ECLI:NL:RBROT:2022:7112

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/2584 + 21/3186 + 21/3187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel

Op 25 augustus 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende naheffingsaanslagen parkeerbelasting. Eiser, die beschikt over een bewonersparkeervergunning, had bezwaar gemaakt tegen drie naheffingsaanslagen die hem waren opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De naheffingsaanslagen waren opgelegd omdat eiser zijn auto zonder betaling had geparkeerd, terwijl zijn vergunning tijdelijk was gekoppeld aan een leenauto. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet had voldaan aan de voorwaarden van zijn parkeervergunning, aangezien het kenteken van zijn eigen auto niet als actief was geregistreerd op het moment van de naheffingen. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, maar dat de late verzending van de eerste naheffingsaanslag door verweerder onzorgvuldig was. Dit leidde tot de conclusie dat twee van de drie naheffingsaanslagen onterecht waren opgelegd. De rechtbank verklaarde de beroepen met zaaknummers ROT 21/3186 en ROT 21/3187 gegrond, terwijl het beroep met zaaknummer ROT 21/2584 ongegrond werd verklaard. Verweerder werd opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 21/2584 + 21/3186 + 21/3187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: J. el Geghaoui.

Procesverloop

Verweerder heeft de volgende naheffingsaanslagen parkeerbelasting aan eiser opgelegd:
- dagtekening 17 maart 2021; in totaal € 69,50,-, bestaande uit € 4,20 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 1]), datum, tijdstip en locatie: 6 maart 2021, 19:01 uur, Nieuwe Binnenweg (ROT 21/2584);
- dagtekening 17 maart 2021; in totaal € 69,50,-, bestaande uit € 4,20 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 2]), datum, tijdstip en locatie: 7 maart 2021, 13:16 uur, Rochussenstraat (ROT 21/3186);
- dagtekening 17 maart 2021; in totaal € 69,50,-, bestaande uit € 4,20 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten naheffing (vorderingsnummer [nummer 3]), datum, tijdstip en locatie: 6 maart 2021, 14:37 uur, Breitnerstraat (ROT 21/3187);
Bij uitspraken op bezwaar van 7 mei 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de beschikkingen en de aanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2022.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde vergezeld door mr. D. El Manouzi.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten. Eiser beschikt over een bewonersparkeervergunning (de vergunning). Deze vergunning was gekoppeld aan zijn eigen auto met kenteken [kentekennummer 1]. De auto van eiser moest weggesleept worden naar de garage ter reparatie. Op 22 februari 2021 heeft hij zijn vergunning tijdelijk gekoppeld aan de (leen)auto met kenteken [kentekennummer 2]. Twee dagen later heeft eiser zijn auto opgehaald bij de garage. Op 17 maart 2021 kwam eiser tot de ontdekking dat er naheffingsaanslagen waren opgelegd voor zijn eigen auto met kenteken [kentekennummer 1]. Het actieve tijdelijke kenteken is op 8 maart 2021 stopgezet. De eerste van de reeks naheffingsaanslagen betreft parkeren op 23 februari 2021. In totaal zijn er 13 naheffingen opgelegd waarvan verweerder er 10 heeft vernietigd in de bezwaarfase.
2. Op bovengenoemde data en tijdstippen (procesverloop) heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto van eiser (kenteken [kentekennummer 1]) stond geparkeerd op locaties Nieuwe Binnenweg, Rochussenstraat en Breitnerstraat te Rotterdam zonder dat er aan de betaalplicht is voldaan.
3. In geschil is of verweerder terecht de naheffingsaanslagen heeft opgelegd aan eiser. Eiser stelt ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd. Nu hij beschikt over een bewonersvergunning kan worden aangetoond dat de parkeerbelasting is voldaan. Niet eerder is een naheffing van eiser vernietigd zoals verweerder stelt. Het tijdelijke kenteken is hooguit door eiser een dag na het inleveren van de vervangende auto teruggezet naar het eigen kenteken. Dat het kenteken pas op 8 maart 2021 is teruggezet moet zijn gelegen in een technische storing aan de kan van verweerder. Verweerder stelt zich op het standpunt ̶ kort en zakelijk weergegeven ̶ dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd nu in strijd is geparkeerd met de vergunningsvoorwaarden en eiser ook niet via de reguliere betaalmethode de parkeerbelasting heeft betaald. Het stopzetten van een tijdelijke kentekenwijziging moet eiser zelf doorgeven op het moment dat er weer gewisseld wordt van auto zoals omschreven in de ‘Gebruiksvoorschriften (tijdelijke) Parkeervergunning’.
