ECLI:NL:RBROT:2022:5707

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
C/10/627422 / HA ZA 21-927
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van proceskostenzekerheidsincident met betrekking tot de mogelijkheid van zekerheidstelling door een Iraanse rechtspersoon

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Rotterdam, betreft het een proceskostenzekerheidsincident dat een vervolg is op een eerder vonnis (ECLI:NL:RBROT:2022:1954). De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres, een naar Iraans recht opgerichte Limited Liability Company, niet in staat is om contant geld in een bankkluis te deponeren voor de zekerheidstelling. De rechtbank volgt het eerder vastgestelde stappenplan en komt tot de conclusie dat de incidentele vordering van de gedaagden, PIPESURVEY INTERNATIONAL C.V. en P & L PIPE SURVEY B.V., niet kan worden toegewezen. De rechtbank wijst het beroep op artikel 224, tweede lid, aanhef en onder d Rv. honorabel af, omdat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het niet mogelijk is om (contant) geld te deponeren. De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van de gedaagden over de mogelijkheid van girale betalingen, omdat deze niet onderbouwd zijn. De rechtbank concludeert dat de gedaagden in de kosten van het incident worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 844,50 aan proceskosten. De beslissing is genomen op 13 juli 2022 en het vonnis is ondertekend door mr. drs. J. van den Bos.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/627422 / HA ZA 21-927
Vonnis in incident van 13 juli 2022
in de zaak van
de naar het Iraanse recht opgerichte Limited Liability Company
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F. Havers te Deventer,
tegen
1. commanditaire vennootschap
PIPESURVEY INTERNATIONAL C.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P & L PIPE SURVEY B.V.,
gevestigd te Hellevoetsluis,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. W.M. van Agt te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en PS c.s. genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 16 maart 2022 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte van [naam eiseres] van 15 juni 2022;
  • de akte van PS c.s. van 15 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De verdere beoordeling in het incident

