ECLI:NL:RBROT:2022:4378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2022
Publicatiedatum
3 juni 2022
Zaaknummer
9509543 CV EXPL 21-35526
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en opzegging van een pachtovereenkomst met betrekking tot bedrijfsmatige exploitatie en jachtovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de pachtkamer van de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen [persoon A] en [persoon B 1] over de ontbinding en opzegging van een pachtovereenkomst. De pachtovereenkomst, die sinds 31 december 1979 tussen de partijen bestaat, is na het overlijden van de vader van [persoon B 1] op 6 september 2020 overgegaan op [persoon B 1]. [persoon A] stelt dat [persoon B 1] tekortschiet in de nakoming van zijn verplichtingen uit de pachtovereenkomst, omdat het gepachte perceel niet meer voor landbouwdoeleinden wordt gebruikt. [persoon B 1] betwist deze stelling en voert aan dat hij wel degelijk bedrijfsmatig landbouw bedrijft, ondanks dat hij werkzaamheden uitbesteedt aan een loonbedrijf. De rechtbank oordeelt dat er geen grond is voor ontbinding van de pachtovereenkomst, omdat [persoon B 1] voldoende bewijs heeft geleverd van zijn bedrijfsmatige exploitatie.

Daarnaast vordert [persoon B 1] in reconventie dat [persoon A] een jachtovereenkomst met hem aangaat, omdat de jacht op het gepachte aan hem is voorbehouden volgens de pachtovereenkomst. De rechtbank oordeelt dat [persoon A] als goed verpachter verplicht is om medewerking te verlenen aan de jacht, gezien de schade door ganzen. De vorderingen van [persoon A] worden afgewezen, terwijl de vorderingen van [persoon B 1] in reconventie worden toegewezen. [persoon A] wordt veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9509543 CV EXPL 21-35526
datum uitspraak: 3 juni 2022
vonnis van de pachtkamer
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: [woonplaats A] , gemeente [gemeente A] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Tromp,
tegen
[persoon B 1],
woonplaats: [woonplaats B] , gemeente [gemeente B] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. W.M. Bijloo.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B 1] ’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 19 oktober 2021, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie;
  • een e-mailbericht van deze rechtbank van 7 januari 2022 waarin een descente wordt aangekondigd;
  • een akte overlegging producties, tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis namens [persoon A] , met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de op 14 februari 2022 gehouden descente/mondelinge behandeling;
  • een e-mailbericht van mr. Bijloo van 14 februari 2022, met bijlage;
  • brieven van mr. Bijloo van 10 en 29 maart 2022;
  • een brief van mr. Tromp van 14 maart 2022;
  • de rolbeslissing van deze rechtbank van 15 maart 2022;
  • een akte houdende uitlating productie namens [persoon A] ;
  • een antwoordakte namens [persoon B 1] .

2..De feiten

2.1.
Tussen (de rechtsvoorgangers van) partijen geldt sinds 31 december 1979 een pachtovereenkomst. Na een ruilverkaveling geldt de pachtovereenkomst sinds 1 december 1989 voor het perceel grond kadastraal bekend als Zuidland, gemeente Bernisse,
sectie [sectie] , nummer [nummer X] . Het perceel, [perceelnummer X] ha 44 a 30 ca groot, is verpacht ten behoeve van akkerbouw.
2.2.
Artikel 19 van de pachtovereenkomst luidt als volgt:
"De verpachter behoudt zich het genot van de jacht en de visserij op het verpachte
voor. De pachter verleent bij deze toestemming aan de verpachter, om het genot van
de jacht en de visserij op het gepachte te verhuren en stemt erin toe, dat de eventuele
huurder van de jacht en van de visserij de jacht en de visserij op het gepachte
uitoefent, alleen of met gezelschap, of wel door anderen laat uitoefenen. De pachter
verbindt zich hierbij om zijn hond(en) niet los op het gepachte te laten lopen, noch
anderen dit toe te staan."
2.3.
[persoon B 1] vormde samen met zijn vader, [persoon B 2] , een maatschap genaamd
[naam maatschap] . Deze maatschap is op 1 januari 2020 ontbonden. Sindsdien drijft [persoon B 1] een eenmanszaak.
2.4.
