ECLI:NL:RBROT:2022:3957

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/4839
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had een WIA-aanvraag ingediend, maar het UWV had hem medegedeeld dat hij geen recht had op een uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser had zich op 3 oktober 2018 ziekgemeld vanwege rugklachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na beoordeling door het UWV werd zijn arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 23,64% en later op 33,08% na bezwaar. Eiser was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn orthopedische problemen onvoldoende waren onderzocht. Tijdens de zitting op 20 april 2022 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde dat de medische rapporten zorgvuldig waren opgesteld en dat eiser niet voldoende had onderbouwd waarom de rapporten onjuist zouden zijn. Eiser had ook geen medische stukken overgelegd om zijn standpunt te onderbouwen. De rechtbank wees het verzoek om een deskundige te benoemen af, omdat er geen noodzaak was voor aanvullend onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4839

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.J. de Bruin),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder

(gemachtigde: mr. P.G. Lamoré).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2020 heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 30 september 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het UWV heeft gemotiveerd dat eiser niet aan de voorwaarden heeft voldaan dat hij door ziekte 104 weken zijn werk niet meer kon doen. Eiser was voor het einde van deze periode weer arbeidsgeschikt.
Het UWV heeft op 11 februari 2021 een nieuw besluit genomen (het primaire besluit), waarmee de beslissing van 15 september 2020 komt te vervallen. In dit besluit is aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 30 september 2020 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 23,64%.
Bij besluit van 30 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 33,08%.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online zitting van 20 april 2022. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Wat er aan deze procedure vooraf ging

1. Eiser werkte als schilder bij [naam bedrijf] . Op 3 oktober 2018 heeft hij zich wegens rugklachten ziekgemeld voor dit werk. Het dienstverband van eiser is geëindigd, waarna hij een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) kreeg.
2. Vervolgens heeft het UWV de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA beoordeeld.
3. Een arts [1] van het UWV heeft eiser onderzocht en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn per 30 september 2020. Deze beperkingen heeft de arts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV drie functies geselecteerd die eiser, met zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiser met de middelste van deze functies gemiddeld 76,36% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziek meldde. Omdat dit betekent dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiser geen WIA-uitkering krijgen.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiser gekeken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen juist vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kon zich niet vinden in de beoordeling van de arbeidsdeskundige. Twee van de drie voor de berekening geselecteerde functies zijn volgens hem niet geschikt voor eiser. De arbeidsdeskundige had nog twee extra functies geselecteerd, die niet bij de berekening waren betrokken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht één van deze twee functies ook niet geschikt. Bij een hernieuwde CBBSraadpleging is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gebleken dat er voldoende geschikte alternatieven zijn te duiden ter vervanging van de vervallen functies. De arbeidsdeskundige in bezwaar heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser vastgesteld op 33,08%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat eiser vindt

5. Eiser is het niet met het UWV eens. Over de medische beoordeling blijft eiser bij wat gesteld is in bezwaar. Volgens eiser is het duidelijk dat sprake is van orthopedische problemen. De mate waarin deze hem belemmeren in het arbeidsproces moet volgens hem nader door een deskundige onderzocht worden. Eiser verzoekt daarom om een deskundige in te schakelen, omdat hij hiertoe de financiële middelen niet heeft.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat bij het vaststellen van de maatman ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn verdiensten en urenomvang bij eerdere werkgevers. Ook is bij het berekenen van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten onrechte uitgegaan van de drie functies met het hoogste uurloon. Dit is nadelig voor hem.
6. Na de zitting heeft eiser zijn medische toestand nog schriftelijk toegelicht. Eiser heeft last van zijn knieën en lopen en staan zijn pijnlijk. Ook zijn psychische toestand is onvoldoende beoordeeld. Hij is hiervoor recentelijk bij de huisarts geweest en die heeft eiser doorverwezen naar een behandelaar. Binnenkort heeft eiser een intake, gedacht wordt aan een begeleid wonen project. Eiser lijdt ook aan diabetes en af en toe speelt zijn suiker op waardoor hij helemaal paranoia wordt. Volgens eiser zijn zowel zijn lichamelijke als psychische klachten onvoldoende onderzocht en deze moeten volgens hem betrokken worden bij de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

Waarover het gaat in deze zaak

7. De vraag is of het UWV terecht heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op een
WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiser op 30 september 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat de rechtbank vindt

8. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op een uitkering, omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal dat uitleggen.
9. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
10.
Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van (verzekerings)artsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
10. De arts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Vanwege de geldende restricties als gevolg van de Corona-pandemie heeft een telefonisch spreekuur plaatsgevonden. De arts heeft ook informatie opgevraagd bij de behandelaar en heeft kennisgenomen van een verslag LWK en verslag TWK van
30 oktober 2018.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de arts in zijn rapport van 15 juli 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier en de informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft hij eiser gesproken op de hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
12. De (verzekerings)artsen hebben alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in hun beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De (verzekerings)artsen hebben bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe hun beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldoen.

De medische beoordeling

13. De arts heeft aangenomen dat eiser rugklachten heeft als gevolg van spondylosis in zijn wervels met geringe spondylolistesis in L5. De arts vind het gezien deze diagnose aannemelijk dat eiser klachten krijgt van zijn rug bij het zwaar tillen, traplopen, staan, klimmen en zitten. Ook acht hij het aannemelijk dat eiser klachten ervaart bij het lang zitten, dus wordt hij hiervoor licht beperkt geacht. In de FML heeft de arts dan ook beperkingen opgenomen voor fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
14. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 15 juli 2021 uiteengezet waarom de conclusie van de arts over de belastbaarheid van eiser in stand kan blijven. Het rapport van de arts beoordeelt hij als zorgvuldig. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet gebleken dat de arts een onjuist of onvolledig beeld had van de medische problematiek. De hieruit voortvloeiende medische beperkingen zoals vastgesteld door de arts, zijn volgens hem dan ook goed te volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is het niet met eiser eens dat zittend werk niet mogelijk zou zijn. De mogelijkheid om te verzitten en/of het werk kort te onderbreken vindt hij voldoende om zittende werkzaamheden mogelijk te achten. In bezwaar is geen medische informatie naar voren gebracht die tot een andere conclusie heeft geleid.
15. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Als iemand het niet
eens is met een oordeel van een verzekeringsarts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Eiser heeft dit niet gedaan. Voor wat betreft de psychische klachten van eiser heeft het UWV in zijn brief van 3 mei 2022 toegelicht dat bij de arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen psychische klachten naar voren zijn gebracht. Ook in bezwaar en eerder in deze beroepsprocedure is dit niet naar voren gebracht. Het UWV onderkent dat het een treurige ontwikkeling is dat eiser dakloos is en dat het voorstelbaar is dat dit problemen veroorzaakt. Deze situatie is echter volgens het UWV waarschijnlijk na de datum in geding ontstaan. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen volgt niet dat eiser heeft aangegeven dat sprake is van psychische klachten. De rechtbank kan de motivering van het UWV daarom volgen.
16. Eiser vindt dat de rechtbank een deskundige moet benoemen om te onderzoeken hoe zijn orthopedische problemen hem belemmeren in het arbeidsproces. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 30 juni 2017 uitgangspunten geformuleerd over in welke gevallen de rechtbank verplicht is een deskundige te benoemen. [2] Het eerste punt waaraan het bestreden besluit moet voldoen is de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Zoals hiervoor overwogen, vindt de rechtbank dat het onderzoek zorgvuldig is verricht. De tweede voorwaarde is dat er moet zijn voldaan aan het beginsel van de “equality of arms”. Hieruit volgt dat er tussen beide partijen evenwicht moet bestaan in de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om de bevindingen van de (verzekerings)artsen te betwisten door medische stukken aan te leveren, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Eiser heeft ook niet gesteld en gemotiveerd dat hij niet in staat is om zelf medische stukken aan te leveren. Volgens eiser heeft hij niet de financiële middelen om zijn medische toestand door een partijdeskundige te laten beoordelen. De rechtbank overweegt hierover dat een rapport van een deskundige niet noodzakelijk is. [3] De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat het beginsel “equality of arms” is geschonden. Tot slot dient er een inhoudelijke beoordeling plaats te vinden. Eiser kan door de conclusies van de (verzekerings) artsen gemotiveerd te betwisten, twijfel doen ontstaan over de juistheid van de beoordeling van het UWV. