ECLI:NL:RBROT:2022:3295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/4217
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuursrechtelijke besluitvorming

Op 11 april 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van 7 december 2021, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard op zijn brieven van 20 april 2012 en 4 augustus 2020. De rechtbank oordeelde dat de opposant niet had aangetoond dat er sprake was van een gebrekkige besluitvorming door verweerder. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat verweerder niet in gebreke was geweest. In de verzetprocedure werd de vraag behandeld of de rechtbank terecht had geoordeeld zonder de opposant te horen. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak correct was en dat de opposant niet had aangetoond dat er nieuwe argumenten waren die de uitkomst van de zaak zouden kunnen beïnvloeden. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en handhaafde de eerdere uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2022 op het verzet van

[naam opposant], te [woonplaats opposant], opposant.

Procesverloop

Op 27 juli 2021 heeft opposant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de brieven van 20 april 2012 en 4 augustus 2020 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard (verweerder).
Bij uitspraak van 7 december 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. In deze verzetprocedure moet de rechtbank de vraag beantwoorden of zij bij de uitspraak van 26 november 2021 het beroep van opposant terecht met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereenvoudigd heeft behandeld, omdat zij tot het oordeel kwam dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht, die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, moet worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan is het verzet gegrond en moet nader onderzoek plaatsvinden.
De uitspraak van de rechtbank van 7 december 2021
2. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en dus niet inhoudelijk behandeld. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat verweerder niet in gebreke is geweest om te beslissen op de door opposant nagestuurde stukken.
Het verzetschrift
3. Opposant voert aan dat de rechtbank in de uitspraak van 7 december 2021 de bestuursbevoegdheid van verweerder heeft miskend, wat volgens hem een schending van het rechtszekerheidsbeginsel tot gevolg heeft. De rechtbank heeft miskend dat hij slechts beroep heeft ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag van 4 augustus 2020 en niet tegen de door de rechtbank genoemde brief van 20 april 2012. Opposant heeft bij de brief van 4 augustus 2020 verweerder verzocht om de bezwaargronden uit de brief van 20 april 2012 alsnog in behandeling te nemen. De motivering van de rechtbank dat geen nieuwe beslistermijn is gaan lopen, is niet relevant en onbegrijpelijk. De rechtbank is ten onrechte niet ingegaan op de vraag of verweerder in gebreke was te beslissen op de aanvraag van opposant van 4 augustus 2020. Met het oordeel dat verweerder niet in gebreke was om te beslissen op de brief van 20 april 2012 miskent de rechtbank dat opposant op 27 juli 2021 hiertegen geen beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 30 maart 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:2333) de bestreden besluiten van 10 maart 2012 vernietigd, waardoor de bezwaargronden uit de brief van 20 april 2012 open zijn gevallen. De rechtbank heeft zich met de uitspraak van 30 maart 2016 onbevoegd verklaard ten aanzien van de niet beoordeeld gebleven bezwaargronden van 20 april 2012, terwijl verweerder bevoegd is deze gronden te beoordelen. De rechtbank miskent dat opposant op15 februari 2012 slechts de gronden van zijn gemotiveerde uitstelverzoek bij verweerder heeft ingediend en geen gronden die betrekking hebben op artikel 7 van de Kostenwet. De aanvraag van opposant van 4 augustus 2020 is gedaan om verweerder ertoe te bewegen om alsnog de nadere (bezwaar)gronden van 20 april 2012 in behandeling te nemen. Volgens opposant heeft de rechtbank in de uitspraak van 30 maart 2016 artikel 8:72, derde lid, onderdeel a en b van de Awb onjuist toegepast. De nadere bezwaargronden van 20 april 2012 zijn daardoor onbeoordeeld gebleven.
Beoordeling door de verzetrechter
4.1
Voor zover gronden zijn gericht tegen de uitspraak van deze rechtbank van 30 maart 2016 overweegt de verzetrechter dat op deze gronden niet inhoudelijk wordt ingegaan omdat deze uitspraak in rechte vast staat.
4.2.
In zijn brief van 4 augustus 2020 heeft opposant verweerder verzocht te reageren op zijn brief van 20 april 2012. In deze brief staan bezwaargronden die een aanvulling vormen op het pro-forma bezwaarschrift van opposant van 30 augustus 2011 en op de gronden van bezwaar die opposant op 15 februari 2012 heeft ingediend bij verweerder. De bezwaren van opposant zijn gericht tegen drie dwangbevelen van 21 juli 2011. Op 12 maart 2012 heeft verweerder op het bezwaar beslist. Bij uitspraak van 30 maart 2016 heeft de rechtbank op het door opposant hiertegen ingestelde beroep beslist (en in hoger beroep het gerechtshof Den Haag op 7 december 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4036 en in cassatie de Hoge Raad op 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2334).
De verzetrechter overweegt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat verweerder niet opnieuw heeft hoeven te beslissen op de brief van 20 april 2012. Er was namelijk al een beslissing op bezwaar genomen waartegen opposant beroep heeft ingesteld. Omdat al op het bezwaar was beslist, is er geen sprake van “het niet tijdig nemen van een besluit” zoals bedoeld in artikel 6:12 van de Awb.
4.3.
De stelling dat de brief van 4 augustus 2020 moet worden gekwalificeerd als een aanvraag is niet juist. Er is namelijk niet voldaan aan de vereisten die gelden voor een aanvraag op grond van artikel 4:2, eerste lid, van de Awb. In de brief staat niet om wat voor een beschikking wordt gevraagd. Voor zover de inhoud van de brief van 4 augustus 2020 ziet op de beslissing op bezwaar van 12 maart 2012, overweegt de verzetrechter dat de rechtbank hierop in haar uitspraak van 30 maart 2016 heeft beslist. Voor zover de gronden zien op de administratieve procedures kan de verzetrechter daar geen oordeel over geven, omdat de rechtbank hiertoe niet bevoegd is. Niet is gebleken dat het rechtszekerheidsbeginsel jegens opposant is geschonden.
Conclusie
5. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.