5.3.1Golfo Azzurro stelt deze kosten, onder overlegging van de betreffende nota’s (producties 37 en 38) bij conclusie van repliek in reconventie op € 1.650,- en € 808,28.
[naam eiseres] voert tegen deze kosten aan dat die posten zullen zijn gedragen door de verzekeraar van Golfo Azzurro en voegt daaraan toe:
“(en middels een separate schaderekening, zoals niet ongebruikelijk door de makelaar bij de verzekering ingediend)
– maar verzekeraar claimt niet.”(randnummer 24 bij conclusie van dupliek in reconventie). Ook betwist zij dat BMT en Verschoor & Bras zijn betaald.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het eerste deel van dit verweer van [naam eiseres] is speculatief en bovendien is de formulering ervan onduidelijk, zodat de rechtbank daaraan voorbij moet gaan. Het tweede deel van het verweer is niet relevant voor de vraag of Golfo Azzurro schade lijdt. Ook daaraan gaat de rechtbank voorbij.
De hoogte van de gevorderde bedragen is niet betwist. Ze zijn op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW toewijsbaar als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
5.3.2Golfo Azzurro vordert het eigen risico van haar verzekering van € 15.000,- als gevolgschade.
Het “eigen risico” is het bedrag dat een verzekeraar niet uitkeert, maar op grond van de polisvoorwaarden voor rekening van de verzekerde laat. Wanneer een verzekeraar met verschillende geclaimde schadeposten akkoord is en de schade op een bepaald bedrag vaststelt wil dat nog niet zeggen dat de bedragen voor die verschillende posten ook vaststaan in de verhouding tussen, in dit geval, Golfo Azzurro en [naam eiseres] . Dat voert [naam eiseres] met juistheid aan.
Het gaat om de volgende bedragen:
1. voor bemanningskosten voor verhalen van ligplaats naar reparatiewerf te IJmuiden
2 € 250,- brandstof voor dat vervoer
3 € 5.920,- voor kosten uitgestelde reparatie
4 € 900,- voor laswerk ter plaatse van hak
5 € 1.940,- voor 4 zitdagen à € 485,-
6 € 1.370,- voor brandstofverbruik voor proefvaart voor 2.5 cbm à € 548,- per cbm
7 € 2.100,- voor bemanningskosten voor proefvaart.
De rechtbank begrijpt de vordering van Golfo Azzurro aldus dat zij bedoelt de kosten van een eventuele herstelreparatie en van laswerk, en alle daarmee samenhangende kosten als havengeld, agentkosten, bemanningskosten, brandstofkosten en zitdagen te vorderen, wanneer zou vaststaan dat [naam eiseres] is tekortgeschoten. Nu de (hoogte van) deze kosten nog ter discussie staan tussen partijen, zal aan de deskundige worden gevraagd een indicatie te geven van de omvang van die kosten.
Op dit punt is van belang dat [naam eiseres] bij de mondelinge behandeling op 9 februari 2022 heeft aangevoerd dat de “zaakschade”, als die al aan de orde is, is geleden door de scheepseigenaar, en dus niet door Golfo Azzurro. Golfo Azzurro heeft haar vorderingsrecht onvoldoende onderbouwd, aldus [naam eiseres] .
Golfo Azzurro heeft in reactie daarop gesteld dat zij als beheerder en opdrachtgever
“bevoegd is alles te doen en dus ook om deze schade te verhalen.”
De rechtbank oordeelt als volgt.
Een schuldeiser kan in het algemeen slechts vergoeding eisen van de schade die hijzelf lijdt. Soms echter kan hij vergoeding vorderen van de schade die niet door hem zelf, maar door een derde wordt geleden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de schade van die derde tevens zijn eigen schade is.
Vast staat dat Golfo Azzurro het schip in gebruik had. De aard van de overeenkomst die daaraan ten grondslag lag is in deze procedure niet bekend geworden, maar kan in het midden blijven. Golfo Azzurro was op grond van artikel 6:248 BW immers in elk geval jegens de eigenaar gehouden zich naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te gedragen. Daarbij hoort, in geval van schade aan het schip tijdens het gebruik, vergoeding daarvan aan de eigenaar. De schade van de eigenaar is daarom tevens de schade van Golfo Azzurro. Golfo Azzurro is dus gerechtigd schadevergoeding te vorderen.
extra havengeld + kosten agent: € 526,50
5.3.3Golfo Azzurro vordert deze kosten onder verwijzing naar 2 nota’s (productie 19 bij conclusie van eis in reconventie). De nota’s hebben betrekking op de periode 31 oktober tot en met 2 november 2018.
