ECLI:NL:RBROT:2022:8375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
C/10/641325 / KG ZA 22-601
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing beslag in kort geding met betrekking tot aandeelhoudersovereenkomst en concurrentiebeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, [naam eiser], een kort geding aangespannen tegen gedaagden, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], met als doel het opheffen van een op 25 augustus 2022 gelegd beslag op zijn onroerende goederen. De vordering is gebaseerd op de stelling dat het beslag onterecht is gelegd, omdat gedaagden in hun beslagrekest niet alle relevante feiten hebben vermeld, zoals de aanhangige procedure waarin [naam eiser] zijn ontslag aanvecht. Gedaagden hebben het beslag gelegd ter zekerheid van hun vordering op basis van een aandeelhoudersovereenkomst, waarin onder andere een aanbiedingsplicht en een geheimhoudingsbeding zijn opgenomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagden artikel 21 Rv hebben geschonden door relevante verweren van [naam eiser] niet in het beslagrekest op te nemen. Echter, deze schending rechtvaardigt niet de opheffing van het beslag, omdat het belang van gedaagden bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van [naam eiser] bij opheffing. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende grond is voor het beslag, onder andere vanwege de gestelde schending van het concurrentiebeding door [naam eiser]. De vordering van [naam eiser] tot opheffing van het beslag is afgewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van gedaagden zijn toegewezen, waaronder de verplichting voor [naam verweerder] om zijn aandelen in [naam bedrijf] over te dragen aan [naam eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/641325 / KG ZA 22-601
Vonnis in kort geding van 15 september 2022
in de zaak van
[naam eiser],
wonende in [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. G.A. Tsiris,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

gevestigd in [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2. [naam gedaagde 2],
gevestigd in [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. H.G. Ruis.
Partijen worden hierna [naam eiser] en [gedaagden] (gedaagden gezamenlijk) respectievelijk [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] (gedaagden afzonderlijk) genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de brief van mr. Ruis van 1 september 2022, met twee bijlagen;
  • de brief van mr. Tsiris van 2 september 2022, met producties 1-16 waarvan productie 1 de dagvaarding van 31 augustus 2022 betreft;
  • de brief van mr. Ruis van 5 september 2022, met producties 1-15;
  • de brieven van mr. Ruis van 6 september 2022, met producties 16-18 en de eis in reconventie;
  • de brief van mr. Tsiris van 7 september 2022, met producties 13, 15 en 17-23;
  • de mondelinge behandeling op 8 september 2022 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde spreekaantekeningen van mr. Tsiris en mr. Ruis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Sinds 2014 werken [naam eiser] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) samen als joint venture partners in [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) waarvan [naam 1] meerderheidsaandeelhouder is middels zijn persoonlijke vennootschap [naam gedaagde 2] . [naam eiser] en [naam 1] zijn (al dan niet middellijk) statutair bestuurder van [naam bedrijf] en de werkmaatschappij [naam gedaagde 1] .
2.2.
In het kader van de joint venture samenwerking hebben [naam eiser] en [naam gedaagde 2] in februari 2014 een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. De inhoud van deze aandeelhoudersovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 4 Aanbiedingsplicht van minderheidspakket aandelen
Indien partij [naam eiser] zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschap en/of van de/een werkmaatschappij verliest, zijn gezamenlijke schuldeisers een voorstel doet, onder bewind of curatele wordt gesteld of er beslag wordt gelegd op belangrijke bestanddelen van zijn vermogen, is hij verplicht het volledige door hem gehouden aandelenpakket in de vennootschap terstond aan [naam 1] aan te bieden tegen de nominale waarde daarvan. Indien [naam 1] de aanbieding aanvaardt is [naam eiser] verplicht zijn aandelen onverwijld tegen die nominale waarde aan [naam 1] over te dragen. (…)
Bij niet- of niet-behoorlijke nakoming van enige in dit artikel genoemde verplichting verbeurt de in gebreke zijnde aandeelhouder jegens de andere aandeelhouder een niet voor rechterlijke matiging vatbare boete van honderdduizend euro (€ 100.000,-), te vermeerderen met € 1.000 per dag voor iedere dag dat de overtreding na schriftelijke constatering daarvan voortduurt, welke boete(s) worden verbeurd door het enkele feit van de geconstateerde overtreding zonder dat een ingebrekestelling zal zijn vereist. Dit een en ander onverminderd de aanspraak van de andere aandeelhouder op vergoeding van diens eventuele hogere schade.
