ECLI:NL:RBROT:2022:5560

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
9833200 vz verz 22-5686
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ambtenaar wegens ernstige wanprestatie en verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het ministerie van Financiën, verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een ambtenaar, hierna aangeduid als [verweerder]. De kantonrechter heeft op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in Rotterdam. De verzoeker heeft primair ontbinding verzocht op grond van wanprestatie, subsidiair op grond van verwijtbaar handelen en meer subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verweerder] was sinds 1 september 2019 in dienst bij de Douane en is op 12 oktober 2021 aangehouden wegens verdenking van schending van het ambtsgeheim en passieve omkoping. Na zijn aanhouding is hij geschorst en is de salarisbetaling stopgezet. Op 2 februari 2022 is hij door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden wegens computervredebreuk en schending van het ambtsgeheim. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerder] in ernstige mate tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, wat de ontbinding rechtvaardigt.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 juli 2022 en verklaard dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9833200 VZ VERZ 22-5686
Uitspraak: 30 juni 2022
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
de Staat der Nederlanden(ministerie van Financiën),
zetelende te Den Haag,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.L.A. Helmer MA,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. E.R. van Dijk.
Partijen zullen hierna “de Staat” en “ [verweerder] ” worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ontvangen op 21 april 2022;
  • het e-mailbericht van de zijde van de gemachtigde van [verweerder] van 10 juni 2022;
  • de brief van de zijde van de gemachtigde van de Staat van 13 juni 2022.
1.2.
Bij brief van 4 mei 2022 zijn beide partijen door de griffier opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 17 juni 2022. Bij de hiervoor genoemde brief van zijn gemachtigde heeft [verweerder] te kennen gegeven geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling. In reactie op die brief heeft ook de Staat bij brief van 13 juni 2022 laten weten dat de mondelinge behandeling van de zaak geen doorgang hoeft te vinden. De kantonrechter heeft daarop besloten af te zien van de mondelinge behandeling en heeft de uitspraak van de beschikking vervolgens bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] , is sinds 1 september 2019 in dienst bij de Staat, te weten bij de Douane als onderdeel van het ministerie van Financiën, dat op haar beurt onderdeel is van de Rijksoverheid als onderdeel van de Staat.
2.2.
[verweerder] vervulde laatstelijk de functie van Groepsfunctionaris C, tegen een salaris van € 2.269,32 bruto met een arbeidsduur van 36 uur per week.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Rijk van toepassing.
2.4.
Op 12 oktober 2021 is [verweerder] door de politie aangehouden wegens verdenking van schending van het ambtsgeheim en passieve omkoping door een ambtenaar. [verweerder] is aansluitend aan het verhoor in voorlopige hechtenis genomen.
2.5.
Bij brief van 12 oktober 2021 heeft de Staat aan [verweerder] onder meer bericht dat hij per direct is geschorst vanwege het feit dat hij door de nationale politie is opgepakt op verdenking van computervredebreuk, schending geheimhoudingsplicht en (ambtelijke) corruptie.
2.6.
Bij brief van 15 oktober 2021 heeft de Staat aan [verweerder] voor zover van belang te kennen gegeven dat de betaling van het loon met ingang van 12 oktober 2021 is stopgezet.
2.7.
De voorlopige hechtenis is per 20 december 2021 opgeheven. Per die datum heeft de Staat de salarisbetaling aan [verweerder] weer hervat. De Staat heeft [verweerder] daarover geïnformeerd bij brief van 31 januari 2022.
2.8.
Op 19 januari 2022 is de strafzaak van [verweerder] inhoudelijk behandeld door de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam. Op 2 februari 2022 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en is [verweerder] schuldig bevonden aan computervredebreuk en schending van het ambtsgeheim. De rechtbank heeft [verweerder] vanwege deze delicten veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden.
2.9.
Vanaf 3 februari 2022 verblijft [verweerder] in detentie. Vanaf die datum heeft de Staat de salarisbetaling aan [verweerder] weer stopgezet. Hij is daarover door de Staat geïnformeerd bij brief van 14 februari 2022.

3..Het verzoek

3.1.
De Staat verzoekt - verkort weergegeven - de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden primair op grond van wanprestatie, subsidiair op grond van verwijtbaar handelen en nalaten en meer subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Voorts heeft de Staat verzocht bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking en bij het bepalen van de datum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verweerder] en tot slot voor recht te verklaren dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding.
3.2.
De Staat heeft aan het primaire verzoek het volgende ten grondslag gelegd.
Ingevolge artikel 6 lid 1 Ambtenarenwet (Aw) is de ambtenaar gehouden de bij of krachtens de wet op hem rustende en uit zijn functie voortvloeiende verplichtingen te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. [verweerder] is aan die norm gebonden. In lid 2 van artikel 6 Aw is bepaald dat het niet naleven van het eerste lid voor de toepassing van het BW geldt als een tekortkoming in de nakoming van de plichten welke de arbeidsovereenkomst aan de ambtenaar oplegt. In artikel 9 Aw is expliciet bepaald dat ambtenaren zich hebben te houden aan hun geheimhoudingsplicht. [verweerder] is aan die norm gebonden. Daarnaast is [verweerder] gebonden aan de contractuele geheimhoudingsplicht, de Gedragscode Integriteit Rijk en de kernwaarde van de Douane, te weten integriteit, professionaliteit en betrouwbaarheid. [verweerder] heeft zeer ernstige en voor de Staat volstrekt ontoelaatbare integriteitschendingen begaan. Hij heeft herhaaldelijk zijn wettelijke en/of contractuele geheimhoudingsplicht geschonden door informatie over meerdere containers uit het douanesysteem (Plato) te delen met één of meerdere derden. Daarnaast heeft [verweerder] herhaaldelijk zonder daartoe bevoegd te zijn en zonder zakelijke doeleinden het douanesysteem (Plato) geraadpleegd. De Staat is van mening dat elk van deze gedragingen op zich, en in onderlinge samenhang beschouwd, een (zeer) ernstige tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst opleveren. Elke douanemedewerker heeft als taak te voorkomen dat illegale middelen het land in-, door- en/of uit worden gevoerd en dat informatie daaromtrent niet in handen van derden beland. [verweerder] heeft juist het tegenovergestelde gedaan en daarmee zijn verplichtingen grovelijk veronachtzaamd. De Staat is van mening de [verweerder] op ernstige wijze bij nakoming van zijn ambtelijke verplichtingen tekort is geschoten. Daarmee is sprake van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] hetgeen een onmiddellijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:686 BW jo artikel 6 Aw rechtvaardigt.

