5.6De verklaring van eiser zaait naar het oordeel van de rechtbank twijfel over de juistheid van het standpunt van verweerder. Verweerder is niet ingegaan op de gestelde minimalistische levensstijl van eiser. Het is voorts niet duidelijk waarom verweerder de verklaring van eiser over zijn bezoeken aan de geloofsgemeenschap in Capelle aan den IJssel onaannemelijk vindt en welke rol de reisbewegingen van eiser in de argumentatie van verweerder spelen. Verweerder heeft niet kenbaar onderzocht of het met de (geringe) pinopnames die eiser heeft gedaan mogelijk zou zijn geweest om het door hem gestelde voedingspatroon te bekostigen. Anders dan verweerder lijkt te veronderstellen, hoeft er geen sprake te zijn van een verborgen inkomstenbron. Nu het gaat om een belastend besluit, waarvan verweerder de bewijslast draagt, en nu de onduidelijkheid omtrent het voorzien door eiser in zijn levensonderhoud de enige grond is waarop het bestreden besluit berust, is de rechtbank van oordeel dat verweerder er onvoldoende in is geslaagd aannemelijk te maken dat het recht op bijstand van eiser niet vast te stellen is.
6. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder onvoldoende kennis heeft vergaard over de relevante feiten en omstandigheden. Het onderzoek dat verweerder wel heeft gedaan vindt de rechtbank onvoldoende zorgvuldig. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit is dus in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bezien moet worden welk vervolg hieraan wordt gegeven.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder zitting uitspraak doen op het beroep.
9. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. De rechtbank zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als na deze tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden of geschilpunten worden ingebracht.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep.