ECLI:NL:RBROT:2022:36

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
ROT 20/6529
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op AOW-pensioen en bezwaar tegen uitkeringsspecificatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een beslag op het AOW-pensioen van eiser. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de eerste uitkeringsspecificatie waarin een bedrag in verband met het gelegde beslag was ingehouden. De rechtbank oordeelde dat het niet aan verweerder was om het beslag te controleren, en dat eiser zich in geval van onjuistheid van het beslag tot de burgerlijke rechter had moeten wenden. De rechtbank stelde vast dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat verweerder niet binnen het kader van het beslag was gebleven. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6529

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Talhaoui,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 30 november 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. In 2012 heeft het UWV [1] beslag gelegd op het AOW-pensioen [2] van eiser. Verweerder heeft het beslag uitgevoerd. Eiser heeft op 13 augustus 2020 bezwaar gemaakt tegen de niet-volledige uitbetaling van zijn AOW-pensioen.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij verplicht is het beslag uit te voeren en dat hij daarbij uit moet gaan van de gegevens zoals vastgesteld door de beslaglegger (het UWV).
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn vergewisplicht niet in acht heeft genomen bij de uitvoering van het beslag omdat op voorhand vaststaat dat de hoogte van de beslagvrije voet niet correct kan zijn. Bovendien had verweerder eiser vooraf van het beslag op de hoogte moeten stellen.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Ambtshalve overweegt de rechtbank met betrekking tot de vraag of eiser ontvankelijk was in zijn bezwaar het volgende.
4.2.
De rechtbank begrijpt dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de eerste uitkeringsspecificatie waarbij een bedrag in verband met het door het UWV gelegde beslag op eisers AOW-pensioen is ingehouden. Dit is in 2012 gebeurd. In beginsel bedraagt de bezwaartermijn zes weken, [3] zodat dit bezwaar te laat gemaakt is. Uit recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt echter dat de bestuursrechter niet meer ambtshalve toetst of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, omdat de vraag of een bezwaarschrift tijdig is ingediend niet van openbare orde is. [4] Als, zoals in dit geval, ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt, het bestuursorgaan toch een inhoudelijk besluit neemt en de belanghebbende tot wie de beslissing is gericht daartegen beroep instelt, dan kan hem niet worden tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. Dit betekent dan ook dat het beroep ontvankelijk is en inhoudelijk zal worden beoordeeld. Ter beoordeling staat dan ook de vraag of verweerder het bezwaar van eiser terecht ongegrond heeft verklaard.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat bezwaren over een beslag kunnen worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter en dat het niet op de weg van de derdebeslagene – in dit geval verweerder – ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Ook de bestuursrechter dient daarover niet te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing over een AOW-pensioen, zoals in deze zaak, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. [5]
5.2.
Eiser heeft niet aan de hand van enig concreet gegeven aannemelijk gemaakt dat verweerder niet binnen het kader van het gelegde beslag is gebleven. De stelling van eiser dat verweerder het beslag niet moest uitvoeren omdat overduidelijk was dat het beslag niet juist was, kan niet worden gevolgd, omdat het niet aan verweerder is het beslag te controleren. Als het beslag niet juist was, had eiser zich tot de burgerlijke rechter kunnen wenden. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder op 19 oktober 2012 eiser in kennis heeft gesteld van het beslag.
6. Gelet op het voorgaande, is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2.Pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet.
3.Dit staat in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687.