ECLI:NL:RBROT:2022:6555

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
ROT 21/621
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen aanslag leges omgevingsvergunning en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een projectontwikkelaar (eiseres) en de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep (verweerder) over een aanslag van € 122.450,30 aan leges. De aanslag bestond uit leges voor een omgevingsvergunning en leges voor overige adviezen. Eiseres had eerder leges betaald voor eerdere aanvragen en stelde dat op basis van gemaakte afspraken met de gemeente Delft slechts eenmaal leges voldaan hoefden te worden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij zich niet kon beroepen op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in een brief duidelijk had gemaakt dat de eerdere afspraken niet meer golden voor de nieuwe aanvraag en dat eiseres niet mocht afleiden dat er voor de aanvraag van 19 juni 2020 geen leges verschuldigd zouden zijn. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd voor zover het beroep betrekking had op de nakoming van de overeenkomst, aangezien dit een civiele kwestie is die door de burgerlijke rechter moet worden behandeld. De rechtbank concludeerde dat de aanslag terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/621

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [vestigingsplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. L. de Groot,
en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep, verweerder,

gemachtigde: mr. E.J. Wilhelmy Damsté.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 31 oktober 2020 een aanslag van
€ 122.450,30 aan leges (de aanslag) opgelegd, bestaande uit leges omgevingsvergunning van
€ 120.532,60 en leges overig advies omgeving van € 1.917,70.
Met de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 januari 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2022 op zitting behandeld. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde, vergezeld door [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is projectontwikkelaar en wil een nieuw woon- en winkelcomplex aan de [adres] realiseren (het Project). Ten aanzien hiervan heeft zij achtereenvolgens op 10 maart 2016, 25 juli 2017, 25 januari 2019 en 17 mei 2019 een omgevingsvergunning fase 1 aangevraagd. Op 19 juni 2020 heeft eiseres een aanvraag voor een omgevingsvergunning fase 2 ingediend. Hiervoor zijn de leges in geding geheven.
2. In geschil is de vraag of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd; eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
3. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Op de aanvraag is ook de Verordening leges omgevingsvergunning 2018 van de gemeente Rotterdam (de Verordening) van toepassing. In de Verordening staat – voor zover van belang – het volgende:

Artikel 2 Aard van de heffing en belastbaar feit

Onder de naam 'leges' worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart of een reisdocument;
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
4. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Uit de gemaakte afspraken tussen de gemeente Delft (de gemeente) en eiseres blijkt volgens haar dat ten aanzien van het Project slechts eenmaal leges voldaan behoefde te worden over het definitieve bouwplan, waarbij eventueel eerder geheven leges hiermee moeten worden verrekend. Ter onderbouwing verwijst eiseres onder meer naar de brief van burgemeester en wethouders van Delft van 12 mei 2019. Omdat eiseres voor de eerder ingediende aanvragen die zien op het Project reeds een bedrag van € 83.983,09 aan leges heeft betaald, moet dit bedrag verrekend worden met het bedrag van de aanslag. De aanslag moet daarom verlaagd worden tot een bedrag van € 38.467,21.
5. Een (fiscale) bestuursrechter toetst niet of een overheidslichaam toerekenbaar is tekortgeschoten in de naleving van de verplichting die het bij de overeenkomst op zich genomen heeft. Ter zake van de rechtsvordering in verband met (de nakoming van) een overeenkomst is de burgerlijke rechter de bevoegde rechter. De rechtbank verklaart zich in dit verband dan ook onbevoegd.
6.1
De rechtbank is wel bevoegd te toetsen of er een reden is het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk te vernietigen wegens strijd met de wet of met het vertrouwensbeginsel (zie bijvoorbeeld Hoge Raad van 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3057). Niet gesteld en niet gebleken is dat het besluit in strijd is met de wet. Eiseres beroept zich wel op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet sprake zijn van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging of mededeling door het daartoe bevoegde orgaan die het gevolg heeft gehad dat een belanghebbende daarop zijn of haar handelen heeft afgestemd.
6.2.
De gemeente heeft in haar brief van 12 mei 2019 aan eiseres voor zover van belang het volgende vermeld:

Aanvraag omgevingsvergunning 1 [adres]

Op 10 maart 2016 heeft u een eerste aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor een bouwplan aan de [adres].
Door omwonenden en belanghebbenden is op dit bouwplan gereageerd en gezamenlijk is gewerkt aan een alternatief bouwplan.

