ECLI:NL:RBROT:2022:7848

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
HA ZA 21-898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en eigendom van onroerend goed met betrekking tot verkrijgende en bevrijdende verjaring

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, ging het om een geschil tussen buren over de erfgrens van hun percelen. De eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], stelden dat zij de volledige eigendom van een perceel kadastraal bekend als [plaatsnaam], sectie [sectie], nummer [perceelnummer 3] bezaten en dat deze eigendom niet door verjaring verloren was gegaan. De gedaagden, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2], voerden aan dat zij in 1996 een deel van de grond hadden gekocht en dat zij door bevrijdende verjaring eigenaar waren geworden van de betwiste strook grond. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet in het bezit waren gekomen van de betwiste grond door verkrijgende verjaring, maar dat zij wel door bevrijdende verjaring eigenaar waren geworden van de grond. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en verklaarde dat de gedaagden de eigenaar waren van de betwiste strook grond. De rechtbank oordeelde ook dat de eisers de proceskosten moesten vergoeden aan de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/626660 / HA ZA 21-898
Vonnis van 14 september 2022
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

2
. [naam eiser 2] ,
beiden wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. S. Eernstman te Hilversum,
tegen

1..[naam gedaagde 1] ,

2.
[naam gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. M.J. Willemsen te Rotterdam.
Eisers in conventie/verweerders in reconventie zullen hierna [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en gezamenlijk [eisers 1] genoemd worden. Gedaagden in conventie/eisers in reconventie zullen hierna [naam gedaagde 1] , [naam gedaagde 2] en gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 september 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie tevens eis in voorwaardelijke reconventie, met producties;
  • de brief van de rechtbank van 10 februari 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de B8-formulieren van 28 maart 2022 en 31 maart 2022, waarbij [gedaagden] nadere producties hebben overlegd;
  • de mondelinge behandeling op 14 april 2022, waarvan geen proces-verbaal is opgemaakt;
  • de akte wijziging van eis in reconventie en in voorwaardelijke reconventie, met productie;
  • de antwoordakte van [eisers 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eisers 1] en [gedaagden] zijn sinds 2014 buren van elkaar.
2.2.
[gedaagden] zijn sinds 1994 eigenaar van de percelen kadastraal bekend [plaatsnaam] , sectie [sectie] , nummers [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] . [gedaagden] hebben perceel [perceelnummer 2] gekocht van de ouders van [naam gedaagde 2] .
2.3.
Bij notariële akte van 17 maart 2014 is aan [eisers 1] (onder meer) de eigendom geleverd van het perceel kadastraal bekend [plaatsnaam] , sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 3] .
2.4.
Bij notariële akte van 11 augustus 1977 hebben de heren [naam 1] en [naam 2] van [naam 3] de eigendom geleverd gekregen van:
“Een perceeltje open grond, nabij de [straatnaam] te [plaatsnaam] , ter grootte van ongeveer vijf centiare, uitmakende een ter plaatse afgebakend gedeelte ter gemelde grootte, van het kadastrale perceel [plaatsnaam] , Sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 4] ”.
In ruil hiervoor heeft [naam 3] van de heren [naam 1] en [naam 2] in eigendom verkregen:
“Een strook grond, uitmakende een ter plaatse afgebakend gedeelte, ter grootte van ongeveer zes centiare, lopende vanaf de [straatnaam] , van het kadastrale perceel [plaatsnaam] , Sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 5] ”.
2.5.
Bij notariële akte van 24 april 1979 heeft [naam 3] aan de heren [naam 1] en [naam 2] de eigendom geleverd van:
“Een perceeltje open grond, nabij de [straatnaam] te [plaatsnaam] , ter grootte van ongeveer een are vijf en zeventig centiaren, uitmakende een ter plaatse aangeduid gedeelte van het perceel kadastraal bekend als [plaatsnaam] sectie [sectie] nummer [perceelnummer 4] ”.
2.6.
Perceel [perceelnummer 4] is nadien door het Kadaster vernummerd tot [perceelnummer 6] en perceel B [perceelnummer 5] tot B [perceelnummer 8] .
2.7.