Indien de in gebreke zijnde aandeelhouder op verzoek van de niet in gebreke zijnde partij er alsnog in slaagt de in dit artikel omschreven verplichtingen behoorlijk na te komen, zal restitutie van de boete plaatsvinden onder inhouding van de door de niet in gebreke zijnde partij in dit kader te maken kosten.
Artikel 5 Geheimhoudingsplicht
Het is beide partijen verboden zowel gedurende de duur van de aandeelhoudersovereenkomst als op enig moment na afloop daarvan op enigerlei wijze aan derden direct of indirect in welke vorm dan ook en in welker voege ook, enige mededeling te doen aangaande hetgeen die partij bij de uitoefening van zijn functie ter kennis is gekomen, dan wel derden informatie te verschaffen over de werkzaamheden, de organisatie en de in- en externe contacten van de vennootschap en aan de vennootschap gelieerde bedrijven, en eveneens over de organisaties waarvan de vennootschap eventueel lid is, tenzij dit zou passen in de normale uitoefening van de functie van die partij. (…)
Bij iedere overtreding van de in dit artikel genoemde ge- of verboden verbeurt de in overtreding zijnde partij aan de vennootschap een dadelijk en ineens zonder sommatie of ingebrekestelling opeisbare boete groot € 25.000,00, te vermeerderen met € 1.000 per dag voor iedere dag dat de overtreding na schriftelijke constatering daarvan voortduurt, onverminderd zijn gehoudenheid tot betaling aan de andere partij of aan de vennootschap van volledige schadevergoeding te dezer zake indien deze meer dan gemeld boetebedrag mocht belopen. (…)
Artikel 6 Nevenwerkzaamheden, non-concurrentie- en relatiebeding
Partij [naam eiser] zal zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vennootschap tijdens de duur van de aandeelhoudersovereenkomst geen andere betaalde of onbetaalde werkzaamheden verrichten.
Beide partijen zullen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de vennootschap niet in enigerlei vorm een met het bedrijf van de vennootschap of een van haar groepsvennootschappen ( [naam gedaagde 1] -groep) (in binnen- en/of buitenland) of gelieerde vennootschappen (CTS-Groep voor wat betreft de Ad Hoc werkmaatschappijen Nederland), Ad Hoc International-Groep voor wat betreft het buitenland) concurrerend bedrijf vestigen, drijven, mede drijven of doen drijven, hetzij direct hetzij indirect, betaald of onbetaald, in dienstbetrekking of als zelfstandige, of in welke vorm dan ook bij een dergelijk bedrijf belang hebben of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet.
Bij iedere overtreding van een in het voorafgaande in dit artikel genoemd verbod verbeurt de overtredende partij een direct opeisbare boete van € 10.000,00, te vermeerderen met € 1.000 per dag voor iedere dag dat de overtreding na schriftelijke constatering daarvan voortduurt, aan de vennootschap. Dit laat onverlet de mogelijkheid voor de vennootschap of voor de andere partij om volledige schadevergoeding te vorderen.”
2.3.
Tussen [naam eiser] en [naam gedaagde 1] is tevens een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen.
2.4.
Op 13 juli 2022 is tijdens de Algemene Vergaderingen van Aandeelhouders (hierna AVA) van [naam gedaagde 1] en [naam bedrijf] besloten om aan [naam eiser] ontslag op staande voet te verlenen, zowel uit zijn loondienstverband met [naam gedaagde 1] als uit zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam gedaagde 1] en [naam bedrijf] . De notulen van de AVA van [naam gedaagde 1] luiden, voor zover van belang, als volgt:

3. Vragen
Ter sprake komen nog enkele praktische vragen rondom de afwikkeling van het ontslag. (…)
Tsiris geeft aan dat voor het verweer in de aangekondigde kort geding procedure [naam eiser] toegang nodig heeft tot zijn e-mails. [naam 1] geeft aan dat hij de toegang behoudt tot 15 juli 2022 17:00. [naam eiser] beaamt dat dit voldoende tijd moet zijn om de nodige stukken te verzamelen.”
2.5.
