ECLI:NL:GHARL:2016:10540

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
29 december 2016
Zaaknummer
200.181.342
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van bijstandsverlening door de gemeente op de biologische vader van een niet erkend kind met betrekking tot DNA-onderzoek en privacyrechten

In deze zaak gaat het om het verhaal van bijstandsverlening door de gemeente Apeldoorn op de man, die als biologische vader van een niet erkend kind wordt beschouwd. De man is in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de gemeente werd toegestaan om de bijstandsverlening aan de moeder van het kind op hem te verhalen. De man betwist zijn vaderschap en heeft niet gereageerd op verzoeken van de gemeente om inlichtingen te verstrekken of mee te werken aan een DNA-onderzoek. Het hof oordeelt dat de gemeente niet voldoende heeft aangetoond dat het verhaalsbesluit zorgvuldig is voorbereid en dat het ook inbreuk maakt op het recht van het kind op eerbiediging van het privéleven, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het hof vernietigt de eerdere beschikking en wijst het verzoek van de gemeente tot het vaststellen van een verhaalsbijdrage af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.181.342
(zaaknummer rechtbank Gelderland 273142)
beschikking van 29 december 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.A.H. Boom te Utrecht,
en
de gemeente Apeldoorn,
zetelend te Apeldoorn,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de gemeente.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 september 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 december 2015;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 24 maart 2016;
- een journaalbericht van mr. Boom van 2 juni 2016 met bijlagen, ingekomen op 3 juni 2016.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 juni 2016 plaatsgevonden. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de gemeente is verschenen
mr. E. Kort-Schenk.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen:
- een faxbericht van de gemeente van 27 juni 2016, ingekomen op dezelfde datum;
- een faxbericht van de gemeente van 12 juli 2016, ingekomen op dezelfde datum.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit [moeder] (hierna: [moeder] ) is op [geboortedatum] 1999 te [woonplaats] [kind] (hierna: [kind] ) geboren.
3.2
Met ingang van 6 oktober 1996 verleent de gemeente aan [moeder] een bijstandsuitkering, met ingang van [datum] 1999 mede ten behoeve van [kind] naar de norm voor een alleenstaande ouder.
3.3
Bij verklaring biologisch vaderschap van 6 februari 2014 heeft [moeder] verklaard dat de man de biologische vader is van [kind] .
3.4
De gemeente wenst de aan [moeder] verstrekte bijstand op de man te verhalen tot de grens van zijn onderhoudsplicht jegens [kind] , welke grens de gemeente bij beschikking van 30 oktober 2014 heeft vastgesteld op € 3.024,- over de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 oktober 2014 en € 336,- per maand met ingang van 1 november 2014 zolang de bijstandsverlening aan de uitkeringsgerechtigde voortduurt. De gemeente heeft dit besluit op dezelfde datum aan de man verzonden.
3.5
De gemeente heeft de man bij brief van 10 februari 2014 aangeschreven en hem gewezen op zijn wettelijke onderhoudsplicht. Daarbij is aan de man verzocht inlichtingen omtrent zijn financiële omstandigheden te verstrekken. De man heeft niet gereageerd op deze brief.
3.6
De gemeente heeft bij beschikking van 24 februari 2014 het verhaalsbedrag met ingang van 1 maart 2014 vastgesteld op € 336,- per maand. De man heeft ook op die brief niet gereageerd en heeft de verhaalsbijdrage niet betaald.
3.7
Op 11 september 2014 heeft de gemeente de man aangeschreven en hem de gelegenheid gegeven om mee te werken aan een DNA-onderzoek. De man heeft hierop niet gereageerd.
3.8
Omdat de man in der minne niet tot betaling overging en niet heeft gereageerd op de brief ten aanzien van het DNA-onderzoek, heeft de gemeente, na het op 3 november 2014 door de betrokken mandataris [A] geparafeerd besluit tot verhaal in rechte, op
4 november 2014 een verzoek bij de rechtbank ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het verhaal door de gemeente op de man van de aan [moeder] verstrekte bijstand. De rechtbank heeft bij beschikking van 4 september 2015 het verhaalsbedrag met ingang van 1 maart 2014 tot en met 31 oktober 2014 vastgesteld op € 3.024,- en met ingang van 1 november 2014 vastgesteld op € 336,- per maand.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 september 2015. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de gemeente in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek om een verhaalsbijdrage af te wijzen, dan wel een DNA-onderzoek te gelasten en te bepalen dat de gemeente de kosten hiervan dient te voldoen en afhankelijk van de uitkomst van deze DNA-test al dan niet een verhaalsbijdrage vast te stellen die het hof juist acht en met ingang van de beschikking van het hof.
4.3
De gemeente heeft verweer gevoerd. De gemeente verzoekt het hof het verzoek van de man in hoger beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bevestigen in die zin dat de door de man verschuldigde bijdrage ten behoeve van de minderjarige [kind] met ingang van 1 maart 2014 vast te stellen op € 336,- voor zolang de bijstandsverlening aan [moeder] en [kind] voortduurt en te bepalen dat de achterstand over de periode van 1 maart 2014 tot en met 29 februari 2016, thans € 7.345,67, ineens en terstond opeisbaar is.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:394 van het Burgerlijk Wetboek (BW) juncto artikel 62 sub a van de Wet werk en bijstand (Wwb) kan de gemeente de kosten van bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht verhalen op degene die bij het ontbreken van een gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt.