Namens [persoon A] is [persoon B 1] per brief van 7 april 2021 verzocht de pachtovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen. Namens [persoon B 1] is per brief van 3 mei 2021 aan [persoon A] geantwoord dat [persoon B 1] hier niet mee instemt. Verder is [persoon A] gesommeerd een jachtovereenkomst te sluiten. Dit laatste is namens [persoon A] afgewezen per brief van 11 mei 2021.
2.5.
Namens [persoon A] is per brief van 29 december 2021 de pachtovereenkomst opgezegd per 31 december 2022. Per brief van 5 januari 2022 is namens [persoon B 1] bericht dat hij zich tegen de opzegging verzet.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[persoon A] eist na wijziging, samengevat:
  • primair ontbinding van de pachtovereenkomst;
  • subsidiair een verklaring voor recht dat de pachtovereenkomst op 31 december 2022 eindigt;
  • meer subsidiair een verklaring voor recht dat [persoon A] niet gehouden is een jachtovereenkomst met [persoon B 1] aan te gaan;
  • voorts veroordeling van [persoon B 1] in de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[persoon A] baseert de eis op het volgende. [persoon B 1] schiet tekort in de nakoming van zijn verplichting uit de tussen partijen geldende pachtovereenkomst. Al voor het overlijden van [persoon B 2] op 6 september 2020 werd het gepachte niet meer door hem geëxploiteerd. Daarnaast wordt door [persoon B 1] het perceel niet persoonlijk gebruikt voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw. [persoon B 1] heeft geen agrarische achtergrond en/of opleiding. Ten behoeve van de maatschap verrichtte hij enkel administratieve werkzaamheden en deed hij achterstallig onderhoud aan de gebouwen. Tot aan zijn pensioen had [persoon B 1] een kantoorbaan. [persoon B 1] laat de landbouwwerkzaamheden zoals het poten en oogsten van de aardappels en het beregenen van het land voornamelijk uitvoeren door een loonbedrijf, te weten [bedrijf C] . (hierna: [bedrijf C] ).
Op grond van artikel 17 van de pachtovereenkomst juncto artikel 7:370 lid 1 sub a BW is de pachtovereenkomst door [persoon A] opgezegd.
Op grond van artikel 19 van de pachtovereenkomst is de jacht voorbehouden aan de verpachter. [persoon A] is dus niet gehouden een jachtovereenkomst met [persoon B 1] aan te gaan.
3.3.
[persoon B 1] betwist kort gezegd dat er sprake is van enige tekortkoming. [persoon B 1] werkt van kleins af aan op de boerderij bestaande uit 63,7 hectare waarvan 42,5 ha in eigendom en 21,2 ha gepacht. Hij verrichtte niet slechts administratieve taken, maar werkte ook op het land. [persoon B 1] is altijd op de boerderij blijven wonen en wist zodoende wanneer er hulp nodig was. Hij kon (toen hij nog niet met pensioen was) op zijn werk makkelijk een dag vrij regelen of vakantie opnemen om mee te helpen/werken. Hij is door de praktijk een ervaren akkerbouwer geworden, hij beschikt over een diploma gewasbescherming en hij heeft een cursus bemesting gedaan. Omdat het bedrijf niet groot genoeg was voor inkomens voor twee gezinnen heeft [persoon B 1] een baan gehad. In november 2018 is hij vervroegd met pensioen gegaan om zich volledig te richten op het bedrijf, dat suikerbieten, tarwe, aardappelen, uien en gras teelt. [persoon B 1] beschikt over een bescheiden maar efficiënt machinepark, een werktuigberging en een opslagloods voor de oogst. Aangezien het niet rendabel is voor een bedrijf van deze omvang om alle benodigde machines in eigendom te hebben, worden de specialistische werkzaamheden uitbesteed aan een loonwerker. Dit is niet ongebruikelijk en het uitbesteden van werkzaamheden aan een loonwerker gebeurde ook al in de tijd dat zijn vader nog pachter was. Zelf maakt [persoon B 1] het bietenland zaai klaar, hij bestrooit het land met kunstmest, hij transporteert en schuurt de tarweoogst in en hij bestrijdt het onkruid. Er worden investeringen gedaan zoals de aankoop van een transportband voor efficiënte inschuring; verder is het gehele dak van de veldloods vervangen. Het bedrijf maakt voldoende winst om de noodzakelijke investeringen te kunnen doen. Dit wordt anders als [persoon B 1] de gepachte grond, die 1/3 van de totale oppervlakte bedraagt, kwijtraakt. Voor 2022 kan er 250 ton tarwe uit eigen teelt verkocht worden en 1.000 ton bieten. Er is aldus sprake van bedrijfsmatige landbouw en de pacht wordt tijdig voldaan.
in reconventie
3.4.