[gedaagden] hebben op 24 augustus 2022 aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd om conservatoir verhaalsbeslag te mogen leggen op de aan [naam eiser] in eigendom toebehorende registergoederen in [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1] , welk verlof op voornoemde datum is verleend. De vorderingen van [gedaagden] zijn door de voorzieningenrechter begroot op € 276.000,00 (ten aanzien van [naam gedaagde 2] ) en € 63.250,00 (ten aanzien van [naam gedaagde 1] ). Het beslag is gelegd op 25 augustus 2022.

3..Het geschil in conventie

3.1. '
[naam eiser] vordert na vermeerdering van eis samengevat - primair de opheffing van het op 25 augustus 2022 gelegde beslag op de onroerende goederen van [naam eiser] in [plaatsnaam 2] en [plaatsnaam 1] en subsidiair opheffing van het beslag op het onroerend goed in [plaatsnaam 1] , met (primair en subsidiair) veroordeling van [gedaagden] in de (proces)kosten. Tevens vordert [naam eiser] [gedaagden] te verbieden opnieuw conservatoir beslag te leggen op vermogensbestanddelen van [naam eiser] .
3.2.
[gedaagden] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering van [naam eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[eiseressen] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [naam verweerder] te gebieden om binnen vier dagen na dagtekening van dit vonnis zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandelenpakket [naam bedrijf] (minderheidspakket van 25% van de aandelen) aan [naam eiseres] , overeenkomstig de concept akte van overdracht zoals opgesteld door Ouwerkerk Notariaat d.d. 2 september 2022 en tegen gelijktijdige betaling door [naam eiseres] van de nominale waarde van die aandelen ad € 25.000,00;
[naam verweerder] te verbieden om met onmiddellijke ingang vanaf de dag van dit vonnis nog langer op enigerlei wijze, rechtstreeks of middellijk, openlijk of verholen, enige bemoeienis te hebben met de onderneming van Smart Guard Plus B.V. (Kamer van Koophandel Dossiernummer [nummer] );
Dit een en ander op straffe van dwangsommen ten gunste van [eiseressen] ter hoogte van € 10.000,00 per dag voor iedere dag dat [naam verweerder] na genoemde ingangsdatum in strijd met enig ten deze bedoeld gebod of verbod zal blijken te handelen, onder handelen tevens een nalaten begrepen, zulks met een maximum aan te verbeuren geldboetes van € 500.000,00;
Kosten rechtens.
4.2. '
[naam verweerder] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen] .
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie

Het materiële toetsingskader

5.1.
De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 705 Rv het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. Volgens vaste rechtspraak ligt het in de eerste plaats op de weg van degene die de opheffing vordert om, met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De kortgedingrechter moet echter beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet plaatsvinden los van een afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag (Hoge Raad 14 juni 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2105).
Artikel 21 Rv
5.2. '
[naam eiser] legt onder meer aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagden] in het beslagrekest hebben nagelaten om het verweer van [naam eiser] te vermelden, terwijl zij daarmee wel bekend waren. [gedaagden] hadden in het beslagrekest melding moeten maken van de geplande zitting waarin [naam eiser] voornemens was zijn ontslag aan te vechten, nu de gestelde vordering van [naam gedaagde 2] die ziet op het nakomen van de aanbiedingsplicht op grond van artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst samenhangt met het ontslag van [naam eiser] . Verder hebben [gedaagden] nagelaten in het beslagrekest te vermelden dat op grond van artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst de boete niet is verschuldigd als [naam eiser] alsnog zijn aandelen aanbiedt. [gedaagden] hebben evenmin toegelicht waarom het beslag nodig is, waarom niet een minder bezwarend beslagobject mogelijk is en waarom wordt gevreesd voor verduistering van het pand in [plaatsnaam 1] .
5.3.
[gedaagden] hebben het verweer gevoerd dat het beslagrekest wel degelijk aan de vereisten van artikel 21 Rv voldoet. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd. Het verweer van [naam eiser] tegen de ontslagbesluiten is opgenomen in de notulen van de AVA’s. In het beslagrekest verwijzen zij naar deze notulen die als productie 7 en 8 bij het rekest zijn gevoegd. Verder is het beslag verzocht vanwege de boetes die [naam eiser] heeft verbeurd en houdt het dus geen verband met het aan [naam eiser] verleende ontslag. Om die reden hoefde in het beslagrekest niet nader te worden ingegaan op het ontslag van [naam eiser] .
