5.5.Het bestreden besluit 1 is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 8 weken.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
7. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759.-, en wegingsfactor 1).
8. Het bestreden besluit 2 houdt, voor zover relevant, het volgende in. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2021 heeft verweerder aan eiseres een stempas uitgereikt. Om de stempas te kunnen uitreiken heeft verweerder eiseres per 11 maart 2021 ingeschreven op het adres. Na de uitreiking van de stempas heeft verweerder eiseres op 16 maart 2021 ambtshalve uitgeschreven uit de brp per 2 december 2019.
9. De rechtbank begrijpt het betoog van eiseres zo dat zij het niet oneens is met de inschrijving in het brp per 11 maart 2021, omdat dit ook de werkelijke situatie is, maar dat verweerder vervolgens ten onrechte tot uitschrijving is overgegaan. Dit betoog slaagt. Verweerder is enkel tot inschrijving overgegaan om de stempas te kunnen uitreiken, waarna eiseres weer is uitgeschreven. De in- en uitschrijving op het adres zijn dan ook enkel ingegeven als een praktische oplossing, waarvoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Vastgesteld moet immers worden dat niet is voldaan aan artikel 2.22 van de Wet brp. Verweerder is lichtvaardig tot ambtshalve uitschrijving overgegaan, omdat dit voor eiseres betekent dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat zij (opnieuw) niet meer in Nederland verblijft en bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel zullen stopzetten (Kamerstukken II 2011/12, 33 219, nr. 3, p. 42). Dat is ook opnieuw gebeurd, aangezien de belastingdienst onder andere de huurtoeslag over 2021 heeft herzien.
10. Het bestreden besluit 2 is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 8 weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden..
12. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759.-, en wegingsfactor 1).