Bij notariële akte van 16 augustus 1996 heeft [naam 3] aan [gedaagden] de eigendom geleverd van:
“Een perceel open grond, gelegen nabij het pand [adres] , met een lengte van circa een en vijftig meter en een breedte van aan de voorkant circa twee meter en aan de achterkant circa acht meter, aan partijen genoegzaam bekend, uitmakende een ter plaatse aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer tweehonderd vijftig centiare van het perceel kadastraal bekend als [plaatsnaam] , sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 6] ”.
2.8.
In 1996 hebben [gedaagden] , na de grondaankoop, het gedeelte van de tuin dat grenst aan hun huis verhoogd, op de plaats waar volgens hen de nieuwe erfgrens ligt een houten schutting opgericht en beplanting aangebracht in het verlengde van de schutting.
Afbeelding 1 en 2: houten hek en beplanting na aankoop grond
2.9.
In een brief (datum onbekend) van het Kadaster aan [gedaagden] staat het volgende:
“ Op 19 augustus 1996 werd in deel 15852 nr. 28 een stuk in de openbare registers ingeschreven dat betrekking heeft op een gedeelte van het perceel/de percelen kadastraal bekend [plaatsnaam] sectie [sectie] nummer(s) [perceelnummer 6] en [perceelnummer 7] .
De vervreemder in genoemd stuk is:
[naam 3]
De verkrijger in genoemd stuk is:
[naam gedaagde 1]
[naam gedaagde 2]
Ten behoeve van de bijhouding van de kadastrale registratie en de kadastrale kaarten is een meting nodig van de nieuwe grenzen. Daarom verzoek ik u opwoensdag 10 september 1997te ±13.3uur op het terrein[adres]aanwezig te zijn voor het aanwijzen van de nieuwe grenzen aan bovengenoemde ambtenaar en voor het geven van verdere inlichtingen die nodig zijn voor de bijhouding.
(…).”
2.10.
Na een veldmeting heeft (een medewerker van) het Kadaster op 4 juni 1998 een kaart met archiefnummer 628 opgesteld, waarin de door het Kadaster gemeten grens tussen enerzijds de percelen [perceelnummer 1] (voorheen nummer [perceelnummer 8] ) en [perceelnummer 2] en anderzijds perceel [perceelnummer 3] is weergegeven door een rode lijn. Deze kaart is weergegeven op de volgende bladzijde van dit vonnis.
[afbeelding kadasterkaart]
Afbeelding 3: kadastrale kaart met archiefnummer 628 d.d. 4 juni 1998
2.11.
In 2009 heeft op last van de gemeente een bodemsanering plaatsgevonden van onder meer de huidige percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] . Het Kadaster heeft na deze sanering nieuwe piketpaaltjes geplaatst om de erfgrens te bepalen tussen 1) het talud en alle percelen gelegen aan de [straatnaam] en 2) de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] , waarbij alleen op het achterste gedeelte van de erfgrens (bij het talud) paaltjes zijn geplaatst en niet over de gehele erfgrens.
2.12.
In opdracht van [eisers 1] heeft gecertificeerd landmeetkundig bureau Boon Landmeten (hierna: Boon) een meting uitgevoerd op de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] . In het verslag van Boon staat het volgende:
“Hierbij verklaren wij Boon landmeten, een erfgrensreconstructie te hebben uitgevoerd op 03-07-2020 aan de [adres] . Deze meting is uitgevoerd volgens de gegevens zoals dit vaststaat bij het Kadaster. Wij hebben met piketpaaltjes aangegeven waar de kadastrale erfgrens loopt.
(…).”
2.13.
Het Kadaster heeft op 7 januari 2021, op verzoek van [gedaagden] , een tweede grensreconstructie uitgevoerd in aanwezigheid van zowel [gedaagden] als [eisers 1] . De erfgrens is daarbij door het Kadaster uitgezet door plaatsing van ijzeren piketpaaltjes, overeenkomstig de rode lijn in 2.10 (afbeelding 3).
2.14.
[eisers 1] hebben overeenkomstig de rode lijn in 2.10 (afbeelding 3) een hekwerk geplaatst.