[persoon B 1] eist samengevat:
  • [persoon A] te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van het onderhavige vonnis een jachthuurovereenkomst met hem aan te gaan ten aanzien van het gepachte en [persoon B 1] toestemming te geven het schadelijk wild daarop te bestrijden, een en ander middels ondertekening van het betreffende standaardformulier van de KNJV, alles tegen de ter plaatse gebruikelijke voorwaarden en condities, op straffe van een dwangsom;
  • [persoon A] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
[persoon B 1] baseert de eis op artikel 19 van de pachtovereenkomst. Conform dit artikel werd van de aanvang van de pacht af aan pachter de gelegenheid gegeven de jacht uit te oefenen. Daarom mocht en mag [persoon B 1] er gerechtvaardigd op vertrouwen dat deze situatie wordt voortgezet, dan wel dient de pachtovereenkomst op dit punt op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid van art. 6:248 lid 1 BW te worden aangevuld.
3.6.
[persoon A] stelt hiertegenover dat uit artikel 19 van de pachtovereenkomst volgt dat de jacht aan hem is voorbehouden. Daarnaast beschikt [persoon B 1] niet over een jachtakte en is er geen sprake van wildschade.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

Ontbinding
4.1.
De pachtovereenkomst is destijds met [persoon B 2] senior in persoon gesloten. Van bezwaar tegen de exploitatie van het gepachte door de maatschap van vader en zoon [persoon B 1] is niet gebleken. Feitelijk is [persoon B 2] senior bij de exploitatie betrokken gebleven tot dit wegens gezondheidsredenen niet meer mogelijk was. Op grond van artikel 7:366 BW is de pachtovereenkomst na het overlijden van [persoon B 2] senior op 6 september 2020 op [persoon B 1] (junior) overgegaan. Een eventuele tekortkoming door [persoon B 2] senior – wat [persoon B 1] overigens betwist – speelt in deze procedure geen rol.
4.2.
De vorderingen van [persoon A] vinden hun grondslag in artikel 7:376 lid 1 BW, dat bepaalt dat de pachter in ieder geval wordt geacht in de nakoming van zijn verplichtingen te zijn tekortgeschoten indien hij het gepachte niet langer voor de uitoefening van de landbouw gebruikt. Artikel 7:312 BW bepaalt dat onder landbouw onder meer wordt verstaan: akkerbouw voor zover bedrijfsmatig uitgeoefend.
4.3.
Naar vaste rechtspraak van het pachthof veronderstelt een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor de vraag of daarvan sprake is, zijn de navolgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:
a. de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse
bedrijfsactiviteiten;
b. de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
c. het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
d. de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft;
een en ander in onderlinge samenhang te beschouwen en met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.
4.4.
Anders dan in de zaak waarnaar door [persoon A] is verwezen, gaat het hier niet om een hobbymatige uitvoering of een bedrijf met een paar hectare grond. [persoon B 1] is sinds hij in november 2018 met pensioen is gegaan uitsluitend bezig met de akkerbouw. Uit de door [persoon B 1] in het geding gebrachte gecombineerde opgave 2021 (de zogeheten meitelling) blijkt het volgende. Over het jaar genomen worden er slechts 21 volle werkdagen werkzaamheden verricht door een loonwerkersbedrijf. Zelf werkt [persoon B 1] 38 uur of meer per week binnen het bedrijf. Een ander persoon helpt 1 tot 10 uur per week mee (tijdens de descente verklaarde [persoon B 1] dat een van zijn zonen een dag per week meehelpt op de boerderij). Op het grootste gedeelte van het land (30,9 ha) wordt tarwe verbouwd, op 11,09 ha aardappelen, op 9,38 ha suikerbieten, op 9,26 ha uien en 2,28 ha is blijvend grasland, in totaal 62,91 ha, aldus de meitelling.
