In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de rioolheffing voor drie garageboxen die eigendom zijn van eiseres. De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had aan eiseres voor het belastingjaar 2020 aanslagen rioolheffing opgelegd voor de afzonderlijke units, die elk een eigen appartementsrecht hebben. Eiseres betwistte de aanslagen en stelde dat de units als één geheel moeten worden aangemerkt, omdat ze geen zelfstandige aansluiting op het riool hebben en gezamenlijk gebruik maken van gemeenschappelijke voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de units zelfstandige zaken zijn in civielrechtelijke zin, omdat er op elke unit afzonderlijke appartementsrechten zijn gevestigd. Hierdoor zijn ze terecht als afzonderlijke percelen aangemerkt voor de rioolheffing.
De rechtbank behandelde ook de vraag of de heffing willekeurig of onredelijk was. Eiseres voerde aan dat de heffing disproportioneel was in vergelijking met andere vergelijkbare objecten. De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen van belastingverordeningen en dat de gekozen heffingssystematiek niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen terecht zijn opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De beroepen van eiseres werden ongegrond verklaard.