In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een man in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin hij werd verplicht tot het betalen van een verhaalsbijdrage voor de kosten van bijstand aan een minderjarige. De man betwist dat hij de vader is van het kind en weigert mee te werken aan een DNA-onderzoek, dat door de gemeente is voorgesteld om zijn vaderschap vast te stellen. Het hof oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij pas na de uitspraak van de rechtbank op de hoogte is geraakt van de beschikking. Het hof overweegt dat de gemeente voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de man de verwekker van het kind kan zijn, en dat een DNA-onderzoek noodzakelijk is om dit vast te stellen. Het hof wijst erop dat de inbreuk op de privacy en lichamelijke integriteit van de man en het kind gerechtvaardigd is, gezien de belangen die op het spel staan. De man wordt in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken te laten weten of hij alsnog bereid is om aan het DNA-onderzoek mee te werken. De beslissing wordt aangehouden tot 28 mei 2022.