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit niet gedaan. De (verzekerings)artsen hebben voldoende onderbouwd waarom hetgeen eiser heeft gesteld over zijn medische situatie niet tot meer of andere beperkingen zou moeten leiden. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en eiser heeft dit niet gemotiveerd betwist. De rechtbank wijst het verzoek om een deskundige te benoemen dan ook af.
De arbeidskundige beoordeling
17. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om zijn geschiktheid voor de geduide functies in twijfel te trekken. De rechtbank vindt dan ook dat het UWV duidelijk heeft onderbouwd, dat eiser in staat is de functies te vervullen.
18. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het arbeidsongeschiktheidspercentage onjuist is vastgesteld. Hij stelt dat het UWV ten onrechte uitgaat van de drie functies waarmee hij het meest kan verdienen. Daarnaast stelt hij dat het gemiddelde loon van de vijf geduide functies € 11,66 is. Omgerekend naar het verschil in uren is dat volgens eiser een uurloon van € 11,50. De berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage moet volgens eiser dan als volgt zijn: (€ 18,10 - € 11,50): € 18,10 = 36,46%.
19. Het UWV heeft in zijn verweer toegelicht hoe het arbeidsongeschiktheidspercentage is berekend. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is het arbeidsongeschiktheidspercentage juist berekend. Het is hem niet duidelijk hoe eiser is gekomen tot een uurloon van € 11,66. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep verwijst naar artikel 9, onder a, van het Schattingsbesluit. De rechtbank is van oordeel dat de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage juist is. Voor de berekening wordt namelijk het middelste loon van de drie functies waarmee eiser het meest kan verdienen in aanmerking genomen. [4] Het gaat dus niet om, zoals eiser heeft berekend, het gemiddelde loon van de geduide functies. Het uurloon van de middelste van de geduide functies is een uurloon van € 12,28. De rechtbank kan het UWV dan ook volgen in zijn berekening.
20. In beroep heeft eiser opgemerkt dat bij de berekening van het maatmanloon alleen is uitgegaan van het laatste salaris dat eiser heeft ontvangen bij zijn laatste werkgever en ook van het aantal uren dat hij daar gewerkt heeft tot aan zijn arbeidsongeschiktheid. De arbeidsdeskundige heeft niets vermeld over het aantal uren dat hij in het jaar voorafgaand aan zijn ziekmelding bij andere werkgevers heeft gewerkt en de verdiensten daarbij.
21. Het UWV heeft toegelicht dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep bij de vaststelling van de maatmanfunctie moet worden uitgegaan van de feitelijk laatstelijk verrichte arbeid voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. [5] Alleen bij bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. In de beroepsprocedure zijn aanvullende gegevens van eiser opgevraagd. Hierop is geen reactie ontvangen. Het UWV heeft dan ook niet kunnen vaststellen of er bijzondere omstandigheden van toepassing waren. De rechtbank kan deze motivering volgen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het UWV het maatmanloon onjuist heeft vastgesteld.
22.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser op
30 september 2020 met de middelste van de geduide functies 66,92% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als schilder, zodat eiser voor de overige 33,08% arbeidsongeschikt is.

De conclusie van de rechtbank

23. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is, heeft
het UWV de aanvraag voor een WIAuitkering terecht afgewezen.
24.
Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 mei 2022 door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het sociaal medisch oordeel van de arts is getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts.
4.Artikel 10 lid 1, sub b Schattingsbesluit.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 1994, ECLI:NL:CRVB:1994:ZB2458 en ook ECLI:NL:CRVB:2019:126.