ECLI:NL:RBROT:2022:7526

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
ROT 19/5164
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van parkeren op de openbare weg door een bedrijf en de legalisatie van deze situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders te Gorinchem. Eiseressen, waaronder [naam eiseres 1] en [naam eiseres 2], hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 9 september 2019, waarin het college het bezwaar van [naam eiseres 1] gegrond verklaarde en gedeeltelijke handhaving toestond voor het parkeren van voertuigen op de openbare weg door [naam bedrijf 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college eerder een verzoek om handhaving had afgewezen, maar na een eerdere uitspraak van de rechtbank in 2019, waarin werd geoordeeld dat het parkeren in strijd was met het bestemmingsplan, heeft het college besloten om alsnog handhavend op te treden. Echter, in het bestreden besluit heeft het college ontheffingen verleend aan [naam bedrijf 2] voor het parkeren op de openbare weg, waardoor de situatie gelegaliseerd werd. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een overtreding en dat het college niet handhavend mag optreden. Het beroep van eiseressen is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5164

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres 1] (hierna: [naam eiseres 1]),

en
[naam eiseres 2]., (hierna: [naam eiseres 2]), als rechtsopvolger van [naam bedrijf 1],
allen gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: eiseressen,
gemachtigde: mr. C.J. Schipperus,
en

het college van burgemeester en wethouders te Gorinchem, verweerder,

gemachtigde: mr. M. van Moorsel.
Met als derde-partijen:
[naam bedrijf 2](hierna: [naam bedrijf 2]), gevestigd te [vestigingsplaats bedrijf 2],
en
[naam 1](hierna: [naam 1]) te [woonplaats],
gemachtigde: mr. J.R. van Manen.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het door (onder meer) [naam eiseres 1] ingediende verzoek om handhaving tegen de op de openbare weg door [naam bedrijf 2] geparkeerde auto’s afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [naam eiseres 1] gegrond verklaard in die zin dat alsnog tot (gedeeltelijke) handhaving wordt overgegaan. Voor wat betreft het parkeren van voertuigen op het zuidelijke deel van het doodlopende weggedeelte van de [straatnaam] en het stallen van autowrakken op de openbare weg is verweerder bij zijn beslissing gebleven niet handhavend op te treden.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4] en door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
[naam eiseres 1] en [naam eiseres 2] zijn gevestigd aan de [adres 1]. [naam bedrijf 2] is gevestigd aan de [adres 2], van welk perceel [naam 1] de eigenaar is. Beide locaties bevinden zich op het bedrijventerrein Linge II Zuid te Gorinchem.
1.2.
Op 3 april 2017 is er door [naam eiseres 1] en [naam 2] een verzoek tot handhaving ingediend tegen het op de openbare weg parkeren door [naam bedrijf 2]. Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 6 juli 2017 afgewezen. Het door eiseres daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 1 februari 2018 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2019 is het beroep van eiseres gegrond verklaard, het besluit van 1 februari 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder geen deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke situatie ter plaatse en dat het parkeren van voertuigen door [naam bedrijf 2] op de openbare weg in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:992) de rechtbankuitspraak bevestigd.
1.3.
Op 18 juli 2017 is door [naam bedrijf 2] gevraagd om een ontheffing als bedoeld in artikel 5.2., vierde lid van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Gorinchem.
2. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 15 juli 2019 heeft verweerder met het bestreden besluit van 9 september 2019 opnieuw op het bezwaarschrift van [naam eiseres 1] beslist. Verweerder heeft onder meer het handhavingsverzoek van [naam eiseres 1] alsnog (gedeeltelijk) toegewezen. Verweerder zal door middel van een dwangsombesluit handhavend optreden voor wat betreft het parkeren van auto’s door/ten behoeve van [naam bedrijf 2] op de toegangswegen naar [adres 1] en [adres 3]. Voor wat betreft het doodlopende deel van de [straatnaam] en het eigen terrein van [naam bedrijf 2] heeft verweerder het handhavingsverzoek van [naam eiseres 1] afgewezen en [naam bedrijf 2] een ontheffing van de parkeerverboden op grond van de APV en de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) verleend en het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan vergund. Ook heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen voor zover dat ziet op het plaatsen van voertuigwrakken op de openbare weg, omdat deze overtreding niet is geconstateerd.
3. Gelet op wat eiseressen daarover ter zitting hebben verklaard, richt het beroep van eiseressen zich enkel op het niet handhaven op het zuidelijke deel van het doodlopende weggedeelte van de [straatnaam] en voeren eiseressen daartegen enkel nog aan dat de afwijking van het bestemmingsplan en de verleende ontheffingen voor [naam bedrijf 2] om op de openbare weg te parkeren onrechtmatig zijn.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1831).
4.2.
Vast staat dat verweerder bij besluit van 9 september 2019 [naam bedrijf 2] heeft toegestaan op het zuidelijke deel van het doodlopende weggedeelte van de [straatnaam] in afwijking van het bestemmingsplan te parkeren op de openbare weg en [naam bedrijf 2] daartoe ook een ontheffing van de parkeerverboden op grond van de Wvw 1994 en de APV heeft gegeven. Met het verlenen van deze afwijkingsmogelijkheid/ontheffingen heeft verweerder de situatie derhalve gelegaliseerd. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een overtreding en dat verweerder ook niet handhavend mag optreden. Voor wat betreft het standpunt van eiseressen dat de verleende afwijkingsmogelijkheid/ontheffingen onrechtmatig zijn, wordt verwezen naar de uitspraak van heden in de zaak 20/2420, waarin is overwogen dat verweerder heeft mogen afwijken van het bestemmingsplan en [naam bedrijf 2] ontheffing heeft mogen verlenen om 19 voertuigen op het zuidelijke deel van het doodlopende gedeelte van de [straatnaam] te (doen) parkeren en/of stallen.
4.3.
Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter- Rijksen, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 2 september 2022.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.