ECLI:NL:RBDHA:2018:11768

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
09/817530-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een baby door bijtwonden

Op 25 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling van zijn baby. De verdachte, geboren in 1997 in Haïti, werd ervan beschuldigd zijn kind, dat op dat moment acht maanden oud was, meermalen te hebben gebeten, wat leidde tot bijtwonden op het lichaam en gezicht van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende momenten, in de periode van 1 januari 2018 tot en met 23 februari 2018, zijn kind heeft gebeten, waarbij de wonden soms bloedden. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich gefrustreerd voelde door het huilen van zijn kind en dat hij dit als een falen als vader ervoer. De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich bewust was van de gevaren van bijtwonden en dat hij willens en wetens de kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De verdediging heeft betoogd dat de bijtwonden niet als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden aangemerkt en dat er geen voorwaardelijk opzet aanwezig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de risico's en dat hij opzettelijk handelde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking en psychische problemen, en heeft besloten dat een TBS met voorwaarden niet noodzakelijk was, maar dat een minder ingrijpende maatregel voldoende was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817530-18
Datum uitspraak: 25 september 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] (Haïti),
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, (PPC).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 september 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Stolk en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.D. Verwoerd naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juli 2017
tot en met 23 februari 2018 te [plaats] , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] , zijnde zijn/een kind dat hij verzorgt of opvoedt als
behorend tot zijn gezin, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
tien maal, althans een of meermalen (met kracht) heeft gebeten in het lichaam
en/of het hoofd van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijstip(pen) in de periode van 02 juli 2017 tot en met 23
februari 2018 te [plaats] , althans in Nederland,
zijn/een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer]
, heeft mishandeld door tien maal, althans een of meermalen (met kracht) te
bijten;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Naar aanleiding van een anonieme melding bij Veilig Thuis is [slachtoffer] (in het vervolge te noemen: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedag] 2017 en zoon van verdachte, op 23 februari 2018 onderzocht door een vertrouwensarts nabij de woning van de verdachte en daarna op 26 en 28 februari 2018 door een forensisch arts in het AMC te Amsterdam. Uit het onderzoek van de forensisch arts is gebleken dat er op het gezicht en het lichaam van [slachtoffer] meerdere bijtwonden zijn aangetroffen. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] meerdere malen heeft gebeten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit de beschouwingen van de forensisch arts blijkt dat een mensenbeet erg gevaarlijk kan zijn. Er kunnen infecties optreden met bloedvergiftiging als gevolg. Dit kan ook als feit van algemene bekendheid worden beschouwd en de verdachte heeft verklaard dat hij wist van de mogelijke gevaren van een bijtwond. De verdachte heeft met kracht gebeten waardoor sommige wondjes zijn gaan bloeden. Door zo hard te bijten heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] een infectie en daardoor blijvende littekens onder meer in het gezicht zou oplopen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte weliswaar in het gezicht en lichaam van [slachtoffer] heeft gebeten, maar dat dit letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Bijten is in het algemeen geen geëigend instrument om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Niet is gebleken dat de verdachte hard heeft gebeten en bovendien was het bijten niet gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bij verdachte was geen voorwaardelijk opzet aanwezig.
De raadsvrouw heeft gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hierbij merkt zij op dat de ten laste gelegde periode dient te worden verkort en dat het aantal keren dat verdachte zou hebben gebeten tot maximaal acht keer dient te worden beperkt.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Welk letsel is geconstateerd?
De forensisch arts heeft na onderzoek op 28 februari 2018 geconstateerd dat [slachtoffer] boogvormige huidverkleuringen had, deels met hyper- of hypopigmentatie, deels met oppervlakkige huidbeschadiging bedekt met korstjes op de volgende lichaamsdelen:
  • rechterwang (4 bogen, 2-maal gepaard);
  • linker bovenarm (3 bogen);
  • linker schouderblad;
  • rechter en linkerflank (rechts gepaard);
  • linkerbil (minimaal 3 bogen, waarvan 2 gepaard);
  • rechterenkel.
