3.3 De rechtbank heeft de vorderingen van Etam c.s. afgewezen. Het hof heeft het vonnis bekrachtigd en daartoe, samengevat, als volgt overwogen.
Het voornaamste geschilpunt, dat telkens doorwerkt in de overige verwijten, betreft de vraag wat partijen hebben afgesproken ten aanzien van de ontwikkeling van fasen 2 en 3. Volgens Etam c.s. zijn zij vrij in de ontwikkeling daarvan, hetgeen inhoudt dat Tenstone zich mag opstellen als projectontwikkelaar en deze percelen los van (de uitbreiding van) Etam Groep mag ontwikkelen ten behoeve van derden. De gemeente heeft betwist dat dit aldus is afgesproken, en stelt dat hoewel Etam Groep heeft geprobeerd vrije ontwikkelingsmogelijkheden voor de percelen van fase 2 en 3 te verkrijgen, de gemeente dit altijd heeft afgehouden. (rov. 4)
Dat Etam c.s., zoals zij stellen, de gronden van fase 2 en 3 mogen gaan ontwikkelen ten behoeve van derden en dat volgens de overeenkomst zelfstandige, grootschalige kantoorontwikkeling (60.000 m2) is toegestaan, blijkt niet expliciet uit de schriftelijke overeenkomst, hoewel dit toch wel voor de hand gelegen zou hebben gelet op het ingrijpende karakter van deze gestelde afspraak. Hetgeen zij verder op dit punt naar voren hebben gebracht is onvoldoende om daaruit (anderszins) de instemming van de gemeente te destilleren, en rechtvaardigt in de gegeven omstandigheden niet de conclusie dat de gemeente met dit aanzienlijke kantoorvolume, ten behoeve van derden te ontwikkelen, heeft ingestemd. Uitgegaan zal dus worden van een overeenkomst, waarbij Etam c.s. fase 2 en 3 (slechts) mogen ontwikkelen ten behoeve van de eigen bedrijfsuitbreiding (de textielbranche). De omstandigheid dat Etam c.s. naar hun zeggen de overeenkomst anders hebben opgevat maakt dit niet anders, nu er geen aanwijzingen zijn dat de gemeente aan de verklaringen en gedragingen van Etam c.s. redelijkerwijs niet die inhoud heeft mogen toekennen als zij heeft gedaan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu de stellingen van Etam c.s. ontoereikend zijn om hun andersluidende conclusie te dragen. (rov. 5-7)
Een groot deel van de verwijten die Etam c.s. maken over de inhoud en totstandkoming van het bestemmingsplan Dwarstocht - het tekortschieten in de contractuele verplichting een bestemmingsplan op te stellen dat inhoudelijk overeenstemt met de bepalingen van de overeenkomst alsmede de rol van de gemeente daarin (zie verwijt (a) in 3.2 hiervoor) - stuit reeds af op de hiervoor gegeven uitleg van de overeenkomst. Het bestemmingsplan biedt voldoende mogelijkheden om, al dan niet na aanpassing op het punt van de bedrijfsgebonden kantoorruimte (door middel van binnenplanse vrijstellingsmogelijkheden), tot de in de overeenkomst voorziene eigen bedrijfsuitbreiding in fasen 2 en 3 te komen. Dit betekent dat de gemeente art. 3.1 van de overeenkomst, in ieder geval naar de strekking hiervan, is nagekomen. De omstandigheid dat de gemeente in gebreke is gebleven met het in art. 3.1 afgesproken overleg maakt dit niet anders, terwijl Etam c.s. bovendien geen belang hebben bij hun verwijt aan de gemeente op dit punt, nu het causaal verband tussen (de wijze van totstandkoming van) het bestemmingsplan en de gestelde schade gelet op het voorgaande ontbreekt. (rov. 8)
Voor het overige stuiten de klachten terzake af op de formele rechtskracht van het bestemmingsplan. Anders dan Etam c.s. betogen kan ook een bestemmingsplan formele rechtskracht verkrijgen, terwijl de gestelde verdere onregelmatigheden bij de voorbereiding ervan zozeer samenhangen met het beoogde bestemmingsplan, dat zij ten opzichte daarvan een onzelfstandig karakter dragen. (rov. 9)
Het bestemmingsplan Oosterheem en de bouwvergunningen voor de aldaar (nabij Dwarstocht) gelegen woningen hebben eveneens jegens Etam c.s. formele rechtskracht verkregen, zodat uitgangspunt dient te zijn dat dit plan en deze vergunningverlening in overeenstemming met de wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen - waaronder het vertrouwensbeginsel - tot stand zijn gekomen. Volgens Etam c.s. heeft de gemeente zich niet gehouden aan de afspraken in art. 5.4 van de overeenkomst dat zij de woningen in Oosterheem zal realiseren met inachtneming van het in dat artikel genoemde rapport. In dit rapport is aangegeven dat de desbetreffende woningen een minimale afstand tot de inrichting dienen te hebben, dan wel dat er geluidwerende voorzieningen (onder meer) aan de woningen moeten worden getroffen. De gemeente had op dit punt dus enige beleidsruimte, welke beleidsruimte zij tot uitdrukking heeft gebracht in het betreffende bestemmingsplan en de vergunningverlening. Voor zover Etam c.s. van mening waren dat de gemeente een onjuist gebruik heeft gemaakt van deze beleidsruimte, hebben zij de mogelijkheid gehad hiertegen in een met voldoende waarborgen omgeven bestuursrechtelijk traject op te komen. Onder deze omstandigheden verzet het beginsel van de formele rechtskracht zich tegen (hernieuwde) beoordeling door de burgerlijke rechter. Hierop stuit verwijt (c) af. (rov. 10-11)
Volgens Etam c.s. heeft de gemeente onjuiste informatie verstrekt aan de provincie Zuid-Holland en het stadsgewest Haaglanden, ter verkrijging van een verklaring van geen bezwaar ten behoeve van het verstrekken van een bouwvergunning voor fase 1, hetgeen onrechtmatig is jegens Etam c.s. Nog daargelaten dat de gemeente gemotiveerd heeft betwist dat onjuiste informatie is verstrekt, valt niet in te zien dat zij daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens Etam c.s., nu zij immers de door Etam c.s. gewenste bouwvergunning heeft gerealiseerd. Verwijt (d) wordt verworpen. (rov. 15-16)