3..Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers 1] vorderen om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat het perceel kadastraal bekend [plaatsnaam] , sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 3] , volledig aan [eisers 1] toebehoort en dat de eigendom tot op heden niet door verjaring verloren is gegaan;
II. [gedaagden] te veroordelen om binnen vier weken na betekening van het vonnis alle van of vanwege hen op het onder I genoemde perceel aanwezige zaken te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat [gedaagden] na betekening van het vonnis in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximum van € 50.000,00;
III. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten, met bepaling dat [gedaagden] de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over die kosten zijn verschuldigd wanneer deze kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis zijn voldaan.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eisers 1] niet-ontvankelijk verklaart in hun vorderingen of deze vorderingen afwijst, met hoofdelijke veroordeling van [eisers 1] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het vonnis.
in reconventie
3.3.
[eisers 2] vorderen ̶ na wijziging van eis ̶ om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht te verklaren dat de strook grond, zoals ingetekend in de kadastrale kaart en omschreven in de notariële akte van 16 augustus 1996, het eigendom is van [eisers 2] , omdat zij deze strook grond hebben gekocht en geleverd gekregen bij die notariële akte;
II. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de inschrijving van de onder I genoemde erfgrens in de openbare registers, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen;
III. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het thans aanwezige hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden alsmede tot het ontruimen en het ontruimd houden van de bewuste strook grond, zoals ingetekend in de kadastrale kaart, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen;
IV. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen om binnen 21 dagen na betekening van het vonnis hun medewerking te verlenen aan het in overleg oprichten van een dichte schutting met een hoogte van twee meter op de onder I genoemde erfgrens tussen de percelen van partijen op grond van artikel 5:49 BW, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] hiermee in gebreke blijven, met bepaling dat [eisers 2] bij gebreke van volledige en/of tijdige uitvoering van deze veroordeling gerechtigd zijn tot het doen uitvoeren van deze veroordeling op kosten van [verweerders] ;
V. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen voor de helft bij te dragen in de kosten van de schutting en de kosten voor het plaatsen van de schutting, te betalen binnen 14 dagen nadat [eisers 2] door middel van een factuur opgave hebben gedaan van deze kosten;
subsidiair
I. voor recht te verklaren dat de strook grond, zoals ingetekend in de kadastrale kaart, wegens verjaring eigendom is geworden van [eisers 2] ;
II. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis medewerking te verlenen aan de notariële levering van de strook grond, bedoeld in I, alsmede aan de inschrijving in de openbare registers, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen;
III. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het thans aanwezige hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden alsmede tot het ontruimen en het ontruimd houden van de bewuste strook grond, zoals ingetekend in de kadastrale kaart, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen;
IV. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen om binnen 21 dagen na betekening van het vonnis hun medewerking te verlenen aan het in overleg oprichten van een dichte schutting met een hoogte van twee meter op de onder I genoemde erfgrens tussen de percelen van partijen op grond van artikel 5:49 BW, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] hiermee in gebreke blijven, met bepaling dat [eisers 2] bij gebreke van volledige en/of tijdige uitvoering van deze veroordeling gerechtigd zijn tot het doen uitvoeren van deze veroordeling op kosten van [verweerders] ;
V. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen voor de helft bij te dragen in de kosten van de schutting en de kosten voor het plaatsen van de schutting, te betalen binnen 14 dagen nadat [eisers 2] door middel van een factuur opgave hebben gedaan van deze kosten;
onder de voorwaarde dat de vordering van [verweerders] wordt toegewezen en derhalve de erfgrens loopt conform het nieuw geplaatste hekwerk
I. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis het thans aanwezige hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] in gebreke zijn aan deze veroordeling te voldoen;
II. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen om binnen 21 dagen na betekening van het vonnis hun medewerking te verlenen aan het in overleg oprichten van een dichte schutting met een hoogte van twee meter op de onder I genoemde erfgrens tussen de percelen van partijen op grond van artikel 5:49 BW, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] hiermee in gebreke blijven, met bepaling dat bij gebreke van volledige en/of tijdige uitvoering van deze veroordeling [eisers 2] gerechtigd zijn tot het doen uitvoeren van deze veroordeling op kosten van [verweerders] ;
III. [verweerders] hoofdelijk te veroordelen voor de helft bij te dragen in de kosten van de schutting en de kosten voor het plaatsen van de schutting, te betalen binnen 14 dagen nadat [eisers 2] door middel van een factuur opgave hebben gedaan van deze kosten;
in alle gevallen
[eisers 1] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
3.4.