Daarnaast is door [persoon B 1] tijdens de descente onbetwist aangevoerd dat hij het gewasbeschermingsdagboek bijhoudt, dat hij de voor gewasbescherming benodigde spullen bestelt en aangeeft wanneer er gespoten moet worden, dat hij het eigen perceel en het gepachte perceel in 6 blokken van 10 ha heeft ingedeeld, welke blokken even breed zijn gemaakt als een spuitbaan, dat hij bouwplannen heeft gemaakt om zo de gewassen te rouleren over de blokken en dat hij het land klaarmaakt, de drainages schoonmaakt en na het oogsten het land weer ploegt. [persoon B 1] zaait zelf de suikerbieten en de tarwe in; het oogsten wordt aan [bedrijf C] uitbesteed. De aardappelen worden samen met [bedrijf C] geteeld. Dat is het enige dat voor gezamenlijke rekening en risico gebeurt, de rest is de verantwoordelijkheid van [persoon B 1] . Het bedrijf levert genoeg op om alle opknapbeurten uit te voeren en de noodzakelijke investeringen te doen, aldus [persoon B 1] .
4.5
Van de stellingen van [persoon A] dat [bedrijf C] alle of in elk geval het merendeel van de werkzaamheden verricht en/of dat [persoon B 1] (gepacht) land aan [bedrijf C] ter beschikking stelt, is niets gebleken. Uit de meitelling en de onbetwiste stellingen van [persoon B 1] volgt dat een deel van het werk wordt uitbesteed omdat het bij een bedrijf van deze omvang nu eenmaal niet rendabel is om over alle benodigde machines te beschikken. Een dergelijk situatie is in de landbouw niet ongebruikelijk. Verder is niet gebleken dat [persoon B 1] niet de volledige financiële verantwoording draagt voor het bedrijf. De aardappelteelt is weliswaar voor gezamenlijke rekening, maar dit bedraagt slechts een gering gedeelte van het (gepachte) land. Voor het oordeel dat sprake is van bedrijfsmatige landbouw is overigens niet vereist dat voortdurend een aanzienlijke winst wordt behaald. Het gaat er (onder meer) om of de onderneming op winst is gericht en de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden, wat bijvoorbeeld kan volgen uit de omstandigheden dat de pachter zijn areaal uitbreidt, zijn bedrijfsvoering moderniseert, drainage aanlegt en/of zijn werktuigen onderhoudt en zo nodig vervangt of aanvult. Het is de pachtkamer tijdens de descente en de aansluitende mondelinge behandeling voldoende gebleken dat [persoon B 1] zich richt op de toekomst, dat hij een plan heeft en daarbij de nodige investeringen doet om het bedrijf te moderniseren en zijn werktuigen op peil te houden.
Voor zover [persoon A] heeft aangevoerd dat [persoon B 1] niet heeft onderbouwd dat er winst wordt gemaakt en/of investeringen worden gedaan, geldt het volgende. Als uitgangspunt geldt dat, indien de verpachter de pachter verwijt niet langer bedrijfsmatig de landbouw uit te oefenen en dat argument aan de vordering tot beëindiging en/of ontbinding van de pachtovereenkomst ten grondslag legt, de bewijslast van de onderliggende feiten en omstandigheden op de verpachter rust, waar tegenover staat dat van de pachter kan worden gevergd dat hij voldoende gegevens over zijn bedrijfsvoering overlegt, nu de relevante bedrijfsgegevens zich in het domein van de pachter bevinden [1] . Buiten dat [persoon B 1] sinds 6 september 2020 pachter is en dus pas één volledig boekhoudkundig jaar achter de rug heeft, heeft [persoon A] zich er pas in zijn allerlaatste akte op beroepen dat er geen of onvoldoende winst zou worden gemaakt en geen investeringen zouden worden gedaan. In punt 18 van zijn dagvaarding stelde [persoon A] nog dat het hem weliswaar onbekend is of het bedrijf winstgevend is, maar dat “als dit al juist zou zijn, dit voor de beoordeling van de vraag of sprake is van bedrijfsmatige landbouwactiviteiten geen doorslaggevende rol speelt”. Aan deze stelling van [persoon A] wordt dan ook voorbijgegaan.
