ECLI:NL:RBROT:2022:4422

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
C/10/614363 / FA RK 21-1761
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

DNA-onderzoek ter vaststelling van de verwekker van een minderjarige in het kader van de Participatiewet

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 9 mei 2022, wordt een verzoek van de gemeente Rotterdam behandeld om een verhaalsbijdrage vast te stellen voor de kosten van bijstand ten behoeve van een minderjarige. De man, die door de gemeente wordt aangeduid als de verwekker van de minderjarige, betwist deze stelling. De rechtbank oordeelt dat een DNA-onderzoek, dat de gemeente heeft voorgesteld, een geoorloofde inbreuk is op de privacy van de man, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank stelt vast dat de vrouw, de moeder van de minderjarige, heeft verklaard dat de man de verwekker is en dat deze verklaring voldoende onderbouwd is. De rechtbank benadrukt dat het belang van de gemeente om de bijstandsverlening te verhalen op de verwekker prevaleert boven de belangen van de man. De rechtbank gelast daarom een DNA-onderzoek om de biologische afstamming van de minderjarige vast te stellen. De man heeft bezwaar gemaakt tegen het onderzoek, maar de rechtbank oordeelt dat het belang van de minderjarige en de gemeente zwaarder wegen. De gemeente wordt gelast om de kosten van het onderzoek te betalen en de rechtbank stelt een pro forma datum vast voor de verdere behandeling van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/614363 / FA RK 21-1761
Beschikking van 9 mei 2022 betreffende verhaal van bijstand op grond van de Participatiewet
in de zaak van:
het college van burgemeester en wethouders van de GEMEENTE ROTTERDAM,
zetelende te Rotterdam,
hierna te noemen de gemeente,
gemachtigde mr. V.E. van Dijk,
t e g e n
[naam man], hierna te noemen de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.N.G.N.H. Brech te 's-Gravenhage.

1..De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van deze rechtbank van 21 januari 2022;
  • het bericht van de man van 3 februari 2022;
  • het bericht van de gemeente van 4 februari 2022.
1.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 januari 2022 is de zaak op grond van artikel 15 lid 2 Rv doorverwezen naar de meervoudige kamer ter verdere afdoening.
1.3.
Partijen hebben afgezien van een voortgezette mondelinge behandeling.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Uit [naam vrouw] (hierna: de vrouw) is geboren de minderjarige:
[naam minderjarige] , op [geboortedatum minderjarige] 2019 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.2.
Aan de vrouw wordt mede ten behoeve van genoemde minderjarige sinds
19 september 2019 bijstand verleend.