[naam eiseres] voert aan dat zij niet inziet waarom zij deze kosten, die betrekking hebben op de eerste doklegging, zou moeten vergoeden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Deze kosten van Golfo Azzurro, verbonden aan de eerste doklegging, waarvoor zij opdracht heeft gegeven, moeten voor haar rekening blijven. Zou blijken dat [naam eiseres] is tekortgeschoten en niet voor deugdelijk herstel heeft zorggedragen dan komen de extra kosten die Golfo Azzurro in verband met de tweede doklegging heeft gemaakt voor rekening van [naam eiseres] . De vordering is op dit punt niet toewijsbaar.
brandstofkosten van € 1.425,-
5.3.4Golfo Azzurro stelt dat zij voor het varen van Rotterdam naar IJmuiden en vervolgens van IJmuiden naar Stellendam en vice versa in totaal 240 km heeft gevaren en 1,4 m3 Diesel heeft verbruikt.
[naam eiseres] voert daartegen aan dat deze post niet is onderbouwd en bovendien kan worden gehalveerd omdat Golfo Azzurro sowieso naar en van [naam eiseres] moest varen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
[naam eiseres] voert terecht aan dat deze post kan worden gehalveerd. De kosten van de eerste doklegging komen immers voor rekening van Golfo Azzurro. Het aantal afgelegde kilometers en het aantal liters Diesel is niet betwist, evenmin als de hoogte van het bedrag van € 1.425,-.
De onderbouwing van dat bedrag is voldoende, nu de prijs van een liter Diesel voor
[naam eiseres] als professional in de branche bekend moet zijn. Het bedrag is dus voor de helft toewijsbaar, € 712,50.
verwachte havengelden en agentkosten, € 550,- en € 1.200,-
5.3.6Golfo Azzurro verwijst ter onderbouwing van haar stelling op dit punt naar de Letter of Intent (bijlage 5 bij productie 9 bij conclusie van eis in reconventie) waarin volgens haar is opgenomen dat het schip zou worden gecharterd voor € 1.400,- per dag.
[naam eiseres] voert aan dat Golfo Azzurro haar vordering nauwelijks heeft onderbouwd, en ook de kostenbesparingen niet heeft meegenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In de Letter of Intent, door de NGO ondertekend op 26 september 2018, staat vermeld dat de NGO een bedrag van € 1.400,- zal betalen vanaf 24 september 2018, na een daarvoor wekelijks te ontvangen rekening van Golfo Azzurro. Ook staat daarin vermeld dat het de bedoeling was dat de NGO het schip zou charteren. De Letter of Intent regelde de voorbereidende werkzaamheden daarvoor, maar vermeldt niet tot wanneer die betalingsafspraak gold. Golfo Azzurro doet dat evenmin, en volstaat met een verwijzing naar de Letter of Intent. Dat is onvoldoende. Zij heeft aldus niet voldaan aan haar stelplicht. De vordering is op dit punt niet toewijsbaar.
investeringen tot een bedrag van € 76.472,07
5.3.7Golfo Azzurro stelt dat zij investeringen heeft gedaan aan het schip, met het oog op een eind 2018 geplande search-and-rescue-missie op de Middellandse Zee. Die investeringen zijn uitsluitend gedaan om deze missie te kunnen uitvoeren, aldus Golfo Azzurro. Zij onderbouwt echter niet, ook niet nadat [naam eiseres] op dit punt verweer heeft gevoerd, waarom deze investeringen uitsluitend voor deze missie zijn gedaan en waarom de door haar gedane investeringen door [naam eiseres] moeten worden vergoed. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze investeringen niet voor een of meer volgende missies hun nut kunnen hebben. Golfo Azzurro heeft op dit punt dan ook niet aan haar stelplicht voldaan. Dit deel van haar vordering is daarom niet toewijsbaar.
5.3.8Golfo Azzurro vordert de wettelijke handelsrente over het bedrag aan schadevergoeding. [naam eiseres] voert aan dat met de wettelijke rente kan worden volstaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 6:119a BW is ingevoerd ter implementatie van Richtlijn 2000/35/EG van het Europees parlement en de Raad van 29 juni 2000 (thans Richtlijn 2011/7/EU) betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.
Ingevolge artikel 3 van eerstgenoemde richtlijn is de in lid 1 onder d van die bepaling bedoelde (handels)rente verschuldigd ingeval van niet tijdige betaling van een geldsom voortvloeiende uit een handelsovereenkomst. In de considerans is onder 13 (en in Richtlijn 2011/7/EU onder 8) vermeld:
“Deze richtlijn heeft enkel betrekking op betalingen tot vergoeding van handelstransacties en strekt niet tot regulering van (...) betalingen bij wijze van schadeloosstelling (...).”
Uit de parlementaire geschiedenis van (onder meer) artikel 6:119a BW blijkt dat de wetgever geen ruimer toepassingsbereik heeft beoogd dan uit de richtlijn voortvloeit (Kamerstukken II 2001-2002, 28 239, nr.3, p. 1), (ECLI:NL:HR:2016:70). De gevorderde wettelijke handelsrente is dus niet toewijsbaar. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen.
Tegen de ingangsdatum daarvan is geen verweer gevoerd. De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 23 juli 2020, veertien dagen na ingebrekestelling.
buitengerechtelijke incassokosten