In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak voor de Wet WOZ. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Dordrecht, die de waarde van de onroerende zaak had vastgesteld op € 100.000,-. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 88.000,-, maar eiser was van mening dat de waarde te hoog was vastgesteld en stelde dat deze € 77.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, wat een schending van de hoorplicht inhoudt. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moest worden, maar de rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de waarde van € 88.000,- niet onredelijk was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 500,- voor eiser. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,- en het betaalde griffierecht van € 49,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.