[eisers 1] voeren verweer met conclusie dat de rechtbank [gedaagden] bij vonnis nietontvankelijk verklaart in hun vorderingen of deze vorderingen afwijst, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten.
in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de verwevenheid van de vorderingen in conventie en reconventie worden zij gezamenlijk besproken.
4.2.
[eisers 1] vorderen ̶ kort samengevat ̶ teruggave van het deel van perceel [perceelnummer 3] dat in hun visie aan hen in eigendom toebehoort en door [eisers 1] wordt of werd gebruikt (hierna: de strook grond). Volgens [eisers 1] hebben [gedaagden] op de strook grond voorwerpen als een terras, een met klimop/kamperfoelie begroeide schutting en een met stenen opgebouwde plantenbak geplaatst.
4.3.
[gedaagden] betwisten dat de strook grond eigendom is van [eisers 1] . Zij stellen primair dat zij de strook grond in 1996 hebben gekocht en geleverd hebben gekregen. Subsidiair beroepen zij zich op verjaring.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.
Volgens de kadastrale tekening loopt de erfgrens tussen perceel [perceelnummer 3] van [eisers 1] en de percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] van [gedaagden] als weergegeven op afbeelding 4 hieronder (de gele arceringen zijn aangebracht door [eisers 1] ). Deze grens is gemeten door het Kadaster op 4 juni 1998 (zie 2.10 afbeelding 3 voor de oorspronkelijke kaart).
[afbeelding kadasterkaart]
Afbeelding 4 kadastrale tekening uit 2021met toevoeging van gele markeringen door [eisers 1]
4.6.
[gedaagden] betwisten dat [eisers 1] de eigenaren zijn van het volledige kadastrale perceel [perceelnummer 3] . Een gedeelte van dit perceel in de vorm van een ‘taartpunt’ is volgens [gedaagden] hun eigendom. Dit betreft het gedeelte van het kadastrale perceel [perceelnummer 3] onder de rode lijn zoals ingetekend door [gedaagden] , weergegeven op afbeelding 5 hieronder.
[afbeelding kadasterkaart]
Afbeelding 5 kadastrale tekening uit 2021 met toevoeging rode lijn door [gedaagden]
4.7.
hebben enkele notariële leveringsaktes overlegd waaruit naar hun mening volgt dat de erfgrenssituatie thans is als weergegeven in 4.6 (afbeelding 5). De aktes zijn als volgt onder te verdelen:
notariële leveringsaktes uit 1977 en 1979; en
notariële leveringsakte van 16 augustus 1996.
notariële leveringsaktes uit 1977 en 1979
4.8.
In 1977 heeft een in omvang beperkte grondruil plaatsgevonden die voor deze zaak verder niet van belang is.
4.9.
In 1979 hebben de heren [naam 1] en [naam 2] bij notariële akte een stuk grond geleverd gekregen van [naam 3] . Naar [eisers 1] voldoende gemotiveerd hebben gesteld en [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd hebben betwist, is dit de grond die hieronder in afbeelding 6 en 7 geel is omlijnd. Op de kadastrale kaart met archiefnummer 628 is te zien waar op de voorgaande kadastrale kaart (met archiefnummer 398) de erfgrens liep vóór de grondverkoop en levering in 1979.
[afbeelding kadasterkaart]
[afbeelding kadasterkaart]
Afbeelding 6 en 7: kadastrale kaarten 628 (links) en 398 (rechts), met gele omlijning door [eisers 1]
notariële leveringsakte van 16 augustus 1996
4.10.
Partijen twisten erover welk deel van het toenmalige perceel [perceelnummer 6] vervolgens op 16 augustus 1996 in eigendom is overgedragen aan [gedaagden] door [naam 3] .
4.11.
Volgens [eisers 1] is dit het deel van het perceel dat hieronder in afbeelding 8 geel is gekleurd, zodat de grens van het huidige perceel [perceelnummer 3] (voorheen [perceelnummer 6] ) er na deze levering uitziet zoals weergegeven in 4.5 (afbeelding 4).