Het tussenvonnis

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de incidentele vordering van PS c.s. in beginsel kan worden toegewezen, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet (rechtsoverweging 4.2). De rechtbank heeft vervolgens alle beroepen op uitzonderingssituaties verworpen, met uitzondering van het beroep op artikel 224, tweede lid, aanhef en onder d Rv. De beslissing op dit punt is aangehouden in afwachting van nadere berichten van partijen met betrekking tot de mogelijkheid om zekerheid te stellen via een depot in een safeloket (rechtsoverwegingen 4.7.3 en 4.8). De rechtbank heeft een stappenplan beschreven voor de verdere beoordeling (rechtsoverwegingen 4.7.4 tot en met 4.7.4.3). Ten slotte heeft de rechtbank (nog) geen beslissing genomen over de hoogte van een eventueel te stellen zekerheid (rechtsoverweging 4.9).
Terugkomen van eerdere oordelen?
2.2.
De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van PS c.s. die betrekking hebben op de mogelijkheid om op normale wijze zekerheid te stellen. Dit is een gepasseerd station: als die mogelijke reëel zou zijn geweest, dan zou de rechtbank niet partijen hebben opgedragen te zoeken naar een andere mogelijkheid. Als PS c.s. het daar niet mee eens zijn, dan is dat hun goed recht en daarover kunnen ze – te zijner tijd, want de rechtbank ziet vooralsnog geen reden om tussentijds appel toe te laten tegen dit vonnis – klagen in hoger beroep.
2.3.
PS c.s. hebben aangevoerd dat de betalingen zouden kunnen worden verricht door de bestuurder/vertegenwoordiger van [naam eiseres] , via diens privérekeningen. De rechtbank herinnert PS c.s. eraan, dat de bestuurder (of een andere vertegenwoordiger) van een rechtspersoon niet vereenzelvigd kan worden met de rechtspersoon; dat is een van de fundamenten van het rechtspersonenrecht. Als er een verbintenis tot zekerheidstelling rust op de rechtspersoon, is de bestuurder of vertegenwoordiger niet in privé verplicht aan die verbintenis te voldoen.
2.4.
PS c.s. hebben erop gewezen dat girale betalingen kennelijk mogelijk zijn, omdat [naam eiseres] haar eigen advocaat en het griffierecht kennelijk ook giraal betaalt. Dit betoog slaagt niet, omdat het uitgaat van verkeerde uitgangspunten.
2.4.1.
De stelling van PS c.s. dat [naam eiseres] haar advocaat “(ongetwijfeld)” giraal betaalt, is niet meer dan een gok, die op geen enkele wijze onderbouwd is. De rechtbank gaat daaraan voorbij.
2.4.2.
Aan het enkele feit dat het griffierecht giraal zou zijn betaald – of dat zo is, laat de rechtbank in het midden –, kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat [naam eiseres] dus giraal kan betalen. Het is niet ongebruikelijk dat een advocaat verschotten, zoals griffierecht, in rekening brengt bij zijn cliënt en deze verschotten zelf voorschiet of doorbetaalt. In die situatie is de girale betaling aan de rechtbank dus niet rechtstreeks afkomstig van [naam eiseres] en daarom zegt een eventuele girale betaling aan de rechtbank dan ook niets over de mogelijkheden van [naam eiseres] .
2.4.3.
Gelet op de eerdere stukken is het ruim voldoende aannemelijk dat girale betaling vanuit Iran niet mogelijk is, en de advocaat van PS c.s. is kennelijk zelf ook niet bereid om contant geld in depot te aanvaarden. Dat roept de vraag op waarom deze verwacht dat anderen, zoals een bank of de raadsman van [naam eiseres] , dat dan wel zouden willen.
Stap 1: de (on)mogelijkheid om het geld te deponeren
2.5.
[naam eiseres] heeft betoogd dat de door de rechtbank gesuggereerde mogelijkheid van depot in een safeloket, feitelijk niet uitvoerbaar is. PS c.s. gaan ervan uit dat het wel mogelijk is.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat [naam eiseres] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het niet mogelijk is voor haar om (contant) geld te deponeren tot zekerheidstelling in deze procedure en licht dat als volgt toe.
2.6.1.
PS c.s. hebben de reactie van Safelocker op hun verzoek om informatie in het geding gebracht als hun productie 6. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van PS c.s. aan Safelocker nogal oppervlakkig is geformuleerd. Dat het niet gaat om een natuurlijk persoon, maar om een rechtspersoon, wordt niet geëxpliciteerd. Er wordt niet in vermeld dat de “[partij] die in het buitenland gevestigd [is]” een Iraanse partij is. Het buitenland is niet een EU-lidstaat en bovendien een land waartegen sancties zijn uitgevaardigd. Er zijn sancties uitgevaardigd door de Europese Unie (https://www.rvo.nl/onderwerpen/landen-en-gebieden/iran/sancties), maar ook door anderen (zoals de Verenigde Staten: https://www.state.gov/iran-sanctions/); de rechtbank beschouwt dit als feiten van algemene bekendheid. Weliswaar is er Europese regelgeving die de extraterritoriale werking van Amerikaanse sancties moet tegengaan (Verordening (EG) nr. 2271/96 van de Raad van 22 november 1996 tot bescherming tegen de gevolgen van de extraterritoriale toepassing van rechtsregels uitgevaardigd door een derde land en daarop gebaseerde of daaruit voortvloeiende handelingen): feit blijft dat banken en andere financiële instanties zo veel mogelijk risico’s mijden. Gelet op het voorgaande, legt de niet-afwijzende reactie van Safelocker aan PS c.s. op zichzelf weinig gewicht in de schaal.
2.6.2.
Het geringe gewicht wordt bovendien tenietgedaan door de nadere reactie van Safelocker, die komt als [naam eiseres] – met de antwoorden aan PS c.s. in de hand – zelf bij Safelocker aanklopt. [naam eiseres] geeft daarbij
welde relevante informatie: een Iraanse klant, zonder inschrijving in Nederland. Dan blijkt dat de houding van Safelocker heel anders te zijn, want Safelocker antwoordt (productie 53, blad 13):
“[…]
In de door u omschreven situatie vinden wij geen houvast voor een integriteitsrisicoanalyse en zo het er wel zou kunnen komen willen wij geen onnodige vragen van instanties oproepen. U zult begrijpen hoe gevoelig dit ligt in deze branche.
[…]
In [dezen] kunnen wij u helaas niet van dienst zijn.
[…] ”
2.6.3.
Naast deze afwijzende reactie van Safelocker heeft [naam eiseres] de verzoeken aan, en afwijzende reacties van, andere kluisloketaanbieders overgelegd. Die komen alle op hetzelfde neer: we beginnen er niet aan.
2.7.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.7.4.1, laatste volzin, van het tussenvonnis honoreert de rechtbank dan ook het beroep op artikel 224, tweede lid, aanhef en onder d, Rv. De incidentele vordering tot zekerheidstelling wordt afgewezen. Aan de overige stappen van het stappenplan komt de rechtbank niet toe; hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking.
2.8.
Als de in dit incident in het ongelijk gestelde partij worden PS c.s. veroordeeld in de kosten. De kosten aan de zijde van [naam eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 844,50(1,5 punt × tarief € 563,00)
Totaal € 844,50
2.9.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe is gegrond op de wet en het niet is weersproken. Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853, rechtsoverweging 2.3) leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten en wettelijke rente daarover.

3..Ambtshalve beslissing in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak is nog niet geantwoord. Daarvoor zal de zaak naar de rol worden verwezen.

4..De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af;
4.2.
veroordeelt PS c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van [naam eiseres] tot op heden begroot op € 844,50;
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 augustus 2022voor conclusie van antwoord;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door de rolrechter en door deze in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
[1407/1876]