3..De beoordeling

3.1.
Verhaalsbijdrage
3.1.1.
De gemeente verzoekt het verhaalsbedrag met ingang van 1 november 2020 vast te stellen op € 830,- per maand ter zake van gemaakte en nog te maken kosten van bijstand ten behoeve van de genoemde minderjarige, zolang de bijstandsverlening voortduurt. De gemeente stelt daartoe dat de vrouw heeft verklaard dat de man de verwekker is van de minderjarige.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer en stelt primair dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten, subsidiair dat de gemeente niet bewezen heeft dat hij de verwekker is van de minderjarige en meer subsidiair dat de behoefte van de minderjarige te hoog is vastgesteld en dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te voldoen.
3.1.3.
Op grond van artikel 1:394 BW is de verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
3.1.4.
Op grond van artikel 62 van de Participatiewet kunnen de kosten van bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht, bedoeld in Boek 1 BW, worden verhaald op degene die zijn onderhoudsplicht wegens een minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt.
3.1.5.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat bijstand bedoeld is als het laatste vangnet en dat alimentatie op bijstand voor moet gaan. Met andere woorden: de wettelijke onderhoudsplicht van de ouder gaat voor de sociale plicht van de gemeenschap. Wanneer toch bijstand wordt verleend omdat de onderhoudsplichtige zijn onderhoudsplicht niet nakomt, kan de gemeente de betaalde bijstand verhalen door een vordering in te stellen om te bewerkstelligen dat een verwekker zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 1:394 BW nakomt. Verhaal van bijstand is te rechtvaardigen omdat in het geval de onderhoudsplichtige zijn wettelijke onderhoudsplicht wel was nagekomen, de bijstand immers niet – of slechts tot een lager bedrag – nodig was geweest, waardoor wordt voorkomen dat een private onderhoudsplicht op de publieke middelen wordt afgewenteld.
De stelling van de man dat er voor de toepassing van de verhaalsbevoegdheid van artikel 62 van de Participatiewet geen onderhoudsplicht is voor de verwekker, is dan ook onjuist.
3.1.6.
Een verhaalsbesluit van de gemeente is een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Aan de hand van de Awb moet beoordeeld worden of de besluiten van de gemeente zorgvuldig zijn voorbereid en deugdelijk zijn gemotiveerd. Op grond van artikel 3:2 Awb vergaart de gemeente bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
3.1.7.
Anders dan de man is de rechtbank van oordeel dat het verhaalsbesluit zorgvuldig is voorbereid. Volgens de vrouw is de man de verwekker van de minderjarige.
De man heeft het vaderschap weersproken. In reactie op de verklaring van de man heeft de gemeente opnieuw contact opgenomen met de vrouw. De vrouw blijft bij haar stelling dat de man wel degelijk de verwekker is van de minderjarige. In het kader van onderhavige procedure heeft de gemeente ook nog telefonisch contact opgenomen met de vrouw, die nog nadere inlichtingen over de man heeft verstrekt. De vrouw heeft – kort samengevat – verklaard dat zij een affectieve relatie heeft gehad met de man, dat ze elkaar hebben ontmoet in 2017/2018, dat zij in die periode op zoek was naar een eigen woning en dat de man diverse verhuurappartementen in zijn bezit had, en een van deze woningen aan de vrouw heeft verhuurd. Verder heeft ze verklaard dat de man, die 17 jaar ouder is dan zij, tijdens de relatie aangaf een kinderwens te hebben en dat dit uiteindelijk heeft geleid tot de zwangerschap. De vrouw heeft juiste informatie verstrekt over de leeftijd van de man en zijn adres. Tot slot heeft de vrouw verklaard dat ze de man nog op straat is tegengekomen en dat hij met haar heeft gesproken over de aanschrijvingen die hij van de gemeente heeft ontvangen.
De man heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij de verwekker van de minderjarige is, terwijl de stelling van de vrouw dat hij wel de verwekker is voldoende is onderbouwd.
Daar komt bij dat de gemeente een bewijsaanbod heeft gedaan. Al in het kader van de voorbereiding van het verhaalsbesluit heeft de gemeente een DNA-onderzoek voorgesteld aan de man. Ook in deze gerechtelijke procedure heeft de rechtbank het belang van een DNA-onderzoek aan partijen voorgehouden, waarop de gemeente heeft verklaard dat het college en de vrouw willen meewerken aan een DNA-onderzoek om uitsluitsel te geven over de vraag of de man de verwekker is van de minderjarige. De man maakt echter bezwaar tegen het gelasten van een DNA-onderzoek. Hij stelt zich op het standpunt dat een DNA-onderzoek een grote inbreuk maakt op zijn lichamelijke integriteit en zijn recht op privacy. De man stelt het recht te hebben om niet te weten of hij de verwekker is en ervan gevrijwaard te worden dat het bestaan van een biologische band ter kennis van derden, zoals de gemeente komt. Het financieel belang van de gemeente valt volgens de man niet samen met het belang van het kind.
3.1.8.
De rechtbank is van oordeel dat het (maatschappelijk) belang van de gemeente om de betaalde en nog te betalen bijstand op de verwekker van de minderjarige te kunnen verhalen in dit geval moet prevaleren boven de door de man gestelde belangen van hemzelf. Een DNA-onderzoek is in dit geval ook een publiek belang, omdat het gaat om gemeenschapsgeld dat wordt besteed (mede) ten behoeve van een minderjarige, waaraan een onderhoudsplichtige op grond van de wet behoort bij te dragen. De man verwijst naar jurisprudentie (o.a. de uitspraak van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden van