[afbeelding kadasterkaart]
Afbeelding 8: Kadasterkaart ‘628’ - grond verkregen in 1997 (volgens [eisers 1] )
4.12.
[gedaagden] betwisten dit en voeren aan dat zij op 16 augustus 1996, naast het stuk perceel dat is weergegeven in 4.11 (afbeelding 8), ook eigenaren zijn geworden van de strook grond in de vorm van een ‘taartpunt’ als weergegeven in 4.6 (afbeelding 5; hierna: de betwiste strook grond).
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.14.
Aangezien [gedaagden] zich erop beroepen in 1996 de eigenaren te zijn geworden van een gedeelte van perceel B 3889 zoals gemeten door het Kadaster, is het aan hen om dit voldoende gemotiveerd te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen.
4.15.
Bij de uitleg van de akte van levering van 16 augustus 1996 komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van partijen. Deze bedoeling moet naar objectieve maatstaven worden afgeleid uit de omschrijving in de akte, bezien in het licht van de gehele inhoud van de akte. Gelet op de rechtszekerheid mag bij de uitleg van de akte slechts acht worden geslagen op gegevens die voor derden kenbaar zijn uit of aan de hand van de in de openbare registers ingeschreven stukken. Indien de akte voor meerdere uitleg vatbaar is, moet de rechter vaststellen welke uitleg van de akte naar objectieve maatstaven het meest aannemelijk is (vergelijk HR 14 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:337).
4.16.
Blijkens de akte van 16 augustus 1996 is aan [gedaagden] geleverd “Een perceel open grond, gelegen nabij het pand [adres] , met een lengte van circa een en vijftig meter en een breedte van aan de voorkant circa twee meter en aan de achterkant circa acht meter, aan partijen genoegzaam bekend, uitmakende een ter plaatse aangeduid gedeelte ter grootte van ongeveer tweehonderd vijftig centiare van het perceel kadastraal bekend als [plaatsnaam] , sectie [sectie] , nummer [perceelnummer 6] ”. Uit de leveringsakte volgt de omvang van het stuk grond dat is verkocht en geleverd, maar niet de precieze locatie ervan. Dat het stuk grond bij partijen “genoegzaam bekend” is, is onvoldoende concreet om op basis van de leveringsakte objectief vast te kunnen stellen waar deze grond ligt. Dat is waarschijnlijk ook de reden geweest waarom het Kadaster het nodig heeft geacht om een meting te verrichten om in het kader van de bijhouding van de openbare registers te bepalen om welke grond het gaat. Vaststaat dat het Kadaster een meting heeft verricht en vervolgens de kaart heeft opgesteld waarop [eisers 1] hun vordering met name baseren. Dat het Kadaster het aan [gedaagden] notarieel geleverde stuk grond onjuist heeft gelokaliseerd en ingemeten hebben [gedaagden] weliswaar gesteld, maar onvoldoende onderbouwd. Met name is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet aannemelijk dat een meetfout zou zijn gemaakt die betrekking heeft op een zo grote oppervlakte.
4.17.
[gedaagden] stelt dat hij na aankoop van de strook grond in 1996 in overleg met [naam 3] de erfgrens heeft uitgezet zoals onder 4.6 (afbeelding 5) is weergegeven. [gedaagden] hebben daarna op die erfgrens een schutting geplaatst, een haag en beplanting aangebracht en hun tuin (opnieuw) ingericht.
4.18.
Ondanks dat deze lezing ̶ als onbetwist ̶ vaststaat, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] daarmee onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld dat de opvatting van [naam 3] en [gedaagden] over het verloop van de erfgrens goederenrechtelijke consequenties heeft. Het kan zo zijn dat partijen hebben beoogd dat [gedaagden] een groter stuk grond zou kopen dan is vermeld in de leveringsakte en gemeten door het Kadaster, maar er zijn geen objectieve aanknopingspunten om te concluderen dat dit meerdere ook daadwerkelijk aan [gedaagden] is geleverd. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagden] de betwiste grond in 1996 in eigendom geleverd hebben gekregen en dat hun primaire vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
verjaring
4.19.
