Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..[persoon A 1] ,
1..[persoon B 1] ,
1..Het verdere verloop van de procedure
2..De verdere beoordeling
(…)1. Inleiding onderzoek(…)
2..Randvoorwaarden funderingsonderzoek(…)
De fundering van een onderzochte pand/funderingsonderdeel kan niet los worden gezien van de belendende panden/onderdelen/de bouweenheid. Funderingsherstel of een verslechterde (funderingstechnische) situatie bij een belendend pand (binnen de bouweenheid of invloedssfeer) kan gevolgen hebben voor een (eerder) afgegeven handhavingstermijn. Nader onderzoek dient in dat geval plaats te vinden om deze gevolgen in kaart te brengen. (…)
4..Resultaten onderzoek 2021(…)
Het (huidige) funderingsonderzoek voor de panden aan de [adres 1] / [adres 2] heeft bestaan uit een bureaustudie (beschouwing van het eerdere onderzoek/grondwaterstanden/zakkingssnelheden), een visuele inspectie, 2 vloerveldmetingen en een inspectie naar de fundering van de gemeenschappelijke bouwmuur. (…)
5..Beoordeling
Bij uitvoering van traditioneel funderingsherstel met een ingekaste betonvloer, kunnen neopreen blokken in de kassen worden toegepast om de effecten van funderingsherstel op pand [adres 2] worden vertraagd. In deze variant kan na verloop van tijd schade ontstaan aan de gevels en/of bij dilataties.
Een andere mogelijkheid is om de panden [adres 1] en [adres 2] volledig van elkaar te dilateren. Er moet dan naast de bestaande mandelige bouwmuur een eigen bouwmuur voor pand [adres 1] worden opgetrokken, rustend op de nieuwe betonvloer. De vloeren, het balkon en het dak komen dan op de nieuwe bouwmuur te rusten. Eventueel kan ook een staalconstructie worden toegepast, waarbij tussen de stalen kolommen een dunnere wand kan worden toegepast, zodat minder ruimte verloren gaat.
6..Handhavingstermijn
[ Afbeelding tabel met adresgegevens van partijen ]
De kantonrechter trekt in dit verband een parallel met het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ6267. In rechtsoverweging 2.8 van dat arrest wordt overwogen dat de verwachting dat na zeven jaar onaanvaardbare zettingen zouden gaan optreden, onvoldoende is om een noodzaak als bedoeld in artikel 5:65 BW hard te maken. In die lijn past het om, als problemen worden verwacht op een termijn van vijf tot tien jaar, ook niet uit te gaan van een dergelijke noodzaak. De stelling van [persoon A 1] c.s. dat de handhavingstermijn in werkelijkheid slechts twee tot acht jaar bedraagt, aangezien het houtmonster dat voor het onderzoek is gebruikt in 2018 is genomen, wordt gepasseerd. In reactie op vragen ter zake heeft Fugro immers toegelicht dat de door haar vastgestelde handhavingstermijn niet enkel op grond van de houtmonsteranalyse tot stand is gekomen, maar dat daarbij alle onderzoeksresultaten zijn meegewogen (zie bijlage G bij het rapport van Fugro, onderdeel 4.6, derde en vierde alinea, en onderdeel 6, eerste en tweede alinea).
dit niet op korte termijn tot schade[zal]
leiden”.
NJ1997, 651, rechtsoverweging 3.5).