29 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10540) waarin de belangenafweging in het voordeel van de gestelde verwekker is uitgevallen, maar stelt in het licht van de gemotiveerde betwisting door de gemeente onvoldoende om tot het oordeel te komen dat dit ook de uitkomst in zijn geval zou moeten zijn. Zo heeft de gemeente in het onderhavige geval voldoende aannemelijk gemaakt dat de man de verwekker van de minderjarige kan zijn en heeft de man heeft daar alleen een ongemotiveerde betwisting tegenover gesteld.
De rechtbank is tevens van oordeel dat nu de man betwist dat hij de verwekker is van de minderjarige, het niet aan hem is om bezwaar te maken tegen het DNA-onderzoek vanwege het belang van die minderjarige. Overigens heeft de vrouw haar medewerking verleend aan de gemeente en bovendien kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen een onderzoek van het DNA van de nog heel jonge minderjarige.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.1.5. komt de rechtbank niet tot het oordeel dat een DNA-onderzoek een ongerechtvaardigde inbreuk op het privéleven en de integriteit van de man en de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM, oplevert, zonder dat daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is. Een DNA-onderzoek is de enige manier om werkelijk zekerheid over de verwekking te verkrijgen, omdat een minder ingrijpend middel niet voorhanden is. Het afgeven van wangslijm is overigens slechts een minimale inbreuk op de lichamelijke integriteit van de man en de minderjarige. Door de toestemming van de vrouw is de rechtbank niet gebleken dat de minderjarige door afname van een DNA-test ongewenst informatie over zijn afstamming en identiteit zou krijgen en daardoor in zijn belangen wordt geschaad, althans niet anders dan wanneer de vrouw een verzoek om een kinderbijdrage zou hebben ingediend en de man zijn onderhoudsplicht betwist. In beginsel wordt zekerheid over de afstamming juist in het belang van een minderjarig kind geacht.
De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de (recente) beschikking van het gerechtshof Den Haag van 13 april 2022 (ECLI:NL:GHDHA:2022:650).
3.1.9.
De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van de man dat de handelwijze van de gemeente een ongerechtvaardigde inbreuk maakt op zijn belangen en die van de minderjarige. De rechtbank zal na te noemen deskundigenbericht gelasten.
3.1.10.
De rechtbank wijst erop dat de man wettelijk verplicht is om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de man.
3.1.11.
De deskundige heeft de aan het onderzoek verbonden honorering en kosten begroot op € 630,-.
3.1.12.
Als verzoekende partij moet de gemeente het voorschot op de kosten van de deskundige voldoen. De hoogte van het voorschot wordt vastgesteld op voormeld bedrag. De gemeente zal daarom worden gelast om binnen twee weken te storten een bedrag van
€ 630,-. Zij zal een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak ontvangen.
3.1.13.
De rechtbank zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Omdat nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige, te weten een DNA-onderzoek, ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van de minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid;
4.2.
benoemt tot deskundige om voornoemd onderzoek op een door deze te bepalen plaats en tijdstip uit te voeren:
mw.dr. M. Hidding of een van de andere geautoriseerde rapporteurs van Verilabs, werkzaam bij Verilabs Nederland B.V, Noothoven van Goorstraat 11D, 2806 RA Gouda;
4.3.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op een bedrag van € 630,-;
4.4.
bepaalt dat de gemeente het voorschot, zijnde een bedrag van € 630,-, moet overmaken binnen twee weken na de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
4.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
4.6.
wijst de deskundige erop dat het onderzoek pas na het bericht van de griffier over de betaling van het voorschot moet aanvangen;
4.7.
verzoekt de deskundige uiterlijk binnen drie maanden na het schriftelijke bericht van de griffier over de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie;
4.8.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad;
en alvorens verder te beslissen:
4.9.
bepaalt dat de behandeling van de zaak in afwachting van het deskundigenbericht wordt aangehouden tot
1 september 2022 PRO FORMA;
4.10.
bepaalt dat de gemeente, de man en zijn advocaat op de genoemde pro forma-datum niet behoeven te verschijnen;
4.11.
bepaalt dat – zodra de rechtbank in de onderhavige zaak het deskundigenbericht heeft ontvangen – partijen in de gelegenheid gesteld zullen worden hierop schriftelijk te reageren, waarna – indien nodig – de mondelinge behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een dan te bepalen datum en tijdstip.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, voorzitter, mr. W.J. van den Bergh en mr. H.C.A. de Groot, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Stolk op 9 mei 2022.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.