3.1.
Er bestaat geen geschil over dat op de locatie op dat moment parkeerbelasting verschuldigd was.
4. Ingevolge artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet kan in het kader van de parkeerregulering een belasting worden geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Bepalend is hier de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Rotterdam (de Verordening).
Met een vergunning zoals bedoeld in artikel 225, eerste lid, letter b van de Gemeentewet
wordt ingevolge artikel 1 van de Verordening bedoeld: de door het college van burgemeester en wethouders verleende toestemming om een motorvoertuig te parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur of op parkeerplaatsen voor belanghebbenden, met een voor dat doel verstrekte informatiedrager of kenteken.
4.1.
Op grond van artikel 2, vierde lid, letter c van de Verordening kan het college van burgemeester en wethouders nadere voorschriften en beperkingen vaststellen met betrekking tot het gebruik van vergunningen.
Verweerder stelt dat de volgende nadere voorschriften met betrekking tot het gebruik van vergunningen zijn vastgesteld: aan de aanvrager van een parkeervergunning bewoners wordt een vergunning verleend om in een bepaalde sector met een door de aanvrager aangegeven voertuig te parkeren. De vergunning is gekoppeld aan het kenteken van het voertuig.
5. Eiser beschikt over een door verweerder verstrekte parkeervergunning, te weten een bewonersvergunning voor Sector 5 en 6, wat maakt dat het is toegestaan met het opgegeven kenteken te parkeren in het als Sector 5 en 6 aangegeven gebied.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het stuk ‘Historie van kentekens’, overgelegd door verweerder, blijkt dat eiser ten aanzien van de auto met kenteken [kentekennummer 1] op het moment dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd niet heeft voldaan aan de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarde dat het kenteken van de geparkeerde auto als actief kenteken geregistreerd moet staan. Daarmee was geen sprake van parkeren met de parkeervergunning (als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de verordening). Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat eiser voor de auto met kenteken [kentekennummer 1] (voldoende) parkeerbelasting had betaald. Het actieve kenteken ̶ gekoppeld aan de parkeervergunning ̶ was destijds [kentekennummer 2]. Omdat de betreffende parkeerplaats ook was aangewezen als betaalde parkeerplaats en eiser de parkeerbelasting niet had voldaan, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd met toepassing van artikel 20 van de Algemene Wet Rijksbelasting (zie uitspraak van gerechtshof Den Haag van 19 juni 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1202).
De stelling van eiser dat hij het tijdelijke kenteken al reeds eerder stop had gezet en dat er een sprake zou zijn van een technische storing aan de zijde van verweerder kan de rechtbank niet volgen. Eiser heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Daarbij heeft verweerder gegevens verschaft uit zijn administratie waaruit blijkt dat het tijdelijke kenteken pas is stopgezet op 8 maart 2021.
7. Eiser stelt dat de naheffingsaanslagen het gevolg zijn van één gemaakte fout. De rechtbank maakt uit de stelling van eiser op dat hij een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel. Ingevolge artikel 234, zesde lid, van de Gemeentewet ̶ voor zover hier van belang ̶ kunnen ten aanzien van hetzelfde voertuig per aaneengesloten periode ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag eenmaal per kalenderdag kosten in rekening worden gebracht. Noch de Gemeentewet, noch enige andere wettelijke regeling bevat een beperking ten aanzien van het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag inclusief kosten kan worden opgelegd.
Geen rechtsregel schrijft verweerder voor om bij repeterende overtreding van de parkeervoorschriften te pogen met de eigenaar van de auto in contact te treden om uit te sluiten dat zich een misverstand voordoet dat grote financiële consequenties krijgt. Verweerder heeft toegelicht dat er intern begunstigend beleid bestaat om twee keer per jaar een houder van een parkeervergunning het voordeel van de twijfel te gunnen (dus twee naheffingsaanslagen vernietigen). In onderhavige zaak zijn er 10 naheffingen vernietigd. De rechtbank begrijpt dat dit willekeurig kan over komen maar juridisch gezien zijn alle naheffingen terecht opgelegd. Over dit begunstigende beleid kan de rechtbank dan ook geen uitspraken doen. Vooral niet nu het in het voordeel van eiser (meer dan twee naheffingen vernietigd) is uitgepakt.
