In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.J. Michielsen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had op 30 december 2021 het verzoek van eiseres om correctie van de adresgegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) afgewezen. Eiseres had op 5 november 2021 aangifte gedaan van een adreswijziging, waarbij zij en haar minderjarige zoon op 1 november 2021 naar een nieuw adres waren verhuisd. Eiseres verzocht echter om de verhuisdatum in de BRP te corrigeren naar 12 maart 2021, de ingangsdatum van haar huurovereenkomst. Het college weigerde dit, stellende dat de aangifte niet tijdig was gedaan volgens de Wet BRP.
De rechtbank heeft de zaak op 22 september 2022 behandeld. Eiseres betoogde dat het college ten onrechte het correctieverzoek had afgewezen en dat zij belang had bij de correctie om aanspraak te maken op kinderbijslag en kindertoeslag. De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag ten onrechte had beoordeeld op basis van de artikelen van de Wet BRP die geen ruimte bieden voor een belangenafweging. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiseres als een verzoek tot rectificatie had moeten worden aangemerkt, en dat het college niet de nodige kennis had vergaard omtrent de relevante feiten.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met verzoeken tot rectificatie en de relevante wetgeving correct toe te passen.