2.2.Over de intrekking (op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw) staat in het advies van de bezwaarschriftencommissie het volgende. Het bezwaar tegen het primaire besluit 2 is ongegrond. Eiseres heeft haar inlichtingenplicht geschonden door niet aan verweerder te melden dat zij via het Instagramaccount en de website bedrijfseconomische activiteiten heeft verricht in de vorm van verkoop van artikelen in de beauty industrie. Nu eiseres desgevraagd geen administratie van deze verkoopactiviteiten heeft ingeleverd kan, als gevolg van de schending van de inlichtingenplicht, het recht op bijstand van eiseres niet worden vastgesteld. Daarom moest verweerder het recht op bijstand van eiseres met ingang van 1 februari 2021 intrekken. Volgens verweerder is tijdens het onderzoek artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet geschonden.
3. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit staat dat het bezwaar tegen het primaire besluit 1 (het opschortingsbesluit) ongegrond is, terwijl uit de overwegingen in het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat volgens het bestreden besluit geheel is opgevolgd, volgt dat het bezwaar niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. Dit betekent dat het dictum van dit onderdeel van het bestreden besluit niet wordt gedragen door de overwegingen (in het advies van de bezwaarschriftencommissie) die daaraan ten grondslag liggen. Gelet hierop kan het bestreden besluit in zoverre niet in stand blijven.
4. Eiseres kan zich met de intrekking van haar recht op bijstand niet verenigen en voert daartegen – samengevat – het volgende aan. Zij stelt dat zij haar inlichtingenverplichting niet heeft geschonden, omdat zij geen schoonheidsproducten heeft verkocht via het Instagramaccount en evenmin via de website. Zij is dan ook niet in staat om een administratie daarvan te overleggen. Primair voert zij in dit verband aan dat het Instagramaccount en de website niet aan haar toebehoren. Subsidiair, voor zover zou worden aangenomen dat het Instagramaccount en de website wel aan eiseres toebehoren, voert zij in dit verband aan dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er daadwerkelijk producten zijn verkocht, hetgeen zij ook ontkent. Volgens eiseres is het verkopen (dus niet enkel promoten) van producten via sociale media ongebruikelijk en kan de website niet worden aangemerkt als een webshop, nu die geen mogelijkheid bevat om online bestellingen te plaatsen. Verweerder heeft geen poging gedaan om een product te bestellen via de website en heeft evenmin bewijs voor in- en verkoop van producten door eiseres geleverd, waarbij van belang is dat er tijdens het huisbezoek geen handelsvoorraad is aangetroffen. Eiseres stelt voorts dat het onderzoek is verricht in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder is te ver gegaan in zijn onderzoek. Voor het huisbezoek bestond bovendien geen ‘informed consent’. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat de gang van zaken in strijd is met het beginsel van ‘fair play’, nu in de bezwaarfase niet direct een volledig dossier is verzonden en bij het bestreden besluit in eerste instantie een verkeerd advies van de bezwaarschriftencommissie was gevoegd.
5. De rechtbank overweegt dat de te beoordelen periode loopt van 1 februari 2021 (de datum met ingang waarvan het recht op bijstand is ingetrokken) tot en met 17 februari 2021 (de datum van het primaire besluit 2).