ECLI:NL:RBROT:2022:5232

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
10-052044-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met bijtincident

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte had op 19 februari 2021 in Rotterdam een stuk vlees uit de wang van het slachtoffer gebeten, wat leidde tot een ernstige verwonding. De rechtbank heeft het beroep op noodweerexces van de verdachte verworpen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 3.996,86 aan het slachtoffer toegekend.

De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich willens en wetens had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door hem te bijten. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er sprake was van een delictpatroon.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De opgelegde straf was bedoeld om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten en om hem te begeleiden naar een betere toekomst. De bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf waren verbonden, omvatten onder andere een meldplicht bij de reclassering en een verbod op het gebruik van verdovende middelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-052044-21
Datum uitspraak: 29 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Bonnes heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in haar rapportage van 15 juli 2021;
  • de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen. Het slachtoffer heeft een ontsierend blijvend litteken in zijn gezicht. Dat is gelet op de jurisprudentie een vorm van zwaar lichamelijk letsel.
4.1.2.
Beoordeling
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het aan de aangever [naam aangever] (hierna: de aangever) toegebrachte letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Uit de jurisprudentie blijkt dat algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, in elk geval kunnen worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat een stuk vlees uit het gezicht van de aangever is gebeten. Hij is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd voor behandeling. Daar bleek het niet mogelijk om de wond dicht te maken. De aangever heeft de wond moeten afdekken met verband en hij heeft de wond moeten spoelen. Tijdens de behandeling op zitting is gezien dat de aangever een kale plek van ongeveer vier bij drie centimeter in zijn baardstreek heeft, de huid is op die plek een beetje rood gekleurd. De plek kan ontsierend worden genoemd. Op basis van het dossier kan echter niet kan worden vastgesteld of er een eindtoestand is bereikt. Omdat niet duidelijk is of sprake is van een
blijvendontsierend litteken, kan het niet worden bewezen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde
Zoals hiervoor is beschreven heeft de verdachte een stuk uit de wang van de aangever gebeten. De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2018:11768) op het standpunt gesteld dat iemand bijten wegens het infectiegevaar een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. De verdediging heeft opgemerkt dat het subsidiair ten laste gelegde gelet op de aangehaalde uitspraak kan worden bewezen.
In de genoemde uitspraak is beschreven dat er een wondinfectie kan optreden als er door een bijtverwonding een huidbeschadiging is ontstaan. Als feit van algemene bekendheid is aangehaald dat een wondinfectie blijvende littekens en in ernstige gevallen ook een bloedvergiftiging kan opleveren.
Onder verwijzing naar het hetgeen in de bewijsmiddelen is opgenomen en hetgeen hiervoor is overwogen over de ontsierende plek die nog zichtbaar is in het gezicht van [naam aangever], kan worden vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de aangever door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kunnen de gedragingen van de verdachte worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard zodat het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 19 februari 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan [naam aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten een diepe/open vleeswond in het gezicht (en als gevolg daarvan (een)
blijvend litteken),
die [naam aangever] meermalen, (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft gestompt en die [naam aangever] naar de grond heeft gewerkt en (vervolgens) (daarbij) het gezicht/hoofd van die [naam aangever] heeft beet/vastgepakt en (vervolgens) (daarbij) die [naam aangever] in zijn gezicht heeft gebeten en daarbij een hap/stuk vlees uit het gezicht van die [naam aangever] heeft gebeten;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdachte beroept zich op noodweerexces. Hij is niet strafbaar en dient te worden ontslagen van rechtsvervolging. Er was een wederrechtelijke aanranding waar de verdachte zich tegen mocht verdedigen. De verklaringen van de verdachte en de aangever over wie er is begonnen staan lijnrecht tegenover elkaar. Getuige [naam getuige 1] kan daarover niet verklaren omdat hij pas later ter plaatse kwam. Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij de vechtpartij vanaf het begin heeft gezien. Hij heeft weliswaar verklaard dat de verdachte begon, maar zijn verklaring over wat er verder gebeurd is wijkt zodanig af van de verklaring van de aangever dat de verklaring van [naam getuige 2] niet zonder meer betrouwbaar is. Nu de verklaring van de aangever geen steun vindt in het dossier, moet worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte. Hij heeft verklaard dat de aangever naar hem spuugde en naar hem uithaalde. Daar heeft hij zich vervolgens tegen verdedigd. Mogelijk heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden toen hij heeft gebeten, maar dat is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding. Dat blijkt uit wat er al door de verdachte was gezegd, het feit dat er in Coronatijd is gespuugd en omdat de verdachte door toedoen van de verdachte moeilijk kon ademhalen.