Bij het linkeroor bevond zich een huidafwijking zonder evidente boogvorm, maar wel met onregelmatigheden daarin omgeven door hyperpigmentaties.
Alle hiervoor beschreven huidafwijkingen vertonen het aspect van bijtverwondingen, vanwege de kenmerkende (dubbele) boogvorm met onderbrekingen daarin, deels met oppervlakkige huidbeschadiging deels bedekt met korstjes, of inmiddels genezen met ophelderingen met omgevende (rand) hyperpigmentaties. De afwijking bij het linkeroor wordt geduid als mogelijk restant van een bijtwond, gezien de opgehelderde onderbrekingen daarin met omgevende hyperpigmentaties. [2] Op dezelfde locaties zijn tijdens zogenaamde
“LECK-consulten” op 23 en 26 februari 2018 overeenkomstige letsels door de forensisch arts gezien, maar toen met meer recente letselkenmerken (meer roodheid en/of meer oppervlakkige nog niet met korstjes bedekte huidbeschadigingen). Alle beschreven bijtverwoningen betroffen mensenbeten. [3]
De forensisch arts heeft per bijtwond een omschrijving gegeven van hetgeen hij heeft waargenomen en hiervan een foto genomen. Op afbeeldingen 1A en 1B [4] zijn op de rechterwang van [slachtoffer] twee boogvormige huidverkleuringen zichtbaar. De foto’s van de forensische arts zijn vergeleken met de familiefoto’s die van [slachtoffer] zijn gemaakt. Op één familiefoto [5] van [slachtoffer] is te zien dat hij op dezelfde plek een pleister op zijn wang heeft.
Daarnaast zijn op de afbeeldingen 3A en 3B [6] respectievelijk 7A en 7B [7] bijtwonden zichtbaar welke zijn bedekt met een korstje.
Op het linkerschouderblad is naast een bijtwond eveneens een gladde zwelling geconstateerd, deze zwelling is indicatief voor recent ontstaan. [8]
Gevaarzetting mensenbeet
Op de rechterwang, linker bovenarm en de rechterenkel zijn bij [slachtoffer] korstjes op de bijtwonden geconstateerd. De rechtbank overweegt dat deze korstjes op de bijtwonden er op duiden dat deze wonden hebben gebloed. Dat betekent dat er door het bijten direct contact is geweest met de bloedbaan van [slachtoffer] .
De forensisch arts beschrijft dat indien er door de bijtverwonding huidbeschadiging is ontstaan, in 10-25% van de gevallen plaatselijk wondinfectie kan optreden. Een plaatselijk geïnfecteerd geraakte bijtwond kan in zeldzame gevallen ontaarden in een systemische infectie met bloedvergiftiging (sepsis). [9]
De forensisch arts heeft gerapporteerd dat er sprake is van een goed vorderende genezing van de bijtwonden. Geen van de bijtwonden is geïnfecteerd geraakt, echter bij kinderen met een donkere huidskleur kan niet worden uitgesloten dat op termijn een restgevolg in de zin van een donkere verkleuring of ontkleuring zichtbaar zal blijven. [10]
Hoe is het letsel ontstaan?
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gebeten. [slachtoffer] kreeg tandjes en hierdoor huilde hij heftiger en vaker. De verdachte trok zich dit huilen persoonlijk aan. Hij kreeg op zo’n moment van huilen het idee dat hij als vader faalde en voelde zich onmachtig en gefrustreerd. Om die reden heeft hij [slachtoffer] in die periode meerdere malen gebeten in zijn gezicht en lichaam. Het bijten is begonnen nadat [slachtoffer] in de maand januari bij het consultatiebureau was geweest. De verdachte heeft verklaard dat hij op verschillende momenten heeft gebeten en dat hij zich iedere keer weer voornam om [slachtoffer] daarna nooit meer te bijten. De verdachte was in die periode ook op de hoogte van de gevaren die een menselijke bijtwond met zich kunnen meebrengen, zo heeft hij verklaard. Het is vaker voorgekomen dat een bijtwond ging bloeden. Over de bijtwond op de wang van [slachtoffer] (op de afbeeldingen 1A en 1B) heeft de verdachte gezegd dat hij op die wond een pleister heeft geplakt. [11]
De moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij de bijtwonden heeft gezien en dat de wond op de rechterwang de ergste verwonding was. Deze verwonding bloedde aanvankelijk en is inmiddels een litteken geworden. [12] Zij heeft bevestigd dat het bijten is begonnen in januari na het gesprek bij het consultatiebureau. [13] Zij heeft zes keer gemerkt dat de verdachte [slachtoffer] heeft gebeten, twee keer buiten de woning en vier keer in de woning. [14] De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat dit wel klopt.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Zij beantwoordt die vraag bevestigend.
