Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure in de vier zaken
- het tussenvonnis van 18 december 2019 (hierna: het tussenvonnis), alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de akte na tussenvonnis van ieder van de SSC’s;
- het proces-verbaal van het op 20 februari 2020 gehouden getuigenverhoor;
- het proces-verbaal van het op 13 oktober 2020 gehouden getuigenverhoor;
- het proces-verbaal van het op 2 november 2020 gehouden getuigenverhoor;
- het proces-verbaal van het op 11 maart 2021 gehouden getuigenverhoor;
- de conclusie na enquête tevens akte houdende wijziging eis van Bogenda, met producties B39 tot en met B57;
- de incidentele conclusie van eis ex art. 223 Rv van Bogenda;
- de conclusie na enquête tevens houdende wijziging van eis in reconventie van ieder van de SSC’s, met producties 67 tot en met 75;
- de conclusie van antwoord in het incident ex art. 223 Rv tevens houdende eis in reconventie in art. 223 Rv van ieder van de SSC’s;
- de akte uitlating producties tevens akte houdende bezwaar tegen wijziging van eis in reconventie tevens (voorwaardelijke) conclusie van antwoord op de gewijzigde eis in reconventie van Bogenda;
- de conclusie van antwoord op (voorwaardelijke) incidentele eis (in reconventie) ex art. 223 Rv van Bogenda;
- de spreekaantekeningen van Bogenda;
- de pleitnota van de SSC’s;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 december 2021;
- de brief van 20 januari 2022 van de advocaat van Bogenda met opmerkingen over het proces-verbaal.
- onder II worden de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd die zijn vermeerderd tot
- de onder III gevorderde beslagkosten van € 1.899,02 zijn ongewijzigd gebleven;
- onder IV wordt als nieuwe vordering – kort gezegd - veroordeling tot betaling van
- onder II worden de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd die zijn vermeerderd tot
- de onder III gevorderde beslagkosten van € 1.899,02 zijn ongewijzigd gebleven;
- onder IV wordt als nieuwe vordering - kort gezegd - veroordeling tot betaling van
- onder II worden de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd die zijn vermeerderd tot
- de onder III gevorderde beslagkosten van € 1.899,02 zijn ongewijzigd gebleven;
- onder IV wordt als nieuwe vordering - kort gezegd - veroordeling tot betaling van
- onder II worden de buitengerechtelijke incassokosten gevorderd die zijn vermeerderd tot
- de onder III gevorderde beslagkosten van € 1.899,02 zijn ongewijzigd gebleven;
- onder IV wordt als nieuwe vordering - kort gezegd - veroordeling tot betaling van
- v) havengelden (kadekosten) van € 100,- per dag per sleepboot vanaf 1 april 2015 (randnrs. 5.7-5.11 conclusie na enquête Bogenda), hetgeen per 28 april 2021 neerkomt op een bedrag van € 222.000,- per sleepboot/SSC,
- vi) beredderings-/zaakwaarnemingskosten ten behoeve van de “North” ad
- vii) gemaakte kosten om diverse componenten/motoronderdelen weer aan te brengen na het uitblijven van instructies van de SSC’s en het uitvaardigen door de douane van een last terzake, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 3.109,- per sleepboot/SSC (randnr. 5.13 conclusie na enquête Bogenda),
- viii) verloren uren van personeel van Bogenda wegens het plotseling gestopt zijn van de werkzaamheden, in totaal € 4.200,-- per sleepboot/SSC.
3..De beoordeling in conventie in de vier zaken
verzoek tot terugkomen bindende eindbeslissing terzake van de Metaalunievoorwaarden
Bogendahet bewijs opgedragen van: de omvang van de door haar verrichte werkzaamheden om de sleepboten naar Rina-klasse te brengen en de redelijkheid van de daarvoor in rekening gebrachte bedragen,
de SSC’sopgedragen te bewijzen:
- i) dat zij met Bogenda een vaste prijs althans adviesprijs van € 150.000,- per sleepboot waren overeengekomen om de sleepboot naar Rina-klasse te brengen, en
- ii) dat zij aan Bogenda de betalingen hebben gedaan die zij stellen ter zake van de reparaties te hebben gedaan.