[gedaagden] hebben in dit verband allereerst een beroep op verkrijgende verjaring in de zin van artikel 3:99 BW gedaan. Hiervoor is onder meer noodzakelijk dat het bezit van de onroerende zaak te goeder trouw is. [eisers 1] stellen dat deze goede trouw ontbreekt, omdat [gedaagden] gelet op de meting door het Kadaster wisten dat de betwiste grond niet aan hen in eigendom was geleverd. Deze stelling vindt steun in de door [gedaagden] overgelegde productie 28, afkomstig van het Kadaster. Uit deze productie blijkt namelijk dat de heer [naam gedaagde 1] op 4 juni 1998 aanwezig was bij de meting door het Kadaster. Volgens [eisers 1] moet hem in elk geval toen duidelijk zijn geworden dat de grens anders liep dan [gedaagden] en mogelijk ook [naam 3] misschien dachten, zodat geen sprake is geweest van (tien jaar onafgebroken) bezit te goeder trouw. [gedaagden] hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Het beroep op verkrijgende verjaring slaagt dus niet.
4.20.
Daarnaast beroepen [gedaagden] zich op bevrijdende verjaring. Indien [gedaagden] de betwiste strook grond gedurende twintig jaar onafgebroken in hun bezit hebben gehad, zijn zij door bevrijdende verjaring (artikel 3:105 lid 1 BW) de eigenaren van deze grond geworden.
4.21.
Voor het antwoord op de vraag of iemand een zaak in bezit heeft genomen, is bepalend of hij de feitelijke macht over die zaak is gaan uitoefenen (artikel 3:113 lid 1 BW). Of iemand de feitelijke macht uitoefent, wordt evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeersopvatting en op grond van uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). De machtsuitoefening moet volgens de wetsgeschiedenis het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet doen (Hoge Raad 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743). Hierbij komt het aan op uiterlijke omstandigheden die wijzen op het (gaan) houden voor (alleen) zichzelf; de uiterlijke omstandigheden moeten zodanig zijn dat de eigenaar daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn (Hoge Raad 15 januari 1993, NJ 1993, 178).
4.22.
[gedaagden] hebben gemotiveerd gesteld dat de betwiste strook grond in 1996 door hen in bezit is genomen. Na levering van het aangekochte stuk grond op 16 augustus 1996 hebben zij immers samen met hun buurman de nieuwe erfgrens uitgezet en op die grens een houten schutting en beplanting aangebracht. Dit is te zien op de foto’s in 2.8 (afbeelding 1 en 2) en wordt ondersteund door diverse verklaringen, waaruit naar voren komt dat er in de periode tussen 1996 en de bodemsanering in 2009 een schutting en een heg over de gehele door [gedaagden] gestelde erfgrens hebben gestaan. Ook komt uit deze verklaringen, in lijn met de stellingen van [gedaagden] , naar voren dat hun tuin na de grondaankoop in 1996 recht naar achteren liep en niet meer schuin. Anders dan [eisers 1] menen, kan aan deze verklaringen niet iedere betekenis worden ontzegd. Dat deze verklaringen zijn afgelegd door onder andere buren en vrienden van [gedaagden] , betekent nog niet dat zonder deugdelijke onderbouwing, die ontbreekt, verondersteld mag worden dat deze personen (ieder) niet naar waarheid verklaren. De door [gedaagden] gestelde feiten en omstandigheden wijzen op een zodanige uitoefening van de feitelijke macht over de betwiste strook grond door [gedaagden] dat zij die grond in bezit hebben genomen. [eisers 1] hebben de door [gedaagden] gestelde feitelijke gang van zaken na 16 augustus 1996 noch de daaraan door [gedaagden] verbonden conclusie dat sprake is van aanvang van het bezit van de betwiste grond (direct) na 16 augustus 1996 met inhoudelijke argumenten betwist, zodat de rechtbank hiervan uitgaat.
4.23.
De verjaringstermijn begint op grond van artikel 3:105, gelezen in samenhang met artikel 3:314 lid 2 BW, te lopen op de dag na die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kan worden van de toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt. Dit houdt in dat de termijn voor bevrijdende verjaring is gaan lopen op 17 augustus 1996.
4.24.