4..Het verweer

[verweerder] heeft zich ten aanzien van de verzochte ontbinding gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter en verzocht partijen ieder de eigen kosten te laten dragen.

5..De beoordeling

5.1.
Hoewel de Staat bij haar primaire verzoek tot ontbinding wegens wanprestatie tevens verwijst naar het bepaalde in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a , BW, begrijpt de kantonrechter het verzoek aldus dat de Staat primair verzoekt de arbeidsovereenkomst op grond van het bepaalde in artikel 7:686 BW te ontbinden.
5.2.
Artikel 7:686 BW bepaalt dat de bepalingen van afdeling 9 van boek 7 voor geen van beide partijen de mogelijkheid uitsluiten om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst alsmede vergoeding van schade.
5.3.
Op een ontbinding ingevolge artikel 7:686 BW zijn de artikelen 6:265 tot en met 6:278 BW van toepassing, met dien verstande dat de ontbinding alleen door de rechter kan worden uitgesproken. De Hoge Raad heeft in dit kader geoordeeld dat het bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst moet gaan om een ‘ernstige wanprestatie’ namelijk een wanprestatie van zodanige aard dat zij het ingrijpende gevolg van een ontbinding van de overeenkomst kan rechtvaardigen (HR 20 april 1990 NJ 1990,702). De ratio van de eis van ‘ernstige wanprestatie’ is gelegen in (het in stand houden van) de bescherming die het wettelijke stelsel met betrekking tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever aan de werknemer beoogt te bieden. De werkgever moet kunnen aantonen dat de werknemer structureel of in ernstige mate niet voldoet aan zijn verplichtingen die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien. Zo zal een geringe fout die zich slechts eenmalig heeft voorgedaan in beginsel onvoldoende grond opleveren voor een ontbinding wegens wanprestatie.
5.4.
Gelet op het feit dat [verweerder] bij vonnis van 2 februari 2022, welk vonnis inmiddels onherroepelijk is, door de rechtbank Rotterdam is veroordeeld tot twee jaar en zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf wegens computervredebreuk en het schenden van het ambtsgeheim en [verweerder] overigens geen verweer heeft gevoerd tegen de door de Staat verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende gebleken is dat [verweerder] in ernstige mate tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst en dat aldus sprake is van ‘ernstige wanprestatie’ die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
5.5.
De conclusie is dat de kantonrechter het primaire verzoek van de Staat zal toewijzen en de arbeidsovereenkomst zal ontbinden wegens wanprestatie. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 juli 2022, nu de arbeidsovereenkomst wegens wanprestatie wordt ontbonden en het bepaalde in artikel 7:671b lid 9 onder a BW ten aanzien van de datum waarop de ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan worden uitgesproken niet van toepassing is, nog daargelaten dat op grond van het bepaalde in onderdeel b van genoemd artikellid ook aanleiding zou bestaan voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang, aangezien sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder] , zoals hierna nog nader zal worden uitgelegd.
5.6.
De Staat heeft verzocht voor recht te verklaren dat [verweerder] geen recht heeft op de transitievergoeding. Bij de beoordeling van dat verzoek stelt de kantonrechter voorop dat de werknemer op grond van artikel 7:673 lid 1 BW in beginsel recht heeft op de transitievergoeding in de daar omschreven gevallen. Op dat recht bestaan enkele uitzonderingen. Een van deze uitzonderingen doet zich voor indien het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer (art. 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW). Deze uitzonderingsgrond heeft een beperkte reikwijdte en moet terughoudend worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Bij de beoordeling of deze uitzonderingsgrond van toepassing is, moeten worden betrokken de omstandigheden van het geval voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag heeft geleid (zie onder meer HR 24 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:950). Naar het oordeel van de kantonrechter doet die uitzonderingssituatie zich in dit geval voor. Nu mede op basis van het vonnis van de strafrechter vaststaat dat [verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk en schending van het ambtsgeheim en hem daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden is opgelegd wordt de hoge lat van de ernstige verwijtbaarheid gehaald en is de verzochte verklaring voor recht toewijsbaar.
5.7.
De Staat heeft te kennen gegeven dat in het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden zij er geen bezwaar tegen heeft dat partijen ieder de eigen kosten dragen. De kantonrechter zal de proceskosten daarom compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6..De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2022;
6.2.
verklaart voor recht dat [verweerder] geen recht heeft op de transitievergoeding;
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.
754