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 21 Rv partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Als deze verplichting niet wordt nageleefd, kan de rechter – overeenkomstig het bepaalde in dit artikel – daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
5.5.
Het enkel verwijzen naar producties is onvoldoende. Het is niet de taak van de voorzieningenrechter om in producties op zoek te gaan naar onderbouwingen van stellingen en verweren. [gedaagden] hadden de verweren van [naam eiser] dan ook op moeten nemen in het beslagrekest. Het verweer van [gedaagden] dat zij niet in hoefden te gaan op het ontslag van [naam eiser] slaagt evenmin. De aan het beslagrekest ten grondslag gelegde boetes vloeien deels voort uit dezelfde gedragingen als die welke aan het ontslag ten grondslag zijn gelegd. Ook om die reden hadden [gedaagden] de verweren van [naam eiser] op moeten nemen in het beslagrekest. In zoverre is dan ook sprake van schending van artikel 21 Rv. Ten aanzien van de aanbiedingsplicht van de aandelen op grond van artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst is geen sprake van schending van artikel 21 Rv. Op het moment van indienen van het beslagrekest en overigens ook ten tijde van de mondelinge behandeling in dit kort geding, waren de aandelen niet door [naam eiser] overgedragen aan [naam gedaagde 2] . Al om die reden kunnen [gedaagden] zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat [naam eiser] de in dit verband bedoelde boete heeft verbeurd, zodat [gedaagden] mede die boete aan het rekest ten grondslag konden leggen zonder daarmee artikel 21 Rv te schenden. Op de overige door [naam eiser] genoemde punten is evenmin sprake van schending van artikel 21 Rv.
5.6.
Ondanks dat de voorzieningenrechter aanneemt dat [gedaagden] artikel 21 Rv hebben geschonden, rechtvaardigt deze schending niet de opheffing van het beslag omdat het een relatief geringe schending betreft die niet in verhouding staat tot opheffing van het beslag. Andere mogelijke sancties zijn door [naam eiser] niet genoemd en daartoe ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding.
Deugdelijkheid van de vordering
5.7.
Een van de gronden voor het leggen van beslag betreft de gestelde schending van het in artikel 5 van de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding. Volgens [gedaagden] heeft [naam eiser] vanwege die schending de desbetreffende boete verbeurd, tot zekerheid voor het verhaal waarvan het gelegde beslag dient. [gedaagden] stellen dat [naam eiser] op 13, 14 en 15 juli 2022 grote aantallen zakelijke e-mails aan zijn privé e-mailadres heeft doorgezonden en vervolgens meer dan 20.000 zakelijke e-mails verwijderd. [naam eiser] stelt dat dit geen schending van de geheimhoudingsbedingen oplevert omdat tijdens de AVA van [naam gedaagde 1] is afgesproken dat [naam eiser] tot 15 juli 2022 17:00 uur toegang hield tot zijn e-mails om stukken te verzamelen in verband met de aangekondigde kortgedingprocedure.
5.8.
Hetgeen [naam eiser] heeft gesteld treft naar het oordeel van de voorzieningenrechter doel. [gedaagden] hebben tijdens de mondelinge behandeling weliswaar toegelicht dat het de bedoeling was om [naam eiser] slechts stukken te laten inzien, maar de voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. In de notulen van de AVA van [naam gedaagde 1] is immers de afspraak vastgelegd dat [naam eiser] de nodige stukken mocht “verzamelen”. [naam eiser] mocht dit redelijkerwijs begrijpen als toestemming om stukken naar zijn privémail te sturen. Niet valt in te zien op welke wijze hij anders de desbetreffende stukken kon verzamelen om deze te kunnen gebruiken voor zijn verdediging tegen het ontslag. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog niet in dat de tijdens de AVA gemaakte afspraak ook behelsde het vervolgens verwijderen van bestanden. Voor het oordeel over de deugdelijkheid van de vordering is dat echter niet relevant, omdat uit artikel 5 van de aandeelhoudersovereenkomst niet kan worden afgeleid dat (ook) het verwijderen van e-mails tot het verbeuren van een boete leidt. In zoverre blijkt dan ook van de ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagden]
5.9.