5.2
De man stelt zich vooreerst op het standpunt dat hij niet wist dat hij een kind bij [moeder] had verwekt. Hij erkent dat hij gemeenschap heeft gehad met [moeder] , maar zij had volgens de man in die tijd met meerdere mannen gemeenschap. Het staat volgens de man niet vast dat hij de vader van [kind] is. Daar komt volgens de man bij dat [kind] thans al 16 jaar is.
Subsidiair stelt de man dat de gemeente hem op grond van de redelijkheid en billijkheid niet meer kan aanspreken op een daad van verwekking van meer dan vijftien jaar geleden.
5.3
De gemeente stelt in reactie hierop dat de moeder een verklaring biologisch ouderschap heeft ondertekend en dat zij aangeeft dat de man de vader is van [kind] . De man heeft niet gereageerd op de brieven van de gemeente noch op de mogelijkheid tot het doen van een DNA-test. Dat de gemeente nu pas verhaal zoekt, heeft te maken met de pilot verhaal niet erkende kinderen in de gemeente Apeldoorn. Voorheen werd verleende bijstand niet verhaald bij de vader van niet erkende kinderen.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Het op 3 november 2014 geparafeerde verhaalsbesluit van de gemeente is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan de hand van de Awb dient beoordeeld te worden of deze besluiten van de gemeente zorgvuldig zijn voorbereid en deugdelijk zijn gemotiveerd. Ingevolge artikel 3:2 Awb vergaart het bestuursorgaan (in dit geval: de gemeente) bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Op grond van artikel 3:4 lid 1 Awb weegt het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
5.5
Uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken op welke wijze de gemeente in dit geval het verhaalsbesluit heeft voorbereid. Uit de stukken is enkel gebleken dat de gemeente de pilot ‘verhaal niet erkende kinderen’ is gestart en heeft onderzocht of ten aanzien van de niet erkende kinderen een verhaalsmogelijkheid bestond. In dit geval heeft de gemeente [moeder] benaderd met de vraag wie de verwekker van [kind] is en vervolgens de man aangeschreven. Uit de brieven van 10 februari 2014 en 24 februari 2014 blijkt dat de aanname van de gemeente dat de man de verwekker is van [kind] de reden was om over te gaan tot het verhalen van bijstand. Een andere motivering heeft de gemeente niet gebruikt.
Voorts is uit de brief van de gemeente van 12 juli 2016 gebleken dat in de gemeente Apeldoorn, die het verhaal ook voor de omliggende gemeenten Brummen, Epe en Voorst uitvoert, in de periode van augustus 2013 tot november 2015 ongeveer 250 dossiers binnen de pilot ‘verhaal niet erkende kinderen’ zijn beoordeeld. In 23 gevallen, dat is minder dan 10 % van de dossiers, is een verhaalsbijdrage vastgesteld. De gemeente heeft echter niet duidelijk gemaakt waarom in de overige 227 gevallen, derhalve ruim 90 %, geen verhaalsbijdrage is vastgesteld en in de genoemde 23 gevallen (waaronder het geval van de man) wel. Van een individuele toets noch een individuele voorbereiding op het verhaalsbesluit is sprake, althans de gemeente heeft nagelaten hierover voldoende inzicht te geven. Reeds hierom slaagt grief 1 van de man.
5.6
Aanvullend overweegt het hof dat, zelfs indien in dit geval sprake zou zijn van een zorgvuldige voorbereiding van het verhaalsbesluit, de handelwijze van de gemeente zich naar het oordeel van het hof niet verdraagt met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM). Immers, voor de vaststelling van het feit of de man de verwekker is van [kind] is ook een onderzoek van het DNA van [kind] noodzakelijk. Dit DNA-onderzoek is een inbreuk op haar recht tot eerbiediging van haar privé-leven, dat beschermd wordt door artikel 8 EVRM. Dit recht omvat naar het oordeel van het hof ook dat [kind] , die ten tijde van het verhaalsbesluit vijftien jaar oud was, niet ongewenst en ongewild geconfronteerd wordt met wetenschap over haar afstamming en identiteit. Daarnaast zou met een DNA-onderzoek inbreuk worden gemaakt op de lichamelijke integriteit van [kind] zonder dat daarvoor een specifieke wettelijke grondslag aanwezig is. Deze grondslag kan in ieder geval niet worden gebaseerd op artikel 1:394 BW of artikel 62 sub a Wwb. De gemeente heeft op geen enkele wijze toegelicht op welke gronden deze inbreuk op het privé-leven van [kind] gerechtvaardigd zou zijn en in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, afgezet tegen het belang van de gemeente om de verleende bijstand te verhalen.
5.7
Aan de overige grieven komt het hof niet toe. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 september 2015 en opnieuw beschikkende:
wijst het oorspronkelijke verzoek van de gemeente tot het vaststellen van een verhaalsbijdrage ten laste van de man alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.B. de Groot en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 29 december 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.