In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 10 juni 2022, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], Stichting Vestia en [gedaagde]. De procedure betreft een verzoek tot voeging van [eiseres] in een huurovereenkomst tussen Vestia en [gedaagde]. Vestia had gevorderd de huurovereenkomst met [gedaagde] te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde. [gedaagde] heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd dat [eiseres] medehuurder zou worden van het gehuurde. De kantonrechter heeft in het incident geoordeeld dat [eiseres] een voldoende belang heeft bij de voeging, aangezien zij sinds 1990 haar hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Vestia heeft geen bezwaar gemaakt tegen de voeging. De kantonrechter heeft daarom besloten dat [eiseres] zich mag voegen aan de zijde van [gedaagde]. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot de hoofdzaak. De zaak is vervolgens verwezen naar een rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord door [eiseres].