Naar het oordeel van de rechtbank is het gevaar op een infectie door bijten dusdanig groot dat van een aanmerkelijke kans daarop kan worden gesproken. In geval van huidbeschadiging kan plaatselijk wondinfectie optreden (bacterieel maar ook viraal) in circa 10-25% van de gevallen na vele uren, dagen tot soms circa 1 week, zoals uit de bevindingen van de forensisch arts blijkt. Hierbij betrekt de rechtbank als feit van algemene bekendheid dat wondinfectie blijvende littekens en in ernstige gevallen ook een bloedvergiftiging kan veroorzaken, dat bij een kind ernstig en soms in enkele uren dodelijk kan verlopen. [15]
De verdachte heeft verklaard dat hij - voorafgaande aan het bijten van [slachtoffer] - wist dat menselijke bijtwonden gevaarlijk kunnen zijn. De moeder van [slachtoffer] heeft hem hier ook op aangesproken en aangegeven dat het niet goed is wat hij doet. [16]
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte [slachtoffer] , een baby van toen ongeveer acht maanden, op meerdere momenten heeft gebeten, soms tot bloedens toe, in zijn gezicht en in het lichaam. Dit was op momenten dat [slachtoffer] huilde, verdachte hem niet kon kalmeren en dan dacht dat hijzelf als vader faalde. Uit verklaringen van verdachte en de moeder van [slachtoffer] blijkt dat verdachte [slachtoffer] op tenminste zes verschillende momenten heeft gebeten. Verdachte wist op zo’n bijtmoment dat hij zijn zoontje pijn deed, omdat [slachtoffer] dan daarna harder ging huilen. De verdachte heeft in elk geval drie maal (afbeeldingen 1a en 1B, 3A en 3B, 7A en 7B) zo hard gebeten dat de wonden gingen bloeden. Op verschillende plaatsen op het lichaam van [slachtoffer] zijn nadien ook littekens van bijtverwondingen aangetroffen, waaronder in het gezicht. Niet is gebleken dat verdachte al dan niet samen met de moeder van [slachtoffer] na zo’n bijtincident hulp heeft gezocht voor de medische verzorging van [slachtoffer] en ter voorkoming van een volgend bijtincident. Verdachte wist bovendien dat hij van jongs af aan agressieproblemen had. Door [slachtoffer] meerdere keren te bijten, ook nadat [slachtoffer] ’s moeder had gezegd dat hij dit niet moest doen, kan het niet anders zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Ingrijpen door derden heeft voorkomen dat [slachtoffer] erger letsel is toegebracht.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het aan de verdachte primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 23 februari 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijnde zijn kind, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen (met kracht) heeft gebeten in het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 182 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden (zoals door de reclassering genoemd) te worden opgelegd. Deze voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat TBS met voorwaarden een te zware maatregel is, mede omdat verdachte een first-offender is. De verdediging heeft verzocht om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen voor de duur van zeven maanden, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk staat aan het voorarrest. De voorwaarden die in het TBS rapport zijn opgenomen kunnen worden omgezet naar bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn destijds acht maanden oude zoontje door hem meermalen te bijten. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij een weerloos kind van acht maanden oud, dat op dat moment voor zijn welzijn en verzorging van hem afhankelijk was, niet de geborgenheid en veiligheid heeft geboden die hij nodig had en waar hij recht op had.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 15 augustus 2018. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enige strafbaar feit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van drs. A. Banaei Kashani (GZ psychiater) van 12 juni 2018. Uit het rapport volgt dat er bij de verdachte sprake is van een verstandelijke beperking
