Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[gedaagde 1] (hierna: [gedaagde 1] ),
2..[gedaagde 2] (hierna: [gedaagde 2] ),
1..Het verdere verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 22 oktober 2021 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de akte aan de zijde van [eiseres] ;
- het proces-verbaal van het op 17 januari 2022 aan de zijde van [eiseres] gehouden getuigenverhoor;
- de conclusie na enquête aan de zijde van [eiseres] ;
- de conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde 1] ;
- de conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde 2] .
2..De verdere beoordeling
Ik bevestig dat ik overblijfmoeder ben op de school De Tweemaster. Dat was ik ook op 22-11-2019. Ik deed dat samen met [eiseres] . Ik had dienst tijdens de pauze. (…) In totaal waren er 6 kinderen met een bal aan het spelen waaronder [naam persoon 1] . (…) Toen het spel stil lag, omdat wij dat van de jongens hadden gevraagd en [eiseres] de veter aan het strikken was van [naam persoon 4] werd er een bal geschopt door [naam persoon 1] tegen [eiseres] aan in haar gezicht. Ik heb dat gezien. (…) In de eerste instantie waren de jongens zelf gestopt. Toen de veter gestrikt werd hebben mevrouw [eiseres] en ik tegen de jongens twee tot drie keer gezegd dat ze moesten stoppen. (…) Ik stond op ongeveer 1,5 meter afstand van mevrouw [eiseres] af. Ik stond samen met haar naar de kinderen te kijken en op te passen. (…)”.
(…) Ik ben bekend met een incident dat zich heeft voorgedaan op 22-11-2019. Het gaat om het feit dat [eiseres] een bal op haar neus heeft gekregen. Ik voeg daar aan toe dat [eiseres] op dat moment overblijfkracht was op het schoolplein. Ik meen dat onder andere een mevrouw met de naam [naam persoon 5] op dat moment ook overblijfkracht was. (…) Ik heb het incident zelf niet gezien. (…)”.
Ik bevestig dat ik overblijfmoeder ben op de school De Tweemaster. Dat was ik ook op 22-11-2019. Tijdens de middag pauze had ik als taak om, samen met mevrouw [naam persoon 2] op de kinderen te letten die op het schoolplein aanwezig waren en al dan niet aan het spelen waren. Op enig moment was er een jongetje met een losse schoenveter. Hij heet [naam persoon 4] . Hij was aan het voetballen samen met andere jongens van groep 5, waaronder [naam persoon 1] , [naam persoon 6] en [naam persoon 7] . Ik heb daarop het spel stilgelegd door te zeggen tegen de andere jongens dat ze even moesten wachten, omdat ik de veter van de schoen van [naam persoon 4] moest vast strikken. De andere jongens stonden min of meer in een kringetje te wachten tot de veter gestrikt was. Nadat ik klaar was en weer overeind wilde komen kreeg ik een bal in mijn gezicht. Daarop hoorde ik mevrouw [naam persoon 2] roepen: [naam persoon 1] wat heb je gedaan? Ik hoorde ook andere jongens soortgelijke bewoordingen gebruiken. Ik heb zelf niet gezien dat [naam persoon 1] de bal heeft geschopt. (…) Mevrouw [naam persoon 2] stond ten tijde van het voorval op een afstand van 4-5 meter van mij af. (…) Het waren ongeveer 5-6 jongens bij elkaar.
in eerste instantiezelf waren gestopt met voetballen en dat zij en [eiseres]
vervolgenstwee à drie keer tegen hen hebben gezegd te stoppen met voetballen. De kantonrechter kent in dit verband meer bewijswaarde toe aan de verklaring van [naam persoon 2] , omdat zij - anders dan [eiseres] - geen partijgetuige is. Op grond hiervan is dan ook niet komen vast te staan dat de kinderen daadwerkelijk (de gehele tijd) niet aan het voetballen waren toen [eiseres] de schoenveter van één van de kinderen aan het strikken was. Het komt de kantonrechter als aannemelijk voor dat de kinderen - tijdens het veter strikken door [eiseres] - nog met de bal aan het spelen waren, waardoor [eiseres] en [naam persoon 2] hen herhaaldelijk moesten vragen om daarmee te stoppen. Het had op de weg van [eiseres] (en [naam persoon 2] ) gelegen om de bal gedurende het veter strikken vast te pakken en daarmee het voetbalspel daadwerkelijk stil te leggen. Door dit na te laten en desondanks te bukken om de veter van één van de kinderen te strikken (waardoor het niet anders kan dan dat [eiseres] het zicht op de kinderen én de bal, in ieder geval gedeeltelijk en tijdelijk, heeft verloren), heeft [eiseres] naar het oordeel van de kantonrechter feitelijk het risico aanvaard dat de kinderen verder zouden spelen, dat tegen de bal zou worden geschopt en dat die bal vervolgens tegen [eiseres] aan zou komen. Dat risico heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt. De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat naar algemene ervaringsregels heeft te gelden dat van kinderen in de leeftijd van [naam persoon 1] (toen acht jaar oud) niet kan worden verwacht dat zij te allen tijde een verzoek tot het stilleggen van het spel geheel en terstond zullen opvolgen. Van [eiseres] mag in een dergelijke situatie dan ook worden verwacht dat zij zich ervan vergewist dat het spel daadwerkelijk is stilgelegd en, zo dit niet het geval is, maatregelen te treffen om dit te bewerkstelligen. Dit heeft zij echter niet gedaan en dat staat - alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking nemende - aan onrechtmatigheid van de gedraging van [naam persoon 1] in de weg.
3..De beslissing
- aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op € 763,00 aan salaris voor zijn gemachtigde; en
- aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 763,00 aan salaris voor haar gemachtigde.