De naheffing is geen straf maar herstelmaatregel. Zij is een belasting vermeerderd met een bedrag om de kosten goed te maken die met de oplegging ervan zijn gemoeid. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 27 november 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:4515. Schuld of opzet bij eiser zijn niet vereist. De enkele constatering dat is verzuimd om de verschuldigde belasting te betalen, is voldoende.
Ook bij herstelmaatregelen dient evenwel de evenredigheid in acht te worden genomen (zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 en de daaraan voorafgaande conclusie van AG’s Wattel en Widdershoven van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468). Men komt bij naheffingsaanslagen pas aan de mogelijkheid van onevenredigheid toe, als men ze samen in beschouwing neemt. Dat op zijn beurt veronderstelt dat eiser bij aanvang één fout heeft gemaakt en dat de serie naheffingsaanslagen als één reactie daarop wordt beschouwd. De rechtbank acht die benadering juist. In die benadering past ook dat verweerder een aantal naheffingen in de serie intrekt. Aan de juistheid van die benadering doet niet af, dat eiser mogelijk meerdere malen heeft geparkeerd noch het feit dat hij vóór ontvangst van de eerste naheffingsaanslag op ieder moment spontaan tot de conclusie heeft kunnen komen, dat hij de regels overtrad, door een toevallig gesprek bijvoorbeeld of door raadpleging van die regels. Uitgaan van een serie afzonderlijke overtredingen van één dag, ieder gesanctioneerd met één parkeerheffing doet echter geen recht aan de feiten en het normale maatschappelijke handelen. Er is in het gewone leven maar zelden aanleiding en tijd om de parkeerregels te raadplegen.
Bij die stand van zaken is de ontvangst van een eerste naheffingsaanslag de eerste gelegenheid om op andere gedachten te komen. Denkbaar is dat een overheid onzorgvuldig handelt door veel tijd te laten gaan over de verzending van de eerste naheffingsaanslag aan eiser. Zoveel tijd, dat de aanslagen in de periode tussen de datum van voldoende voortvarende verzending en de werkelijke datum van verzending hebben te gelden als onevenredig. In de onderhavige zaak stelt eiser dat hij alle naheffingsaanslagen (13 stuks) op 17 maart 2021 heeft ontvangen. Dit betekent dat de eerste naheffing van 23 februari 2021 pas 22 dagen later ter kennis kwam van eiser. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de eerste naheffing een dagtekening heeft van 13 maart 2021. Verweerder heeft niet gemotiveerd betwist dat eiser de naheffingsaanslagen alle heeft ontvangen op 17 februari bijvoorbeeld door het overleggen van een of meer naheffingsaanslagen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser pas op 17 maart 2021 op de hoogte kwam van de reeks naheffingen.
Niet ondenkbaar is dat als eiser eerder op de hoogte zou zijn gesteld van de eerste naheffing (in ieder geval eerder dan pas na 22 dagen) dat eiser het tijdelijke gekoppelde kenteken eerder stopgezet zou hebben. De rechtbank acht het dan ook evenredig ̶ gezien de trage verzending van de eerste naheffing en daarmee het onzorgvuldig handelen van verweerder ̶ dat twee van de drie (overgebleven) naheffingen worden vernietigd.
8. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de naheffingsaanslag met vorderingsnummer [nummer 1] terecht is opgelegd en de naheffingsaanslagen met [nummer 2] en [nummer 3] onterecht zijn opgelegd.
9. Het beroep met zaaknummer ROT 21/2584 is ongegrond. De beroepen met zaaknummers ROT 21/3186 en ROT 21/3187 zijn gegrond.
10. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen met zaaknummers ROT 21/3186 en ROT 21/3187 gegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer ROT 21/2584 ongegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- vernietigt de naheffingsaanslagen met vorderingsnummers [nummer 2] en [nummer 3] en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2022.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).