ECLI:NL:RBROT:2022:8096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
ROT 21/5354
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bijzondere bijstand voor begrafeniskosten na zelfmoord van de zoon

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 11 juli 2022, wordt de zaak behandeld van een eiseres die bijzondere bijstand voor begrafeniskosten heeft aangevraagd na de zelfmoord van haar zoon. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de noodzakelijke kosten voor eiseres. De eiseres had aanvankelijk een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor uitvaartkosten, waarbij verweerder haar een bedrag van € 666,33 toekende, gebaseerd op het feit dat de kosten voor de begrafenis verdeeld moesten worden over de erfgenamen. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die een volledige vergoeding rechtvaardigden, waaronder het feit dat de andere erfgenamen, de vader en zus van de overledene, niet in staat waren om bij te dragen aan de kosten.

De rechtbank constateert dat de verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat de kosten voor eiseres beperkt zijn tot een derde van de totale uitvaartkosten. De rechtbank wijst erop dat de familieomstandigheden van eiseres, waaronder het gebrek aan contact met de andere erfgenamen en hun weigering om de nalatenschap te verwerpen, niet zijn meegewogen in de beslissing van de verweerder. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5354
tussenuitspraak als bedoeld in artikel 8:80 van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [woonplaats eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. K.M. van der Boor),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder
(gemachtigde: [naam 1]).