4.5.
Gelet op alle feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien en met inachtneming van de hiervoor vermelde gezichtspunten, oordeelt de pachtkamer dat de stelling van [persoon A] dat geen sprake meer is van bedrijfsmatige landbouw, niet opgaat. Dat betekent dat er geen grondslag is voor ontbinding van de pachtovereenkomst. De primaire vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst zal daarom worden afgewezen.
Opzegging
4.6.
[persoon A] heeft de pachtovereenkomst opgezegd op grond van artikel 7:370 lid 1 sub a BW, te weten dat de bedrijfsvoering door de pachter niet is geweest zoals een goed pachter betaamt of de pachter anderszins ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. [persoon B 1] heeft zich tijdig verzet tegen de opzegging zodat [persoon A] subsidiair op grond van artikel 7:369 lid 2 BW een verklaring voor recht vordert dat de pachtovereenkomst eindigt op 31 december 2022, althans op een in goede justitie te bepalen datum. Nu de subsidiaire vordering op dezelfde gronden is gebaseerd als de primair gevorderde ontbinding, wordt, gelet op wat in rechtsoverweging 4.4 en 4.5 is overwogen, de subsidiair gevorderde verklaring voor recht eveneens afgewezen.
Jacht
4.7
[persoon A] heeft ter zitting verklaard dat de enige reden om geen nieuwe jachtovereenkomst te sluiten was dat dit tegenstrijdig is met zijn wens om tot een einde van de pachtovereenkomst te komen. Hiervoor is bepaald dat de pachtovereenkomst voort dient te duren. [persoon B 1] heeft onbetwist aangevoerd dat het noodzakelijk is om te jagen aangezien er sprake is van ernstige schade door ganzen. Beperken van deze overlast door een klein stuk grasland in te zaaien met een tarwesoort waar de ganzen van houden, bleek onvoldoende. Gelet op dit alles is [persoon A] als goed verpachter gehouden medewerking te verlenen aan [persoon B 1] om deze vorm van jacht te kunnen uitvoeren. De door [persoon A] meer subsidiair gevorderde verklaring voor recht wordt dan ook afgewezen terwijl de door [persoon B 1] in reconventie gevorderde veroordeling zal worden toegewezen.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen nu door [persoon B 1] op geen enkele wijze de noodzaak hiertoe is onderbouwd.
Proceskosten
4.8.
[persoon A] wordt zowel in conventie als in reconventie (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Deze kosten worden aan de kant van [persoon B 1] in conventie tot vandaag vastgesteld op € 1.245,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten x € 498,-) en in reconventie tot vandaag op € 498,- aan salaris voor de gemachtigde (0,5 x 2 punten x € 498,-). De over deze bedragen gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen, evenals de gevorderde nakosten.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De pachtkamer:
in conventie
5.1.
wijst af de vorderingen van [persoon A] ;
5.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de kant van [persoon B 1] tot vandaag vastgesteld op € 1.245,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [persoon A] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,- aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
5.4.
veroordeelt [persoon A] om binnen veertien dagen na betekening van onderhavig vonnis een jachthuurovereenkomst met [persoon B 1] aan te gaan ten aanzien van het gepachte en hem toestemming te geven het schadelijk wild daarop te bestrijden middels ondertekening van het betreffende standaardformulier van de KNJV tegen de ter plaatse gebruikelijke voorwaarden en condities;
5.5.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de kant van [persoon B 1] tot vandaag vastgesteld op € 498,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt [persoon A] in de na vandaag te maken proceskosten, begroot op € 124,- aan salaris voor de gemachtigde en als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en het vonnis is betekend, de explootkosten van deze betekening met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
in conventie en in reconventie
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer, bestaande uit mr. P. Joele, voorzitter, en de leden E.A. Struik en G.A.J. Baars, en in het openbaar uitgesproken.
745

Voetnoten

1.Rb. Noord-Nederland 28-9-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:4190 waarin wordt verwezen naar de door [persoon A] aangehaalde uitspraken van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 312-2013, ECLI:NL:GHARL:2013:9211 en 10-7-2018, ECLI:GHARL:2018:6293.