ECLI:NL:CRVB:2019:126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
16/6563 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-loonaanvullingsuitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechtbank het beroep van [betrokkene] tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. [betrokkene] had zich ziek gemeld wegens psychische klachten en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een verslechtering van zijn gezondheid heeft het Uwv zijn uitkering beëindigd, maar later herroepen en hem opnieuw recht gegeven op een WGA-loonaanvullingsuitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische oordelen niet ter discussie stonden. In hoger beroep voerde [betrokkene] aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat en dat er een verkeerde maatmanfunctie was aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de door [betrokkene] aangevoerde klachten niet leidden tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat [betrokkene] in staat was de geduide functies te vervullen en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

16.6563 WIA

Datum uitspraak: 16 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 september 2016, 15/6872 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens [betrokkene] heeft mr. F.S. Cuperus, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op [datum van overlijden] 2018 is [betrokkene] overleden.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
[betrokkene] is laatstelijk werkzaam geweest als senior facilitair medewerker. Op
15 december 2010 heeft hij zich ziek gemeld wegens psychische klachten. Met ingang van 12 december 2012 (einde wachttijd) heeft het Uwv [betrokkene] in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,76%.
1.2.
Op 11 december 2014 heeft [betrokkene] te kennen gegeven dat zijn gezondheid met
ingang van 10 december 2014 is verslechterd. Het Uwv heeft vervolgens een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 20 maart 2015 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 21 mei 2015 beëindigd. Tijdens de bezwaarprocedure heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 12 maart 2015, de ingangsdatum van de WGA-loonaanvullingsuitkering, gewijzigd in 69,64 %.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van [betrokkene] tegen het besluit van 20 maart 2015 bij besluit van 8 oktober 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Hiertoe heeft het Uwv het besluit van 20 maart 2015 herroepen en beslist dat [betrokkene] met ingang van 21 mei 2015 doorlopend recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Aan het bestreden besluit liggen de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van [betrokkene] tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de resultaten van het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige en inzichtelijke wijze tot stand zijn gekomen. Betreffende de door [betrokkene] overgelegde medische stukken heeft de rechtbank overwogen dat deze niet aan dit oordeel doen twijfelen, omdat deze informatie niet ziet op de datum in geding. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapporten heeft aangegeven dat de klachten die [betrokkene] ervaart al langer spelen en zijn meegenomen in zijn eerdere beschouwing. Voorts blijkt uit informatie van de behandelend artsen die wel ziet op de datum in geding dat de psychische klachten van [betrokkene] zijn afgenomen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de FML kunnen de geduide functies volgens de rechtbank als passend worden aangemerkt.
3.1.
[betrokkene] heeft in hoger beroep aangevoerd dat zowel zijn fysieke, psychische als sociale beperkingen zijn onderschat en op onjuiste wijze dan wel in onvoldoende mate zijn verwerkt in de FML. Daarnaast heeft [betrokkene] te kennen gegeven dat hij niet zes uur per dag en 30 uur per week kan werken. Ook heeft [betrokkene] gesteld dat er een verkeerde maatmanfunctie is aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek. Uit de medische rapporten volgt dat de dossiergegevens zijn bestudeerd, [betrokkene] door de verzekeringsarts psychisch is onderzocht en informatie van de behandelend sector bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsartsen hebben op inzichtelijk wijze gerapporteerd hoe zij tot hun oordeel zijn gekomen.
4.2.
Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben de door [betrokkene] aangevoerde fysieke problematiek, waaronder oogklachten en klachten ten gevolge van een gastric bypass, meegenomen in hun beoordeling en voldoende toegelicht waarom deze problematiek niet leidt tot een ander standpunt. Hiertoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene voor de oogklachten bovennormaal beperkt heeft geacht voor werk dat de ogen sterk belast. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, met een verwijzing naar een brief van
internist-endocrinoloog E.H. van der Poest Clement, afdoende gemotiveerd dat voor de klachten ten gevolge van de gastric bypass geen aanvullende beperkingen hoeven worden aangenomen.
4.3.
Betreffende de aangevoerde psychische en sociale klachten wordt overwogen dat op basis van eigen onderzoek door de verzekeringsarts en gegevens van de behandelend sector diverse beperkingen zijn aangenomen voor het ‘persoonlijk’ en ‘sociaal functioneren’ van [betrokkene] . Daarnaast blijkt uit brieven van de huisarts van 21 januari 2015 en 7 oktober 2015 dat de psychische klachten zijn afgenomen. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de stukken van het NPI terecht geen aanvullende beperkingen aangenomen, omdat deze informatie niet ziet op de datum in geding.
4.4.
Verder heeft het Uwv de vermoeidheidsklachten van [betrokkene] in overweging genomen en hiervoor een urenbeperking aangenomen. Waarom de vastgestelde urenbeperking van zes uur per dag en 30 uur per week niet passend is, heeft [betrokkene] niet nader onderbouwd. Deze grond slaagt daarom niet.
4.5.
Uitgaande van een juiste medische grondslag wordt [betrokkene] in staat geacht de geduide functies te verrichten, zijnde samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar
(SBC-code 267050), elektronica monteur (nieuwbouw en onderhoud) (SBC-code 267040) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130).
4.6.
De grond van [betrokkene] dat niet het laatstelijk verrichte werk, maar zijn voorheen verrichtte arbeid als maatmanfunctie moet worden gehanteerd, treft geen doel. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 maart 1994, ECLI:NL:CRVB:1994:ZB2458) moet bij de vaststelling van de maatmanfunctie worden uitgegaan van de feitelijk laatstelijk verrichte arbeid vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Alleen bij bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. Het enkele feit dat betrokkene langere tijd in een andere functie werkzaam is geweest, is niet toereikend. Deze grond slaagt daarom niet.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Hieruit volgt dat het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) Y. Azirar
md