6.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer(exces) kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden voor de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Anders de verdediging heeft bepleit acht de rechtbank de verklaring van getuige [naam getuige 2] wel betrouwbaar. Ter plaatse is door politieagenten een verklaring van [naam getuige 2] opgenomen. Een aantal dagen later is door de politie telefonisch contact met de getuige opgenomen. Hij heeft toen bevestigd wat hij eerder had verklaard. Dertien maanden later is de getuige door de rechter-commissaris gehoord. De getuige heeft daar in essentie hetzelfde verklaard. Die verklaring, en ook de verklaring van getuige [naam getuige 1] die iets later ter plaatse was, ondersteunen de verklaring van de aangever, inhoudende dat de verdachte de agressor was. De verklaring van de verdachte vindt geen steun in het dossier.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat er een noodweersituatie bestond voor de verdachte. Het verweer wordt verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Naar aanleiding van een verkeersongeval hebben de verdachte en de aangever op de bewuste avond afgesproken om elkaar te ontmoeten in verband met de afwikkeling van de schade aan de (werk)scooter van de aangever. Ter plaatse is de aangever aangevallen door de verdachte. Hij heeft de aangever eerst op zijn helm geslagen en daarna – toen de aangever zijn helm af zette – op zijn hoofd. Daarna zijn zij in een worsteling geraakt, op de grond beland en vervolgens heeft de verdachte het hoofd van de aangever beetgepakt en een hap uit het gezicht van de aangever gebeten.
Daarmee heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Geweldsuitbarstingen zoals deze in het openbaar, vergroten gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de aangever blijkt dat het feit hem nog altijd achtervolgt. Ruim een jaar later zijn de haren op de plek waar hij is gebeten nog steeds niet terug gegroeid, daardoor heeft hij een kale plek in zijn baard. Telkens als hij zichzelf in de spiegel ziet, walgt hij van die plek en hij schaamt zich daarvoor.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 juli 2021. Dit rapport houdt – onder meer voor zover van belang – het volgende in.
Omdat de verdachte eerder werd veroordeeld voor gewelddelicten kan bij een veroordeling gesproken worden van een delictpatroon. Uit het onderzoek komt naar voren dat er op praktisch gebied weinig delict gerelateerde problemen zijn. Het middelengebruik van de verdachte blijft een punt van aandacht omdat er bij gelegenheid misbruik van alcohol, cocaïne en anabolen is geweest en eerdere delicten gepleegd zijn onder invloed van middelen. De kans op algemene recidive en geweldsrecidive wordt door het risico taxatie instrument ingeschat als gemiddeld. Het professionele oordeel van Reclassering Nederland is echter hoog.
Er is sprake van forse persoonlijkheidsproblematiek. Een langdurige behandelverplichting is noodzakelijk om op die wijze te werken aan vermindering van het recidiverisico. Gezien de motivatie van de verdachte en het advies van de deskundigen worden er mogelijkheden gezien om de verdachte in een ambulant traject te laten behandelen.
Psychiater [naam 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 mei 2021. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Ook ten tijde van het ten laste gelegde leed hij aan die duurzame stoornis en zijn gedragskeuzen en gedragingen werden daardoor beïnvloed. Geadviseerd wordt om de verdachte het ten laste gelegde bij bewezenverklaring in een verminderde mate toe te
rekenen aangezien hij ten tijde van dat ten laste gelegde in staat was het laakbare en strafbare ervan in te zien, maar door zijn persoonlijkheidsstoornis beperkt was in zijn vermogen naar dat inzicht te handelen en zijn agressie te controleren.
Het risico op recidive kan als hoog worden ingeschat. Aanbevolen wordt het recidivegevaar bij bewezenverklaring te beperken door ambulante behandeling van onderzochte door een forensische polikliniek, in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel met een lange proeftijd onder toezicht van de reclassering. Daarbij wordt aanbevolen een door de reclassering te controleren verbod op middelengebruik op te nemen in de bijzondere voorwaarden.
Aangezien het gedrag van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde en eerdere delicten vooral impulsief en driftmatig van aard was zal dat zwaardere kader het recidiverisico waarschijnlijk niet verder kunnen beperken.
Psycholoog [naam 2] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 28 mei 2021. Dit rapport houdt – onder meer en voor zover van belang – het volgende in.