- i) [naam 2], consultant;
- ii) [naam 3], ondernemer;
- iii) [naam 4], scheepsmakelaar;
- iv) [naam 5], directeur van Bogenda Repair B.V. en van [naam bedrijf 1] en scheepsmakelaar;
- v) [naam 6], huisbaas;
- vi) [naam 7], ingenieur/superintendent schepen.
- i) [naam 1], zakenman;
- ii) [naam 8], ondernemer;
- iii) [naam 9], gepensioneerd.
[Uit de tijdens het getuigenverhoor van 20 februari 2020 afgelegde verklaring; rb]In 2016, uit mijn hoofd zeg ik in de maand februari, kreeg ik van Bogenda Repair B.V. de opdracht om de vier schepen waar deze procedure over gaat te bekijken en daarover een concept rapport op de stellen. Er is nimmer een definitief rapport opgesteld omdat ik daartoe ook nimmer opdracht heb gekregen. De achtergrond van de opdracht was dat Bogenda een dispuut had met de eigenaren van de schepen en zij wilden dat de status van de schepen en de reparaties die ze wel en niet hadden gedaan goed zouden worden vastgelegd in verband met een mogelijke rechtszaak. Op dat moment verkeerden de vier schepen nog in dezelfde conditie als toen de reparaties hun aanvang namen zodat er nog een goed inzicht was in wat er wel en niet gerepareerd was. Nu u dit dicteert zeg ik dat de vorige zin niet helemaal juist is omdat de schepen vanwege de reparaties niet meer in dezelfde conditie verkeerden. Ik bedoelde te zeggen dat op het moment van mijn onderzoek nog goed te zien was wat de staat van de schepen was toen de reparaties aanvingen.
top engine overhaulwel een vaste prijsafspraak mogelijk is maar dat dat niet kan bij de andere werkzaamheden. Het repareren van cilinderkoppen en turbo’s is in uren en materiaalkosten te becijferen en levert buiten onverwachte schade geen vraagtekens op. Gezien de draaiuren diende volgens de klasse een
top overhaulplaats te vinden maar was dat op zichzelf voor de andere onderdelen van de motor nog niet noodzakelijk. Uiteindelijk bleek dat echter wel degelijk noodzakelijk als gevolg van waarschijnlijk achterstallig onderhoud in het verleden.”
payments SVM to [naam bedrijf 1]
Debit advicester zake van de North en de East, waarin verwezen wordt naar het desbetreffende factuurnummer, namelijk 150003 respectievelijk 150004. Daarentegen is de rechtbank niets gebleken van zulke
Debit advicester zake van de West en de South. Anders dan Bogenda van mening is, moet van het uiteindelijk betaalde totaalbedrag van € 366.668,62 niet steeds een vierde gedeelte, namelijk € 91.667,16, worden toegerekend aan elk van de vier SSC’s maar moet aan Atrailia en aan Pro-Exports een betaald bedrag worden toegerekend van
€ 366.668,62. Echter, zoals volgt uit r.o. 3.21, heeft Bogenda de betaling van € 100.000,-- ten onrechte in gelijke gedeelten toegerekend aan iedere SSC, terwijl deze enkel aan Atrailia en Pro-Experts kunnen worden toegekend. In geval van toewijzing zal de vordering tegen Atrailia en Pro-Exports dus worden verminderd met een bedrag van € 25.000,-- , terwijl bij de vorderingen op Akeore en Dinaskque in aanmerking zal worden genomen dat er
“Bogenda informed Pro-Exports on the 2nd of April 2015 that all works carried out on, inter alia, the East would be suspended until further payment was received. Bogenda receive a payment thereafter, on the 8th of June 2015 to the amount of EUR 50,000,-. Other than that little to no action was undertaken by Pro-Exports over a period of months, despite numerous requests for payment and further instructions by Bogenda.