Verder brengen [eisers 1] naar voren dat, als in 1996 een verjaringstermijn is gaan lopen, het bezit van [gedaagden] van de betwiste grond niet twintig jaar onafgebroken heeft voortgeduurd. In 2009 is de bodem gesaneerd en zijn de door [gedaagden] aangebrachte erfafscheidingen verwijderd. Volgens [eisers 1] hebben [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat hun bezit van de betwiste grond daarna heeft voortgeduurd. [gedaagden] weerspreken dit. Zij stellen dat zij de strook grond ook na de bodemsanering steeds in bezit hebben gehouden en daar verschillende voorwerpen op hebben geplaatst. Zij voegen daaraan toe dat zij geen nieuwe afscheidingen hebben geplaatst omdat zij daarmee wilden wachten tot nadat [naam 3] zijn huis en grond zou verkopen om dit in overleg met nieuwe buren te kunnen doen. Wel hebben zij hun eigen tuin inclusief de betwiste grond na de bodemsanering opnieuw ingezaaid met gras, waaraan [naam 3] niet wilde meedoen. Dit gras hebben [gedaagden] steeds zelf onderhouden. [gedaagden] wijzen in dit verband op foto’s waarop te zien is dat het gras op hun perceel (en de betwiste grond) groener is dan op het perceel van [naam 3] . Dit betoog van [gedaagden] is door [eisers 1] onvoldoende gemotiveerd weersproken en draagt de conclusie dat het bezit van de betwiste grond door [gedaagden] na 2009 heeft voortgeduurd. [eisers 1] hebben niet gesteld dat sprake is van andere gebeurtenissen of handelingen waardoor dit bezit is beëindigd of waarmee de verjaring is gestuit. Dit betekent dat het beroep van [gedaagden] op bevrijdende verjaring slaagt.
4.25.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagden] door bevrijdende verjaring op 17 augustus 2016 eigenaren zijn geworden van de betwiste strook grond. Dit heeft tot gevolg dat [eisers 1] de betwiste strook grond niet langer als hun eigendom kunnen opeisen.
4.26.
De conclusie is dat de vorderingen van [eisers 1] worden afgewezen en dat het door [gedaagden] subsidiair onder I gevorderde zal worden toegewezen.
in reconventie
4.27.
Wat [eisers 2] subsidiair onder II vorderen, zal worden afgewezen. [verweerders] wijzen er terecht op dat zij geen eigenaren meer zijn van de betwiste grond als het beroep op verjaring slaagt en dat zij het dan niet in hun macht hebben om deze grond aan [eisers 2] te leveren.
4.28.
Het subsidiair onder III gevorderde zal worden toegewezen. Immers, [eisers 2] zijn de eigenaren van de strook grond en plaatsing van een hekwerk daarop door [verweerders] is te beschouwen is als een (onrechtmatige) inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers 2] . De rechtbank ziet aanleiding om de gevorderde verwijderingstermijn te verlengen en de dwangsom te maximeren zoals onder de beslissing is vermeld.
4.29.
Het subsidiair onder IV en V gevorderde zal worden afgewezen, omdat [eisers 2] niet eenzijdig kunnen bepalen wat voor afscheiding er op de erfgrens wordt geplaatst.
4.30.
De vorderingen in voorwaardelijke reconventie behoeven geen behandeling aangezien de vorderingen van [verweerders] in conventie worden afgewezen.
in conventie
4.31.
[eisers 1] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
309,00
- salaris advocaat
1.126,00
(2 punten × € 563,00)
Totaal
1.435,00
4.32.
[gedaagden] hebben veroordeling van [eisers 1] in de nakosten gevorderd. Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de nakosten en wettelijke rente daarover.
in reconventie
4.33.
Omdat partijen over en weer op een aantal punten in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten (met inbegrip van de nakosten) compenseren, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers 1] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.435,00;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de strook grond, zoals weergegeven in afbeelding 5 onder de rode lijn, wegens bevrijdende verjaring eigendom is geworden van [eisers 2] ;
5.5.
veroordeelt [verweerders] hoofdelijk om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis het thans aanwezige hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden voor zover dat op de grond van [eisers 2] staat en tot het ontruimen en het ontruimd houden van deze grond, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [verweerders] hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 25.000,00;
5.6.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de proceskosten, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen;
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in aanwezigheid van mr. K. de Ridder, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.
3271/3194/2066