Artikel 6 WML geeft antwoord op de vraag wat onder loon moet worden verstaan in de zin van de WML. Daaruit blijkt dat geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking, met uitzondering van met name genoemde beloningsvormen of vergoedingen, onder het loonbegrip in de zin van de WML vallen.
Uitgezonderd van het loonbegrip zijn onder andere winstuitkeringen (artikel 6 lid 1 sub b WML), uitkeringen ingevolge aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde één of meer uitkeringen te ontvangen (artikel 6 lid 1 sub d) en vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van noodzakelijke kosten, die de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking heeft te maken, waaronder in ieder geval worden begrepen kosten voor reizen, huisvesting of voeding, die de werknemer in verband met het verrichten van arbeid in een ander land dan waar de werknemer gewoonlijk arbeid verricht of verblijft (artikel 6 lid 1 sub e WML).
Zoals uit de rechtsoverwegingen 4.8. en 4.9. blijkt, zijn de bonussen die [gedaagde] aan [eiser] heeft uitgekeerd aan te merken als een discretionaire bonus afhankelijk van de prestaties van [eiser] en een bonus afhankelijk van de door [eiser] zelf gegenereerde praktijkomzet en de geacquireerde omzet waar [eiser] eindverantwoordelijk. Deze bonussen zijn gekoppeld aan voorwaarden met betrekking tot omzet en de prestaties van de werknemer en zijn te scharen onder de uitkeringen als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub d WML en vallen daarmee niet onder het loonbegrip in de zin van de WML.
Ten aanzien van de vergoeding voor autokosten en de onkostenvergoeding is de kantonrechter van oordeel dat deze evenmin onder het loonbegrip van de WML vallen. Deze vergoedingen zijn in beide versies van de handboeken te vinden onder het kopje “Vergoedingen”. Uit de uitleg bij die vergoedingen leidt de kantonrechter af dat deze ter dekking zijn van noodzakelijke kosten die de werknemer uit hoofde van het dienstverband moet maken.
Dat er sprake is van een vast bedrag aan onkostenvergoeding, waar [eiser] in dit kader op heeft gewezen, maakt dit niet anders.
[eiser] had recht op € 1.000,00 aan autokostenvergoeding. Het bedrag aan totale noodzakelijke reiskosten per maand is volgens [eiser] lager dan deze vergoeding, zodat het restant onder het loonbegrip van de WML valt. Uit hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.15 is overwogen blijkt dat het bedrag van € 1.000,00 de mobiliteitsvergoeding, inclusief de kilometervergoeding woon-werkverkeer behelsde. De kantonrechter begrijpt dat middels de mobiliteitsvergoeding een vergoeding werd uitgekeerd voor alle kosten die met het feitelijke gebruik van die auto te maken hadden voor het werk. Voorstelbaar is dat de mobiliteitsvergoeding in de praktijk in de plaats kwam van een vergoeding uit hoofde van een autoleaseregeling. De kantonrechter acht in ieder geval geen aanknopingspunten aanwezig waaruit afgeleid kan worden dat de autokostenvergoeding niet ter dekking van noodzakelijke kosten diende.
Gelet op één en ander hoeft de vakantietoeslag niet berekend te worden over de onkostenvergoeding, de autokostenvergoeding en de bonus.