De verdachte lijdt aan een psychische stoornis, in diagnostische zin te omschrijven als
een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. Zijn intelligentie ligt op (rand)zwakbegaafd/benedengemiddeld niveau. Middelenmisbruik vormt een punt van aandacht. In de gebeurtenis is de antisociale stoornis en de verhoogde eigendunk en krenking herkenbaar aanwezig. Anderzijds is het niet zo dat deze stoornis het gedrag van de verdachte dicteert en regelrecht aanstuurt. Gezien het verband tussen stoornis en tenlastegelegde wordt geadviseerd het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
Zonder ingrijpen is de kans op herhaling van enige vorm van geweld hoog. Aanbevolen wordt –indien en voor zover het ten laste gelegde bewezen wordt geacht– een
ambulant forensisch psychiatrische daderbehandeling op te leggen. Indien wordt gekozen voor het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, dan dient daarbij een toetsingskader te gelden waarbij de voorwaarden strikt worden nagekomen. Gezien de te verwachten behandelduur wordt geadviseerd om een verlengde proeftijd van drie jaar op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een persoonlijkheidsstoornis in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Hiervoor bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding vanwege de eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten en de ernst van dit feit.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de
rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Rekening houdend met het advies van de psychiater en de psycholoog legt de rechtbank een proeftijd van drie jaar op.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten tot een klinische opname. De psychiater heeft gerapporteerd dat klinische behandeling naar zijn oordeel geen meerwaarde boven ambulante behandeling zal hebben, terwijl er wel nadelige effecten ten aanzien van resocialisatie en re-integratie zijn te verwachten. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de verdachte te verplichten om de reclassering openheid te geven over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties en – indien geïndiceerd – relatietherapie te volgen. Die verplichting zou naar het oordeel van de rechtbank in dit specifieke geval te vergaand zijn. De verplichting om de reclassering toestemming te verlenen om relevante uit zijn (sociale) netwerk te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn (sociale) netwerken ziet niet op het gedrag van de verdachte (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1403).
Ten aanzien van het ondergaan van een mogelijke time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) zal de maximale duur worden beperkt tot zeven weken per kalenderjaar.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, onder andere inhoudende een contactverbod, een meldplicht, een drugs-, anabolen- en alcoholverbod, een ambulante behandelverplichting, een time-out en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 21.000,15 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De schadepost die ziet op het eigen risico van de zorgverzekering en de immateriële schade zijn toewijsbaar. De overige schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd zodat de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
Referte ten aanzien de schadepost die ziet op het eigen risico van de zorgverzekering en de immateriële schade. De overige schadeposten zijn onvoldoende onderbouwd zodat de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Namens de benadeelde partij is vergoeding gevorderd van materiële schade die bestaat uit de volgende posten:
  • € 385, - eigen risico zorgverzekering 2021;
  • € 200,- beschadigde kleding (trui en broek);
  • € 650,10 beschadigde iPhone 11 Pro (scherm en achterzijde);
  • € 280,- mantelzorg, wondverzorging door moeder, 1 uur per dag gedurende 28 dagen;
  • € 18.150,- een jaar studievertraging;
  • € 1.300,- een jaar collegegeld;
  • € 35,05 reiskosten.
Materiële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De schadepost die ziet op het eigen risico van de zorgverzekering in het jaar 2021 (€ 385,-) is door de verdediging niet weersproken en zal worden toegewezen. De schadepost die ziet op de beschadigde kleding is wel namens de verdachte betwist. In het dossier zijn echter foto’s van de aangever opgenomen waaruit blijkt dat er bloedvlekken op zijn lichtkleurige vest zaten. Aankoopbonnen van de kledingstukken ontbreken echter waardoor de ouderdom van deze goederen niet is vast te stellen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om die schadepost toe te wijzen tot een bedrag van € 100,-. Omdat de bewijsstukken ten aanzien van deze schadepost voor het meerdere ontoereikend zijn zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De schadepost die ziet op de beschadigde iPhone is gemotiveerd betwist door de verdediging. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat die telefoon is beschadigd. Aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van deze schadepost thans niet toereikend zijn, zal de benadeelde partij voor deze schadepost niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ter zitting is door de benadeelde partij verklaard dat hij niet meer studeert. De schadeposten die zien op de studievertraging en het collegegeld zijn in dat licht onvoldoende onderbouwd zodat de benadeelde partij voor deze schadeposten niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Met betrekking tot de schadepost mantelzorg is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak voor die zorg onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor deze schadepost niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Door de benadeelde partij zijn tevens reiskosten gevorderd, meer specifiek is vergoeding voor reiskosten naar het ziekenhuis, naar het politiebureau, naar zijn advocaat en naar de rechtbank om de zitting bij te wonen gevorderd als materiële schade.
Reiskosten van de benadeelde zelf kunnen als schade voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 6:96, lid 2 BW. Zo zijn reiskosten naar bijvoorbeeld een arts, als de behandeling door het strafbare feit nodig is, redelijke kosten ter beperking van de schade.
Gelet op het letsel dat de benadeelde partij heeft opgelopen, is het aannemelijk dat hij die kosten daadwerkelijk heeft gemaakt zodat deze reiskosten (45,6 kilometer x € 0,26 per kilometer = € 11,86) worden toegewezen.
De overige reiskosten worden niet beschouwd als rechtstreeks door het strafbare feit veroorzaakte schade.
