1.2Eiseres heeft zich op 29 augustus 2019 bij verweerder gemeld met het verzoek om verlenging van haar indicatie. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een ondersteuningsverslag van 16 januari 2020. Op grond van het onderzoek heeft verweerder eiseres bij het primaire besluit geïndiceerd voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren (trede midden), financiën (trede beperkt) en zelfzorg en gezondheid (trede midden). De voorziening wordt in de vorm van een pgb verstrekt op basis van het tarief voor informele zorgverlening omdat de zorgverleners van eiseres niet voldoen aan de voorwaarden om als professionele zorgverlener te worden aangemerkt. Het pgb bedraagt
€ 668,- per vier weken. Met ingang van 30 december 2019 bedraagt het pgb € 692,- per vier weken.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat met de aan eiseres toegekende maatwerkvoorziening een passende bijdrage wordt geleverd aan haar zelfredzaamheid en participatie, nu zij met het pgb de noodzakelijke ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren, financiën en zelfzorg en gezondheid kan inkopen.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte geen overgangstermijn in acht heeft genomen bij het verlagen van het pgb. Als gevolg daarvan is eiseres geconfronteerd met een plotselinge halvering van haar pgb zonder dat zij en haar zorgverleners hierop hebben kunnen anticiperen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat, anders dan in het beroepschrift is gesteld, geen beroep meer wordt gedaan op artikel 3.4.3, achtste lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 (Verordening), maar op het zorgvuldigheidsbeginsel.
Verder voert eiseres aan dat verweerder haar zorgverleners [naam zorgverlener 1] ( [naam zorgverlener 1] ) en
[naam zorgverlener 2] ( [naam zorgverlener 2] ), ten onrechte niet als formele zorgverleners aanmerkt en het pgb-tarief daarom te laag is. Deze zorgverleners behoren niet tot haar sociale netwerk, maar zijn professionele zorgverleners en werden door verweerder bij de vorige indicatie ook als zodanig aangemerkt. Volgens eiseres is het verweerder niet toegestaan om bij het vaststellen van de kwaliteitseisen voor ZZP-ers in de zorg aan te sluiten bij de eisen die aan door de gemeente gecontracteerde aanbieders worden gesteld.
Eiseres voert voorts aan dat de indicatie voor de ondersteuning bij het sociaal en persoonlijk functioneren ten onrechte is verlaagd van trede ‘midden/intensief’ naar trede ‘midden’, nu haar situatie ten opzichte van de vorige indicatie niet is gewijzigd en verweerder dat heeft erkend.
Eiseres voert aan dat een objectieve normering voor het vaststellen van het pgb ontbreekt. Verweerder sluit voor de pgb-tarieven en daarmee de feitelijke indicatie-omvang aan bij de tarieven en de zorgpakketten van de gecontracteerde zorgaanbieders. Haar zorgverleners worden echter per uur betaald, zodat ook de indicatie in uren afgegeven moet worden.
Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om als formele zorgverlener te worden aangemerkt ten onrechte in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2018 (Nadere regels) heeft vastgesteld. Deze voorwaarden behoren tot de zogenoemde essentialia en moeten daarom in de Verordening zijn opgenomen. Voorts zijn deze voorwaarden te strikt. De bevoegdheid van verweerder om onderscheid te maken in de pgb-tarieven voor formele en informele zorgverleners gaat niet zo ver dat verweerder bevoegd is voorwaarden als deze te stellen.