(zwakbegaafdheid), borderline persoonlijkheidsstoornis, ADHD en een matig ernstige stoornis in het cannabisgebruik. Aangezien er meerdere stoornissen zijn vastgesteld maakt dit dat er sprake is van een complex beeld met overlap tussen de verschillende stoornissen. De psychiater concludeert dat de verdachte vanwege het ontbreken van adequate coping door zijn verstandelijke beperking en borderline problematiek niet voldoende in staat is geweest om zich te beheersen. De psychiater is van mening dat deze stoornissen ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig waren en heeft geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het risico op herhaling van een soortgelijk delict op korte termijn wordt door de psychiater ingeschat als hoog wanneer de verdachte niet voor zijn problematiek wordt behandeld en hij de zorg van zijn zoontje weer op zich zal nemen. Als het contact met zijn zoontje onder toezicht zal plaatsvinden, is de kans op herhaling laag. De kans dat hij recidiveert bij een volgend kind dat aan zijn zorg is toevertrouwd blijft eveneens onverminderd aanwezig zonder behandeling en begeleiding.
De psychiater acht een TBS met voorwaarden het meest passend bij een bewezenverklaring. Hij adviseert een intensive vorm van behandeling met een gemiddeld beveiligingsniveau. De psychiater is van mening dat een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden te vrijblijvend zal zijn gelet op zijn eerdere zorgmijdende houding en zijn gebrek aan ziekte- besef. Met bijzondere voorwaarden is de kans te groot dat er onvoldoende grip zal zijn op verdachte, mocht hij weer zorg gaan mijden.
Dr. R.A.R. Bullens ( klinisch psycholoog) heeft eveneens over de verdachte gerapporteerd. Uit de Pro Justitia rapportage van 13 juni 2018 blijkt het volgende.
De psycholoog is ten aanzien van de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens tot dezelfde diagnoses gekomen als de psychiater. Ook de psycholoog heeft geconcludeerd dat de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten werd beïnvloed door deze ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en is van mening dat op basis daarvan de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De psycholoog schat het risico op herhaling als hoog in indien verdachte niet zal worden behandeld. De psycholoog adviseert een TBS met voorwaarden. Redenen hiervoor zijn dat verdachte zich eerder in een ambulant traject zorgmijdend heeft opgesteld en dat de moeder van verdachte heeft aangeven dat de verdachte een stok achter de deur nodig heeft. De psycholoog schat in dat een ambulant kader onvoldoende zorg zal bieden en dat de kans op uitval te groot is. Passender is een klinische opname in een FPA, van waaruit een resocialisatieproces kan worden uitgebouwd met als doel begeleid wonen.
Straf
Op grond van de bevindingen van de deskundigen komt de rechtbank tot de vaststelling dat de bij de verdachte vastgestelde ziekelijke stoornissen en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dusdanig ernstig zijn dat een (langdurige) behandeling noodzakelijk is. De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Dat geldt ook voor de conclusie(s) dat het tenlastegelegde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Bij de beantwoording van de vraag of de verdachte de maatregel van TBS moet worden opgelegd, stelt de rechtbank voorop dat een TBS met voorwaarden een voor de verdachte zeer ingrijpende strafrechtelijke maatregel is, die aan de orde kan zijn wanneer de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit vereist en andere, minder ingrijpende, maatregelen niet effectief zijn.
De deskundigen stellen dat verdachte een zorgmijdende houding heeft en zij achten de kans op uitval groot indien het kader niet strikt genoeg is. Zij baseren zich daarbij op eerdere, op vrijwillige basis opgestelde ambulante hulpverleningstrajecten die nergens toe hebben geleid. Zij adviseren met name om deze reden het strikte kader van de TBS met voorwaarden op te leggen.