Aan het verzoek om beslag te mogen leggen hebben [gedaagden] tevens de schending van artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst ten grondslag gelegd. Volgens [naam eiser] is de aanbieding van zijn aandelen in overleg tussen zijn advocaat en de advocaat van [gedaagden] geregeld en werkt hij mee aan overdracht van zijn aandelen tegen nominale waarde. [naam eiser] stelt zich dan ook op het standpunt dat hij in dat geval geen boete verbeurt, althans dat een eventueel verbeurde boete wordt gerestitueerd. In verband met dat laatste verwijst hij naar de laatste alinea van artikel 4.
5.10.
Hiervoor is reeds overwogen dat [naam eiser] op het moment van de mondelinge behandeling zijn aandelen nog niet aan [naam gedaagde 2] had overgedragen. Daarmee is voldoende aannemelijk dat [naam eiser] de in artikel 4 van de aandeelhoudersovereenkomst vermelde boete heeft verbeurd. In zoverre is dan ook geen sprake van ondeugdelijkheid van de vordering van [gedaagden] Hieraan doet niet af dat inmiddels verbeurde boetes op een later moment mogelijk moeten worden gerestitueerd.
5.11. '
[naam eiser] stelt zich voorts op het standpunt dat [gedaagden] ten onrechte schending van het in artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen concurrentiebeding aan het verzoek om beslag te mogen leggen ten grondslag hebben gelegd. Volgens [naam eiser] is om die reden eveneens sprake van ondeugdelijkheid van de vordering.
5.12.
De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats als volgt. In het beslagrekest hebben [gedaagden] aangevoerd dat [naam eiser] in samenwerking met zijn broer een aan de [naam gedaagde 1] -bedrijven en/of de daaraan gelieerde Ad Hoc bedrijven concurrerend bedrijf heeft opgericht, of althans de bedrijfsvoering van zijn broer heeft gefaciliteerd door de terbeschikkingstelling van bedrijfsgegevens en -middelen van de [naam gedaagde 1] Groep. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] toegelicht dat zij – naderhand – hebben ontdekt dat [naam eiser] een volledig concurrerend bedrijf, genaamd Smart Guard Plus B.V. (hierna: Smart Guard), heeft opgericht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat bij de beoordeling van de vordering tot opheffing van het beslag mede met deze nadere grondslag rekening moet worden gehouden. In een opheffings-kortgeding is de rechter immers niet gebonden aan de grondslagen voor die vordering welke in het beslagrekest zijn vermeld. Het staat hem in beginsel vrij zijn beslissing om het beslag niet op te heffen, (mede) te baseren op feiten en omstandigheden die niet in het beslagrekest waren vermeld, maar in het opheffingsgeding nader door de beslaglegger ten grondslag zijn gelegd aan de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd (Hoge Raad 17 april 2015, rov. 3.5, ECLI:NL:HR:2015:1074).
5.13.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagden] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [naam eiser] in strijd heeft gehandeld met artikel 6 van de aandeelhoudersovereenkomst. Als productie 11 hebben [gedaagden] diverse chats overgelegd tussen [naam eiser] en een als “ [naam 2] ” aangeduide persoon. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] de inhoud daarvan toegelicht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtvaardigt de inhoud van deze chats in voldoende mate de aanname dat [naam eiser] activiteiten heeft ondernomen die in aanzienlijke mate concurrerend zijn aan die van [gedaagden] Uit de chats volgt dat [naam eiser] herhaaldelijk sprak over de oneerlijke concurrentie die hij [naam gedaagde 1] aandeed, evenals de constructies die er waren bedacht om dat – juist vanwege zijn concurrentiebeding – te verhullen. In dat verband is onder meer van belang dat [naam eiser] op 14 juni 2021 om 11:45:40 uur aan [naam 2] stuurt:
“Ja hekele punt zit hem in mijn aandelenpakket”en om 11:45:58 uur:
“Dat is te groot om onder de radar te blijven dus moet verdeeld worden”. Verder stuurt [naam eiser] om 12:07:42 uur aan [naam 2] :
“Maar concurrentiebeding ben ik niet zo bang voor. Ik ga zelf niet direct als bestuurder aan de slag en kom ook niet op de loonlijst”.En op 22 juni 2021 om 15:41:10 uur stuurt [naam eiser] :
“En ik ga er niet meer op wachten. Constructie is echt briljant al zeg ik het zelf”. En om 15:49:04 uur:
“Ik heb het grootste pakket. Kennis en netwerk komt ook van mij dus dat vind ik redelijk. [naam 3] en ik investeren tegen hoge rente”. En op 8 november 2021 om 12:20:40:
“En weer een opdracht met smartguard”.In dit verband is mede van belang dat, zoals tussen partijen vast staat, in de periode waarin zich deze chat heeft afgespeeld Smart Guard daadwerkelijk is opgericht en dat deze vennootschap daadwerkelijk een concurrent is van [gedaagden]
5.14.'