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de periode waarvoor het pgb is toegekend reeds geheel is verstreken en dat op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) er in die situatie in beginsel geen belang meer bestaat bij de beoordeling van het beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2537). Nu in de situatie van eiseres inmiddels een nieuwe aanvraag voor vergelijkbare zorg is ingediend, kan het inhoudelijke oordeel van de rechtbank voor deze latere aanvraag van belang zijn. Eiseres heeft reeds gelet hierop belang bij een inhoudelijke behandeling van het beroep. 6. De Raad heeft in zijn uitspraak van 26 mei 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1381) geoordeeld dat ook het resultaatgebied individuele begeleiding (wat vergelijkbaar is met het resultaatgebied ‘sociaal en persoonlijk functioneren’) uit een oogpunt van rechtszekerheid niet in resultaten maar in uren moet worden toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak van de Raad ook van toepassing op de resultaatgebieden financiën en zelfzorg en gezondheid. Het bestreden besluit voldoet niet aan het vereiste dat verweerder in uren moet indiceren en berust daarmee op een onvoldoende motivering. Verweerder heeft echter met de aanvullende motivering in het verweerschrift toegelicht dat met het toegekende pgb kan worden voorzien in zeven uur ondersteuning per week. Daarmee heeft verweerder de hulpaanspraak van eiseres voldoende geconcretiseerd. Gelet hierop, en nu aannemelijk is dat eiseres door dit motiveringsgebrek niet is benadeeld, ziet de rechtbank aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
7. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat niet wordt betwist dat zeven uur ondersteuning per week voor eiseres toereikend is, zodat de omvang van de toegekende ondersteuning niet langer in geschil is. Partijen verschillen uitsluitend van mening over de hoogte van het pgb dat voor deze ondersteuning moet worden toegekend.
8. Om in aanmerking te komen voor een pgb op basis van het tarief voor professionele zorgverlening dient de zorg te worden ingekocht bij zorgverleners die voldoen aan de in hoofdstuk 5 van de Verordening in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Nadere regels vermelde kwaliteitscriteria zoals deze gelden voor gecontracteerde zorgaanbieders. Niet in geschil is dat [naam zorgverlener 1] en [naam zorgverlener 2] gekwalificeerde zorgverleners zijn die niet voldoen aan alle door verweerder vastgestelde kwaliteitscriteria.
9. Op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wmo 2015 verstrekt het college een pgb indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Naar het oordeel van de rechtbank vereist deze beoordeling dat bij de toekenning van een pgb mede een op de individuele situatie toegespitste kwaliteitstoets plaatsvindt.
Niet gebleken is dat verweerder een dergelijke individuele beoordeling heeft uitgevoerd naar de kwaliteit van de door [naam zorgverlener 1] en [naam zorgverlener 2] verleende zorg. Voorts heeft verweerder niet nader gemotiveerd in hoeverre met de in de Verordening, Nadere regels en Beleidsregels aan te verlenen zorg gestelde eisen ook in dit geval sprake zal zijn van veilige, doeltreffende en cliëntgerichte diensten. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en komt, wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking.
10. De rechtbank stelt vast dat de Verordening, anders dan voorheen, niet voorziet in een afzonderlijk pgb-tarief voor gekwalificeerde zorgverleners die op ZZP-basis werken. Er is alleen een formeel pgb-tarief voor professionele zorgaanbieders die voldoen aan de kwaliteitscriteria van artikel 2 van de Nadere regels en een tarief voor een informeel pgb, waarbij de dienstverlening of ondersteuning wordt betrokken van een persoon die tot het sociale netwerk behoort. De zorgverleners van eiseres vormen een tussencategorie. Het gevolg van deze wijziging is dat het pgb van eiseres vrijwel is gehalveerd ten opzichte van de vorige indicatie zonder dat sprake is van een (noemenswaardige) wijziging in haar situatie. Niet gebleken is dat verweerder eiseres tijdig heeft geïnformeerd over deze voor haar mogelijk nadelige en ingrijpende wijziging, zodat eiseres zich op deze wijziging niet heeft kunnen voorbereiden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Awb.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep van eiseres gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarmee het pgb-tarief is vastgesteld op
€ 668,- (per 30 december 2019: € 692,-) per vier weken. De rechtbank ziet gelet op de overwegingen onder 9 en 10 geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten en acht in dit geval ook een bestuurlijke lus niet opportuun. Verweerder dient binnen zes weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).