NJ2008/605 (
Amsing-Dijkstra-Post). Het gaat hier dus om een ontbindingsgrond die Bogenda al bij dagvaarding had kunnen aanvoeren, wat zij heeft nagelaten. Dat doet de vraag rijzen of Bogenda hierdoor in strijd heeft gehandeld met de eisen van een goede procesorde. Nog daargelaten dat de SSC’s niet hebben geklaagd dat zij door deze late grondslagvermeerde-ring in hun belangen zijn geschaad, hebben zij na deze vermeerdering ruimschoots de tijd gehad hierop inhoudelijk te reageren. Deze grondslagvermeerdering komt dus niet in strijd met de eisen van een goede procesorde.
ten aanzien van de zaakin acht moet nemen. Hieronder valt echter niet een vergoeding ter zake van niet overeengekomen kadegelden. Gesteld noch gebleken is dat die gemaakte kosten aan de sleepboten ten goede zijn gekomen. Het is de eigen afweging van Bogenda geweest om zich op haar retentierecht te beroepen en daarmee voor lief te nemen dat de sleepboten haar kades als gevolg daarvan langer bezet zouden houden. Voor zover aan Bogenda ook een pandrecht toekomt, leidt dat tot een vergelijkbare argumentatie, omdat het hier niet gaat om door de pandhouder betaalde kosten tot behoud en tot onderhoud van de sleepboten. Ten overvloede: Bogenda heeft ook niet duidelijk gemaakt welke kosten zij aan de eigenaar van de kades verschuldigd was (voor het gedeelte waaraan de sleepboten lagen).
€ 126.222,86 aan proceskosten (= € 63.611,98 + € 1.750,-- + € 60.860,88), dat deel uitmaakt van de gevorderde hoofdsom van € 260.154,47.
€ 126.222,86 aan proceskosten (= € 63.611,98 + € 1.750,-- + € 60.860,88), dat deel uitmaakt van de gevorderde hoofdsom van € 258.391,51.
€ 126.222,86 aan proceskosten (= € 63.611,98 + € 1.750,-- + € 60.860,88), dat deel uitmaakt van de gevorderde hoofdsom van € 237.941,53.
€ 126.222,86 aan proceskosten (= € 63.611,98 + € 1.750,-- + € 60.860,88), dat deel uitmaakt van de gevorderde hoofdsom van € 267.874,15.
- vi) gemaakte kosten om diverse componenten/motoronderdelen weer aan te brengen na het uitblijven van instructies van de SSC’s en het uitvaardigen door de douane van een last terzake, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 3.109,- per sleepboot/SSC,
- vii) verloren uren van personeel van Bogenda wegens het plotseling gestopt zijn van de werkzaamheden, in totaal € 4.200,-- per sleepboot/SSC.
- Atrailia: € 103.351,-- (= 4.594,85 + 14.555,21 + 70.031,78 + 22.081,28 + 9.778,88 + 3.109,-- + 4.200,-- minus 25.000,--)
- Akeore: € 151.628,04 (= 12.031,81 + 10.402,88 + 81.955,26 + 14.889,09 + 3.109,-- + 4.200,-- + 25.000,--)
- Pro-Exports: € 81.138,06 (= 700,87 + 12.659,07 + 63.471,14 + 21.997,98 + 3.109,-- + 4.200,-- minus 25.000,--)
- Dinaskque: € 161.070,68 (= 20.064,62 + 8.962,40 + 85.438,96 + 14.295,70 + 3.109,-- + 4.200,-- + 25.000,--).
€ 1.000.000,--). De procesrechtelijke verrichtingen van Bogenda in conventie waarvoor zij tot op heden nog geen vergoeding heeft ontvangen door middel van een proceskostenveroordeling in een eerder vonnis in deze zaak worden gewaardeerd op 8,5 punt, wat een advocatensalaris oplevert van € 27.319,-- (= 8,5 x € 3.214,--). In ieder van de vier zaken in conventie zal de desbetreffende SSC worden veroordeeld tot betaling van ¼ van dat bedrag, derhalve € 6.829,75. Per zaak bedragen de proceskosten waarin een SSC in conventie wordt veroordeeld derhalve € 10.425,59 (€ 77,84 + € 3.518,-- + € 6.829,75).
NJ1993/468).
4..De beoordeling in reconventie in de vier zaken
algemeen
5..De beoordeling in de art. 223 Rv-incidenten in conventie en in reconventie
6..De beslissing in de vier zaken
€ 1.899,02, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 11 september 2015 tot de dag van volledige betaling;
€ 10.425,59 per partij;