Procesverloop

Met het besluit van 27 juli 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) bijzondere bijstand toegekend van € 497,50 voor de kosten van de begrafenis van haar zoon.
Met het besluit van 11 augustus 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I herzien en het bedrag van de toegekende bijzondere bijstand vastgesteld op € 633,33.
Met het besluit van 6 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en de bijzondere bijstand vastgesteld op € 666,33.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft op 25 januari 2022 aanvullende beroepsgronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Het onderzoek is na de zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op het aanvullende beroepschrift van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2022 opnieuw ter zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Het onderzoek is na de zitting nog een keer geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen haar standpunt over de nalatenschap van haar zoon nader te onderbouwen.
Eiseres heeft op 2 mei 2022 aanvullende stukken verstuurd naar de rechtbank, waaronder een uittreksel uit het boedelregister.
Bij brief van 10 mei 2022 heeft verweerder hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Op 15 juli 2021 heeft eiseres een aanvraag om bijzondere bijstand voor uitvaartkosten ingediend. Bij de aanvraag heeft zij een nota van [naam bedrijf] ingeleverd. Hieruit blijkt dat het gaat om een bedrag van € 1.990,00 aan uitvaartkosten. Op het aanvraagformulier heeft eiseres vermeld dat haar zoon, [naam 2], geboren op [geboortedatum], op [datum] is overleden. Hij heeft zelfmoord gepleegd. De overledene zoon had geen uitvaartverzekering afgesloten.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de begrafeniskosten van een overledene voor rekening komen van de erfgenamen, die ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand kunnen vragen, voor zover hun erfdeel niet toereikend is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in de kosten te voldoen. De overleden zoon van eiseres heeft drie erfgenamen, te weten: eiseres zelf, [naam 3] (vader van overledene) en [naam 4] (zus van overledene). Gelet hierop is de maximale bijzondere bijstand die aan eiseres kan worden verleend voor de begrafeniskosten een derde van de totale uitvaartkosten, zijnde € 1.990,00 / 3 = € 666,33.
3. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte geen bijzondere bijstand voor de volledige uitvaartkosten is verleend. Er is sprake van specifieke bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot de verlening van bijzondere bijstand voor het volledige bedrag van de uitvaartkosten. De zelfmoord van haar zoon kwam erg onverwacht. Zij kon voor die kosten niet reserveren. Verder heeft zij geen contact met de vader en de zus van de overledene. Eiseres leidt uit een whatsapp-bericht van de zus af dat zowel zij als de vader van de overledene afzien van de nalatenschap. Verder weigeren zij alle medewerking. Zo hebben zij de nalatenschap niet formeel verworpen.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Pw is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten zich hebben voorgedaan, noodzakelijk zijn en voortvloeien uit bijzondere omstandigheden; wel is in geschil de omvang van de noodzakelijke kosten.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 20 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD2365) worden de kosten van een begrafenis niet geacht te behoren tot de noodzakelijke kosten van de overledene zelf, maar behoren zij tot de passiva van de nalatenschap. Deze kosten komen voor rekening van de erfgenamen, die ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand kunnen aanvragen, voor zover hun erfdeel niet toereikend is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in deze kosten te voldoen.
4.4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de nalatenschap van overledene door zijn vader en zus is verworpen (dan wel beneficiair is aanvaard). Verwijzend naar de uitspraak van de Raad van 29 maart 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005:AT3483) heeft verweerder geconcludeerd dat het aandeel in de begrafeniskosten van de vader en de zus van de overledene niet tot de noodzakelijke kosten voor eiseres behoort. Het feit dat de vader en de zus niet in staat zijn om bij te dragen in de kosten, brengt dus niet met zich dat voor hun aandeel bijzondere bijstand wordt verleend aan een andere erfgenaam, in dat geval eiseres. De zus van de overledene dient op eigen titel bijzondere bijstand aan te vragen bij de gemeente waar zij woonachtig is.
5. De rechtbank beoordeelt deze zaak als volgt.
5.1.
Verweerder stelt in beginsel terecht dat de kosten van de begrafenis behoren tot de passiva van de nalatenschap. De kosten komen dus in beginsel voor rekening van de drie erfgenamen. Nu de nalatenschap niet formeel door de vader en de zus van de overledene is verworpen (door het afleggen van een verklaring in het boedelregister van de rechtbank), heeft verweerder geconcludeerd dat aan eiseres terecht bijzondere bijstand is toegekend voor één derde deel van de begrafeniskosten. Verweerder heeft eiseres voorafgaand aan het bestreden besluit niet gehoord, omdat er in de visie van verweerder redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de conclusie dat het bezwaar ongegrond was.
5.2.
Het overlijden van haar zoon als gevolg van zelfmoord is voor eiseres zeer ingrijpend. De specifieke, hierna te bespreken familieomstandigheden maken dit nog moeilijker. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder er voldoende oog voor heeft gehad dat, zoals zowel in bezwaar als ter zitting door de gemachtigde van eiseres naar voren is gebracht, eiseres al twee jaar niets heeft vernomen van de vader van de overledene. Hij zou wonen op een camping in Duitsland en eiseres heeft geen adresgegevens van hem. Van de zus van overledene, die schulden heeft, heeft de gemachtigde vernomen dat zij de erfenis verwerpt. Hiervan bevindt zich een whatsapp-bericht in het dossier. Zij heeft ook gezegd dat haar vader de erfenis van overledene verwerpt. Dit alles betwist verweerder ook niet. Per saldo is de nalatenschap dus feitelijk maar niet formeel volgens de daarvoor geldende regels verworpen. De familieverhoudingen zijn ernstig verstoord, waardoor het voor eiseres niet mogelijk is meer informatie aan verweerder te verstrekken of haar familieleden ertoe aan te zetten de nalatenschap te verwerpen door middel van het afleggen van een verklaring in het boedelregister van de rechtbank. Ook dat betwist verweerder niet. Het feit dat de vader en de zus de nalatenschap niet formeel hebben verworpen, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zonder meer geconcludeerd kan worden dat er in zoverre geen noodzaak is voor de betreffende kosten. Het is ook niet betwist dat [naam bedrijf] voor het volledige bedrag verhaal zoekt op eiseres, omdat zij voor de verzorging van de uitvaart opdracht heeft gegeven en dus ook door [naam bedrijf] kan worden aangesproken voor de kosten. Het is in deze omstandigheden niet duidelijk geworden hoe eiseres daadwerkelijk verhaal zou kunnen vinden op de vader en de zus van de overledene voor hun deel van de begrafeniskosten. Verweerder heeft dan ook, gelet op het voorgaande, onvoldoende onderzocht waaruit concreet blijkt dat de voor eiseres noodzakelijke kosten slechts een derde deel van de kosten bedragen. Ook is niet voldoende draagkrachtig gemotiveerd dat de noodzakelijke kosten voor eiseres niet meer belopen dan een derde deel van de kosten. Verweerder had zich daarbij niet op het standpunt kunnen stellen dat het niet nodig was om eiseres voorafgaand aan het bestreden besluit te horen.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en ook niet op een deugdelijke motivering berust. Dit betekent dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Verder komt het bestreden besluit ook vanwege schending van de hoorplicht, neergelegd in artikel 7:2 van de Awb, voor vernietiging in aanmerking, nu er geen sprake was van een situatie waarin redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de conclusie dat het bezwaar ongegrond was.
6. Aansluitend dient te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand worden gelaten en kan de rechtbank evenmin zelf in de zaak voorzien. De rechtbank stelt verweerder, met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid het geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit te herstellen. Verweerder zal een nader onderzoek moeten instellen naar de omvang van de voor eiseres noodzakelijke kosten. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het gebrek kan worden hersteld op zes weken, te rekenen vanaf de dag van verzending van deze uitspraak. Indien verweerder geen gebruik maakt van de mogelijkheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, dient hij dit zo snel mogelijk aan de rechtbank mee te delen.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak en met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, het door de rechtbank geconstateerde gebrek aan het bestreden besluit te herstellen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. Z. Türk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.