De heer S. Revet (reclasseringswerker) heeft op zitting aangegeven dat de voorwaarden die in het reclasseringsadvies zijn opgenomen, met enkele wijzigen ten aanzien van specifiek voor de TBS geldende voorwaarden daargelaten, ook kunnen worden opgelegd indien er een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden zou worden opgelegd. De kliniek ‘De Woensele Poort’ begeleidt naast tbs’ers ook veroordeelden die in het kader van de bijzondere voorwaarden een klinische behandeling dienen te volgen. Verdachte kan ook op die titel in de ‘Woenselse Poort’ worden geplaatst.
De rechtbank overweegt als volgt. De hulpverlening die eerder aan de verdachte is aangeboden, was enkel op vrijwillige basis. De verdachte is niet eerder veroordeeld, ook niet voor geweldsdelicten, en toont zich gemotiveerd om mee te werken aan behandeling. De rechtbank ziet dan ook om die redenen aanleiding om in plaats van een TBS met voorwaarden de minder ingrijpende mogelijkheid van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Om het belang van de behandeling te onderstrepen en de verdachte te weerhouden van het opnieuw plegen van vergelijkbare feiten zal de rechtbank hem een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur opleggen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van zijn zoon [slachtoffer] . Gelet op de bij de verdachte vastgestelde persoonlijke problematiek waaronder agressie en het feit dat de deskundigen hebben geoordeeld dat er een hoog risico op recidive bestaat, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Poging tot zware mishandeling, begaan tegen zijn kind
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
365 DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
180 DAGEN,niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op 28 september 2018 bij de Reclassering Nederland (adres: Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag) meldt en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in de FPK ‘De Woensele Poort’, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven;
- werkt na zijn klinische behandeling mee aan een plaatsing in een begeleide dan wel beschermde woonvorm geïndiceerd door het IFZ, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- werkt na zijn klinische behandeling mee aan een ambulante forensische poliklinische behandeling in een nader te bepalen setting en volgt alle aanwijzingen en gebruikt medicatie zolang zijn behandelaar dit noodzakelijk acht;
- werkt mee aan ambulant forensisch psychiatrisch toezicht (FPT) ,en houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken van zijn behandelaar(s), voor zolang zijn behandelaar(s) dat nodig acht(en). Tevens werkt betrokkene mee aan (ambulant) forensisch psychiatrisch toezicht, ook indien dit betekent dat de veroordeelde voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht.
- zet zich in voor een adequate dagbesteding naar draagkracht – en last welke is goedgekeurd door de reclassering;
- verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
- zal niet van adres wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering;
- gebruikt geen alcohol en/of drugs en werkt mee aan controles en zo nodig werkt
hij mee aan een interventie, ook als dat een klinische opname betreft;
- heeft geen contact met zijn zoon zonder dat de reclassering in samenwerking met de jeugdbescherming hiervan op de hoogte is;
- geeft toestemming om contact te onderhouden met de jeugdbescherming over zijn zoon.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. R.G.C. Veneman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. V.A. Veenhuizen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018050509, van de politie eenheid Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 229).
2.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p.14
3.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p. 16
4.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p.6
5.Geschrift, te weten een familiefoto van [slachtoffer] gemaakt op 17 februari 2018 om 08:39 uur
6.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p.7
7.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p.9
8.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p.17
9.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p. 18
10.Rapport Nederlands Forensisch Instituut d.d. 13 juni 2018, p.18
11.Verklaring van verdachte afgelegd op de zitting op 11 september 2018
12.Proces-verbaal van verhoor [naam] , p. 76
13.Proces-verbaal van verhoor [naam] , p. 68
14.Proces-verbaal van verhoor [naam] , p. 75
15.https://mijnkinderarts.nl/ziekten/infecties/meningokokken-bloedvergiftiging-sepsis/
16.Proces-verbaal van verhoor [naam] , p. 75