De rechtbank overweegt dat kosten die in het kader van de voegingsprocedure zijn gemaakt, zoals kosten van rechtsbijstand en reis-, verblijfs- en verletkosten in het kader van het bijwonen van de terechtzitting, op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering toewijsbaar kunnen zijn als proceskosten en niet als rechtstreekse (materiële) schade. Deze kosten zijn slechts als proceskosten toewijsbaar indien de situatie zoals bedoeld in artikel 238 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zich voordoet. In het onderhavige geval doet deze situatie zich niet voor, aangezien de benadeelde partij zich heeft laten bijstaan door een advocaat. De gevorderde kosten kunnen daarom evenmin als proceskosten worden toegewezen.
De benadeelde partij kan zijn vordering voor het niet-ontvankelijk te verklaren deel slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
Voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde op grond van artikel 6:106 BW recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, voor zover één van de in dit artikel (onder a-c) genoemde gevallen zich voordoet.
Artikel 6:106, aanhef en onder b, BW geeft recht op vergoeding van andere schade dan vermogensschade in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen. De schade van de benadeelde partij zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld conform de hoogte van de door hem ingediende vordering. Hierbij heeft de rechtbank acht geslagen op de hoogte van bedragen die in vergelijkbare zaken als schadevergoeding worden toegewezen.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 3.600,- vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 februari 2021. Omdat niet duidelijk is geworden wanneer het eigen risico in rekening is gebracht bij de benadeelde partij en de reiskosten zijn gemaakt, zal het schadebedrag van € 396,86 worden vermeerderd met wettelijke vanaf 18 mei 2021; de datum waarop de vordering is ingediend.
Nu de vordering van de benadeelde partij (deels) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.996,86, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een forensisch ambulante behandelinstelling of een soortgelijke zorgverlener voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorginstelling verantwoord vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en de controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. de veroordeelde werkt mee aan Forensisch Psychiatrisch Toezicht ook als dit betekent een time-out in een door het NIFP/IFZ nog nader te bepalen Forensisch Psychiatrisch Centrum of andere instelling voor maximaal zeven weken per kalenderjaar;
4. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen/alcohol/anabolen, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan ademonderzoek en/of urineonderzoek en/of bloedonderzoek, gedurende de proeftijd;
5. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam aangever], geboren op [geboortedatum aangever] te [geboorteplaats aangever], gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
6. de veroordeelde zal niet naar het buitenland of het Caribisch gebied van het Koninkrijk der Nederlanden gaan zonder toestemming van de reclassering;
7. de veroordeelde heeft de inspanningsverplichting om zich in te zetten voor het verkrijgen en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
8. de veroordeelde geeft inzage in zijn financiën om financiële problemen te voorkomen en werkt zo nodig mee aan een financieel traject;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de onder nummers 1, 2, 3, 4, 7 en 8 genoemde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1 tot en met 8 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 3.996,86 (zegge: drieduizend negenhonderdzesennegentig euro en zesentachtig cent), bestaande uit € 496,86 aan materiële schade en € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 3.600,- vanaf 19 februari 2021 en over het bedrag van € 396,86 vanaf 18 mei 2021, telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 3.996,86(hoofdsom,
zegge: drieduizend negenhonderdzesennegentig euro en zesentachtig cent), waarbij het bedrag van € 3.600,- wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2021 en het bedrag van € 396,86 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2021, telkens tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.996,86 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
49 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. D. van Dooren en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 februari 2021 te Rotterdam aan [naam aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een diepe/open vleeswond in het gezicht (en als gevolg daarvan (een) blijvend(e) litteken(s)), heeft toegebracht door
die [naam aangever] meermalen, (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd te stompen en/of (vervolgens) (daarbij) die [naam aangever] in een houdgreep te nemen en/of (daarbij) die [naam aangever] naar/tegen de grond te werken en/of (vervolgens) (daarbij) het gezicht/hoofd van die [naam aangever] beet/vast te pakken en (vervolgens) (daarbij) die [naam aangever] in zijn wang/gezicht te bijten en daarbij een hap/stuk vlees uit de/het wang/gezicht van die [naam aangever] te nemen/bijten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om aan [naam aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, te weten een diepe/open vleeswond in het gezicht (en als gevolg daarvan (een)
blijvend(e) litteken(s)),
die [naam aangever] meermalen, (met kracht) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft gestompt en/of (vervolgens) (daarbij) die [naam aangever] in een houdgreep heeft genomen en/of (daarbij) die [naam aangever] naar/tegen de grond heeft gewerkt en/of (vervolgens) (daarbij) het gezicht/hoofd van die [naam aangever] heeft beet/vastgepakt en (vervolgens) (daarbij) die [naam aangever] in zijn wang/gezicht heeft gebeten en daarbij een hap/stuk vlees uit de/het wang/gezicht van die [naam aangever] heeft genomen/gebeten;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.