Aanvraag omgevingsvergunning 2 [adres]

Op 25 juli 2017 heeft u een tweede aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor een alternatief bouwplan aan de [adres]. In deze periode is de afspraak gemaakt dat voor het indienen van twee aanvragen omgevingsvergunning niet tweemaal leges betaald hoefden te worden. Indien leges (voor een deel) al geheven en betaald zouden zijn ten aanzien van een van deze twee aanvragen worden deze verrekend.

Aanvraag omgevingsvergunning 3 [adres]

Op 25 januari 2019 heeft u een derde aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor een bouwplan aan de [adres].
U heeft de gemeente gevraagd of de eerdere afspraak over de eerste twee aanvragen omgevingsvergunning, ook kan gelden voor deze derde aanvraag. Deze afspraak kunnen wij bevestigen indien er sprake zou zijn van het verlenen van een omgevingsvergunning.

Aanvraag omgevingsvergunning 4 [adres]

Om eventuele misverstanden te voorkomen sturen wij u deze brief. Nu duidelijk is geworden dat er een vierde aanvraag omgevingsvergunning door u moet worden ingediend, berichten wij u dat de eerdere afspraak niet meer gaat gelden voor deze vierde aanvraag.
Het is namelijk nimmer de bedoeling geweest dat u een onbeperkt aantal aanvragen kan indienen en waarvoor wij maar eenmaal leges zouden ontvangen.

Afsluitend

Wij berekenen dan ook vanaf heden weer per aanvraag omgevingsvergunning leges en brengen deze bij u in rekening. Reeds geheven en betaalde leges van eerdere, geweigerde aanvragen worden ook niet meer verrekend.
Wij gaan er vanuit dat hiermee de afspraak over de leges voldoende is toegelicht.
Vaststaat dat de aanslag ziet op de aanvraag van 19 juni 2020 en dat dit de vijfde aanvraag betreft ten aanzien van het Project. Uit de bovengenoemde brief staat uitdrukkelijk i) dat de eerdere afspraak dat éénmaal leges in rekening kunnen worden gebracht niet geldt voor de vierde aanvraag (de aanvraag van 17 mei 2019), ii) dat voor toekomstige aanvragen leges in rekening zullen worden gebracht en iii) dat reeds geheven en betaalde leges van eerdere geweigerde aanvragen niet meer worden verrekend. Daarnaast heeft eiseres in het aanvraagformulier van 19 juni 2020 een akkoordverklaring afgegeven die als volgt luidt:
Hierbij verklaar ik (…) dat ik weet dat er kosten verbonden kunnen zijn aan het indienen van een aanvraag.
Gelet op de bovengenoemde omstandigheden heeft eiseres uit haar contacten met de gemeente, in ieder geval na de brief van 12 mei 2019 niet mogen afleiden dat er voor de aanvraag van 19 juni 2020 geen leges zou worden geheven. In dit kader merkt de rechtbank op dat het – ingeval eiseres het niet eens was met de inhoud van die brief – op de weg van eiseres lag om contact op te nemen met de gemeente. De enkele stelling van eiseres, dat zij dat ook heeft gedaan en dat de gemeente hierop in voor haar gunstige zin heeft gereageerd leidt niet tot een ander oordeel, nu de gemeente die stellingen bestrijdt. Ook uit de overige stukken, zoals het verslag van het telefonische gesprek met de gemeente van 3 december 2018, kon eiseres niet afleiden dat er voor de aanvraag van 19 juni 2020 geen leges verschuldigd zouden zijn. Het vertrouwensbeginsel is daarom niet geschonden.
6. Omdat niet in geschil is dat het belastbaar feit in de zin van artikel 2 van de Verordening zich heeft voorgedaan en naar de letter van de Verordening en de Tarieventabel het juiste bedrag aan leges is geheven, is de aanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep ziet op de rechtsvordering in verband met (de nakoming van) een overeenkomst.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, voorzitter, mrs. A.P. Hameete en
J.A. Monsma, leden, in aanwezigheid van mr. P.L. Cheung, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 augustus 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).