In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers, bestaande uit een besloten vennootschap en twee natuurlijke personen, een vordering ingesteld tegen gedaagde, een natuurlijke persoon, met betrekking tot de nakoming van een koopovereenkomst voor bedrijfsopstallen. De koopovereenkomst werd in februari en maart 2021 besproken, maar de ondertekening bleef uit. Eisers vorderden primair nakoming van de overeenkomst en subsidiair ontbinding, met een boete en schadevergoeding. Gedaagde voerde verweer en stelde dat niet alle kopers in de procedure waren betrokken, waardoor de vordering niet ontvankelijk zou zijn op basis van de exceptio plurium litis consortium.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, wat betekent dat de beslissing over de nakoming of ontbinding van de overeenkomst alleen kan worden genomen in een geding waarin alle betrokken partijen zijn opgeroepen. De rechtbank gaf eisers de gelegenheid om de ontbrekende partijen op te roepen, zodat de zaak verder kon worden behandeld. De rechter concludeerde dat de vordering tot nakoming niet automatisch volgde uit de eigendomsoverdracht van een andere onroerende zaak, maar dat de betrokkenheid van alle partijen essentieel was voor de rechtsgeldigheid van de vordering.
De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank op 8 juni 2022 een rolzitting heeft gepland om de ontbrekende partijen op te roepen. Dit vonnis benadrukt het belang van het betrekken van alle relevante partijen in rechtszaken die betrekking hebben op koopovereenkomsten en de gevolgen van het niet oproepen van deze partijen.