[naam eiser] heeft hiertegen nog aangevoerd dat de chats niet bewijzen dat hij de overstap naar Smart Guard heeft gemaakt. [naam eiser] heeft gesteld dat hij weliswaar met de gedachte heeft gespeeld om voor Smart Guard actief te worden, maar dat hij daarvan in verband met zijn positie bij [gedaagden] heeft afgezien. De voorzieningenrechter verwerpt dit betoog. In zijn uitlatingen in de chat bedient [naam eiser] zich keer op keer van de tegenwoordige tijd en niet van de toekomende tijd. Dat is een aanwijzing dat hij daadwerkelijk actief is. Bovendien is bewijs van de schending van het concurrentiebeding in dit stadium niet nodig. Voldoende is dat [gedaagden] dit voldoende aannemelijk maken. Dat is het geval.
Onnodig beslag?
5.15.
Het beslag dient volgens [naam eiser] tevens te worden opgeheven omdat het onnodig is. Er is geen gegronde vrees voor verduistering van de woning in [plaatsnaam 1] omdat [naam eiser] en zijn gezin daar wonen en zij niet van plan zijn om uit de woning te vertrekken gezien de onzekere situatie waarin [naam eiser] zich bevindt. Voorts heeft [naam eiser] tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat een koper van het pand in [plaatsnaam 2] is afgehaakt vanwege het door [gedaagden] gelegde beslag. Tot slot kunnen [gedaagden] ook beslag leggen op minder bezwarende beslagobjecten van [naam eiser] zoals zijn exclusieve horloges, Porsche 911 en Harley Davidson motoren.
5.16.
Dit betoog van [naam eiser] slaagt niet. Van het beslag op zijn woning in [plaatsnaam 1] heeft [naam eiser] geen last nu hij kennelijk niet voornemens is dit te verkopen. Het enkele feit dat een koper is afgehaakt vanwege het door [gedaagden] gelegde beslag op het pand in [plaatsnaam 2] betekent niet dat een volgende koper eveneens zal afhaken. Bovendien hebben [gedaagden] tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat zij, als hierom wordt verzocht, zullen meewerken aan de verkoop van het pand. Ten aanzien van de horloges, de Porsche en de motoren hebben [gedaagden] terecht aangevoerd dat niet bekend is wat deze waard zijn en waar zij zich bevinden, zodat niet van [gedaagden] verwacht hoefde te worden dat zij op deze objecten beslag had gelegd in plaats van op de panden van [naam eiser] .
5.17.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beslag niet onnodig is gelegd.
Belangenafweging
5.18.
De beoordeling van wat met betrekking tot de (on)deugdelijkheid van de vorderingen door beide partijen naar voren is gebracht en de vraag of het beslag moet worden opgeheven kan, zoals hiervoor onder 5.2 is overwogen, niet plaatsvinden los van de afweging van de wederzijdse belangen. Beoordeeld moet dus worden of het belang van [naam eiser] bij opheffing van het beslag zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagden] bij handhaving daarvan.
5.19. '
[naam eiser] stelt dat de beslagen zwaar op hem drukken. Hij is op staande voet ontslagen en ontvangt dus geen loon meer terwijl hij hoge kosten maakt en nog moet maken in verband met gevoerde en nog te voeren procedures. Voorts maken de omstandigheden dat de overwaarde van het pand in [plaatsnaam 1] voldoende verhaal biedt voor een eventuele claim van [gedaagden] en dat de claim van [gedaagden] aantoonbaar is opgeblazen door [gedaagden] dat de belangen van [naam eiser] zwaarder dienen te wegen dan de belangen van [gedaagden]
5.20.
