Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [woonplaats],
rechtsopvolger van de overleden [A],
wonende te [woonplaats],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van een pachtovereenkomst tussen [appellant] en de rechtsopvolger van de overleden [A]. De pachtovereenkomst, die op 29 september 1997 was vastgelegd, ging ervan uit dat de pachter het gepachte zelf zou exploiteren. De pachter, [appellant], had echter in de loop der jaren een samenwerking aangegaan met [B], waardoor hij feitelijk de zeggenschap over het gepachte had uit handen gegeven. Dit leidde tot de vordering van de verpachter, [geïntimeerde], tot ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van het gepachte.
Het hof oordeelde dat de pachter niet als goed pachter handelde, omdat hij in strijd met artikel 7:347 BW een samenwerking was aangegaan die de exploitatie van het gepachte in gevaar bracht. De verpachter had de stelplicht en bewijslast om aan te tonen dat de pachter tekortschiet, maar het hof stelde vast dat er voldoende aanleiding was om te twijfelen aan de zelf-exploitatie door de pachter. Het hof had eerder al bewijsstukken van de pachter verlangd, maar deze waren niet of onvoldoende overgelegd.
Het hof bevestigde de ontbinding van de pachtovereenkomst en de ontruiming van het gepachte, met een dwangsom van € 1.000 per dag tot een maximum van € 100.000. De kosten van het principaal beroep werden aan de zijde van de verpachter begroot op € 284 voor griffierecht en € 2.682 voor salaris. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk uitgevoerd kan worden, ongeacht een eventueel hoger beroep.