dit betekent dat sprake is van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld, zoals hiervoor vermeld. De kantonrechter is van oordeel dat de gedragingen van [eiser01] c.s. tot benadeling en bedreiging van de belangen van de financiële sector kunnen leiden, zodat er aan de kant van Univé Schade een gerechtvaardigd belang is om de gegevens van [eiser01] c.s. in het Incidentenregister en ook in het EVR op te nemen. Aan de voorwaarden van sub a en b van artikel 5.2.1. van het Protocol is voldaan. Hierbij wordt opgemerkt dat Univé Schade tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd voldoende onderbouwd heeft dat de woorden ‘
in principe’ impliceren dat zij niet in elk geval aangifte hoeft te doen, zoals in de onderhavige situatie het geval is. Uit de brief van 28 oktober 2019 (zie r.o. 2.14) volgt dat vastgesteld is dat het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen, zodat aan sub c van artikel 5.2.1. van het Protocol is voldaan. [eiser01] c.s. heeft naar het oordeel van de kantonrechter geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat in haar specifieke situatie de gevolgen van de registratie en de duur daarvan, afgewogen tegen het gerechtvaardigd belang van Univé Schade en andere instellingen bij een vierjarige registratie in het Incidentenregister en het EVR, niet proportioneel is.
4.21.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering tot verwijdering van de registraties en tot afgifte van een schriftelijke verklaring daarvan, afgewezen.
het CVB van het Verbond van Verzekeraars
4.22.
De kantonrechter is van oordeel dat hetgeen hiervoor in r.o. 4.20 is overwogen, ook van toepassing is ten aanzien van de melding aan het CVB van het Verbond van Verzekeraars. De vordering tot ongedaanmaking van de melding aan het CVB van het Verbond van Verzekeraars en een schriftelijke verklaring daarvan, wordt daarom eveneens afgewezen.
proceskosten
ten aanzien van Univé Schade
4.23.
[eiser01] c.s. krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Univé Schade tot vandaag vast op € 373,- aan salaris voor de gemachtigde (twee punten × € 746,- tarief). De mede gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, zoals hierna vermeld.
4.24.
Voor kosten die Univé Schade maakt na deze uitspraak moet [eiser01] c.s. ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
ten aanzien van Univé Rechtshulp
4.25.
[eiser01] c.s. krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Univé Rechtshulp tot vandaag vast op € 373,- aan salaris voor de gemachtigde (twee punten × € 746,- tarief).
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.26.
Dit vonnis wordt ten aanzien van Univé Schade, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5 ..De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van Univé Schade
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser01] c.s. in de proceskosten, aan de kant van Univé Schade tot vandaag vastgesteld op € 746,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
ten aanzien van Univé Rechtshulp
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt [eiser01] c.s. in de proceskosten, aan de kant van Univé Rechtshulp tot vandaag vastgesteld op € 746,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
[46009]