Hiervoor is overwogen dat [gedaagden] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat [naam eiser] het in de aandeelhoudersovereenkomst opgenomen concurrentiebeding heeft geschonden. In het licht daarvan en gelet op de (hoogte van de) boetes die worden verbeurd bij schending van het concurrentiebeding, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [naam eiser] bij opheffing van het beslag minder zwaar weegt dan het belang dat [gedaagden] hebben bij het beslag, zelfs indien zou worden uitgegaan van een fors gematigde boete wegens schending van het concurrentiebeding. Dit geldt ook voor de subsidiaire vordering van [naam eiser] om enkel het beslag op het pand in [plaatsnaam 2] op te heffen. Het pand kan immers verkocht worden ondanks het beslag. Nu [naam eiser] naar eigen zeggen beschikt over roerende zaken van aanzienlijke waarde, valt zonder nadere toelichting, die hij niet heeft gegeven, niet in te zien dat hij deze niet zou kunnen aanwenden om in inkomsten te voorzien.
De proceskosten
5.21.'
[naam eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00

6..De beoordeling in reconventie

6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam verweerder] zijn aandelen in [naam bedrijf] nog niet aan [naam eiseres] heeft overgedragen. [naam verweerder] heeft echter toegezegd zijn medewerking te verlenen. Gelet op het ontstane conflict tussen partijen en op het door [eiseressen] gestelde en niet betwiste belang bij spoedige overdracht, zal de vordering van [eiseressen] om [naam verweerder] te gebieden zijn aandelen in [naam bedrijf] aan [naam eiseres] over te dragen op na te melden wijze toegewezen.
6.2.
Tegen het gevorderde verbod om bemoeienis te hebben met Smart Guard heeft [naam verweerder] aangevoerd dat een dergelijk verbod niet nodig is omdat de aandeelhoudersovereenkomst een concurrentiebeding bevat waaraan hij zich moet houden. Dit verweer treft doel. Niet ter discussie staat dat [naam verweerder] op grond van het concurrentiebeding niet voor Smart Guard kan werken. In de aandeelhoudersovereenkomst is op overtreding van dit verbod een boete gesteld. Tegen deze achtergrond valt niet zonder meer in te zien dat een verbod in kort geding op straffe van een dwangsom zodanige meerwaarde heeft boven hetgeen al in de aandeelhoudersovereenkomst is geregeld dat een dergelijke voorziening getroffen moet worden. Het gevorderde verbod wordt afgewezen.
6.3.
De gevorderde dwangsom is volgens [naam verweerder] onbepaald of onduidelijk. [naam verweerder] wordt hierin niet gevolgd. Het betreft, voor zover nog van belang, een dwangsom die wordt verbeurd zolang [naam verweerder] niet meewerkt aan de aandelenoverdracht. [eiseressen] hebben een gerechtvaardigd belang bij versterking van de in 6.1 bedoelde veroordeling met een dwangsom, omdat daarmee een effectieve aansporing tot nakoming van die veroordeling in het leven wordt geroepen. De hoogte van de gevorderde dwangsom acht de voorzieningenrechter echter disproportioneel en wordt om die reden beperkt tot € 1.000,00 per dag met een maximum van € 25.000,00.
6.4. '
[naam verweerder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseressen] worden begroot op:
- salaris advocaat €
508,00(factor 0,5 × tarief € 1.016,00)
Totaal € 508,00

7..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [naam eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.692,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
gebiedt [naam verweerder] om binnen vier dagen betekening van dit vonnis zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overdracht van zijn aandelenpakket [naam bedrijf] (minderheidspakket van 25% van de aandelen) aan [naam eiseres] , overeenkomstig de concept akte van overdracht zoals opgesteld door Ouwerkerk Notariaat d.d. 2 september 2022 en tegen gelijktijdige betaling door [naam eiseres] van de nominale waarde van die aandelen ad € 25.000,00,
7.5.
veroordeelt [naam verweerder] om aan [eiseressen] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [naam verweerder] niet voldoet aan het hem in 7.4 opgelegde gebod, met een maximum van € 25.000,00,
7.6.
veroordeelt [naam verweerder] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 508,00,
7.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022.
3078/1980