ECLI:NL:RBROT:2022:3195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
10/188728-21 en 10/731000-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regie-zitting en beslissingen op verzoeken in het kader van voorlopige hechtenis en onderzoekswensen

Op 22 maart 2022 vond een regie-zitting plaats in de rechtbank Rotterdam, waar de voorlopige hechtenis van de verdachte werd besproken. De verdachte was via videoverbinding aanwezig en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza. De rechtbank behandelde verzoeken van de verdediging met betrekking tot onderzoekswensen en de rechtmatigheid van het voorbereidende onderzoek. De officier van justitie, mr. H.A. van Wijk, voerde aan dat er ernstige bezwaren waren tegen de verdachte, die betrokken zou zijn bij de invoer en handel in verdovende middelen, en dat de voorlopige hechtenis moest worden voortgezet. De rechtbank oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren waren om de voorlopige hechtenis te handhaven, onder andere vanwege het aantreffen van een aanzienlijke hoeveelheid geld en een vuurwapen bij de verdachte. De verzoeken van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen werden afgewezen. De rechtbank besloot dat het onderzoek naar de onderzoekswensen van de verdediging niet verder hoefde te worden uitgesteld en dat de zitting op 15 juni 2022 zou worden voortgezet. De rechtbank gaf de officier van justitie de opdracht om te zorgen voor het vervoer van de verdachte naar de volgende zitting.

Uitspraak

Rechtbank RotterdaM

Team straf 1
Parketnummers: 10/188728-21 en 10/731000-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam op
22 maart 2022.
Tegenwoordig als:
voorzitter mr. J.L.M. Boek,
rechters mrs. S.E.C. Debets en W.S. Korteling,
officier van justitie mr. H.A. van Wijk,
griffier mr. D. Sengezken.
De zaken tegen na te noemen verdachte worden uitgeroepen.
De verdachte, door middel van een videoverbinding op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel.
De voorzitter heeft door deze ondervraging de identiteit van de verdachte vastgesteld.
Als raadsman van de verdachte is aanwezig mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.
In dit proces-verbaal zijn verklaringen en mededelingen steeds zakelijk weergegeven.
De voorzitterdeelt mede dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de terechtzitting van 17 september 2020 (10/731000-20) en 20 januari 2022 (10/188728-21). Hoewel een andere samenstelling zitting houdt, wordt het onderzoek, met instemming van de officier van justitie, de verdachte en de raadsman niet opnieuw aangevangen.
De voorzittervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede, dat hij niet tot antwoorden is verplicht.
De officier van justitiedraagt de bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken voor en vordert voeging van de zaken, omdat voeging in het belang van het onderzoek is.

De raadsman verzet zich niet tegen voeging van de zaken.

De voorzitterdeelt mede dat de rechtbank de voeging van de zaken beveelt, omdat voeging in het belang van het onderzoek is.

De verdachte verklaart:

Ik had vandaag graag in de zittingszaal aanwezig willen zijn.

De raadsman deelt mede:

Ik was ook in de veronderstelling dat cliënt aangevoerd zou worden.

De voorzitter deelt mede:

Mocht de verdachte tijdens de volgende zitting nog vastzitten, dan geeft de rechtbank de opdracht aan de officier van justitie om voor het vervoer van de verdachte zorg te dragen.
De officier van justitievordert, zoals aangekondigd in de oproeping, dat het onderzoek tot 15 juni 2022 te 11.30 uur (locatie Rotterdam) wordt geschorst. De officier van justitie deelt in dit verband mede:
De zitting van vandaag is bedoeld als regie-zitting. De raadsman heeft een stapeltje onderzoekswensen ingediend. Ik heb daar een schriftelijke reactie op geformuleerd en stukken toegevoegd. Wat mij betreft was het idee om hier vandaag eventueel nog een toelichting op te geven indien dat nodig is. Ik had ook begrepen dat de rechtbank schriftelijk op de onderzoekswensen zal reageren.

De voorzitter deelt mede:

Een afschrift van de onderzoekswensen van de raadsman van 8 maart 2022 is als bijlage I aan dit proces-verbaal gehecht. Een afschrift van de zienswijze, inclusief bijlagen, van de officier van justitie op deze onderzoekswensen van 15 maart 2022, is als bijlage II aan dit proces-verbaal gehecht. De voornoemde bijlagen maken deel uit van dit proces-verbaal.

De raadsman deelt desgevraagd ter aanvulling op zijn onderzoekswensen mede:

In het kader van het JIT-verzoek dat ik heb gedaan, verwijs ik naar de tussenbeslissing die door de rechtbank Limburg is gegeven (ECLI:NL:RBLIM:2022:1992). Er is in die zaak heel veel afgewezen, maar over de JIT-overeenkomst is een interessante overweging opgenomen. De rechtbank heeft het openbaar ministerie opgedragen om na te gaan waarom de rechtbank en de verdediging de JIT-overeenkomst niet zouden mogen hebben. Ik vind het van belang. Ik persisteer. Verder komt de reactie van het openbaar ministerie erop neer dat de verdediging niet per getuige heeft onderbouwd waarom de verdediging de desbetreffende getuige wenst te horen. De verdediging kan echter niet een betere onderbouwing geven. Cliënt zegt namelijk dat hij de gebruiker niet is.

De voorzitter deelt mede:

De verdachte wordt verweten dat hij gebruik heeft gemaakt van Sky ECC- en Ennetcom-toestellen en vraagt aan de verdachte of hij gebruik heeft gemaakt van voornoemde toestellen.

De verdachte verklaart:

Nee.

De raadsman deelt mede:

Wij hebben aanwijsbare zaaksdossiers waarin dezelfde partijen drugs worden besproken. Die personen zijn voor het medeplegen of het plegen van de invoer veroordeeld. In de Sky-zaken zijn nog geen einduitspraken. Het gaat om precies dezelfde hoeveelheid. Het openbaar ministerie kan zeggen dat cliënt een rol heeft gehad, maar welke rol? Er bestaan geen ernstige bezwaren voor minimaal drie zaaksdossiers.
Het openbaar ministerie verwijst op pagina 2 van de reactie naar een beslissing. Het is toch een normale vraag om aan de getuigen te kunnen vragen of zij cliënt kennen? Een nog betere onderbouwing bestaat niet in het kader van 348/350 Sv. Een deel van de getuigen is afgestraft. Eén zaak is onherroepelijk geworden. Ik zou ook graag vragen stellen over de rol. Als de rechtbank die rollen vaststelt, dan zou dit tot een vrijspraak moeten leiden. Het zijn allemaal zeer relevante getuigen.

De voorzitter deelt mede:

In het dossier staat niet dat bijvoorbeeld de heer [naam persoon] erkent dat hij de bedoelde gebruiker is van het PGP-account. Als de heer [naam persoon] ontkent dat hij het is, dan zijn we zo klaar?

De raadsman deelt mede:

Die vraag is nog niet aan hem gesteld, als hij ontkent die bedoelde gebruiker te zijn, dan zijn we snel klaar.
Het openbaar ministerie geeft op pagina 6 een reactie op het verzoek met betrekking tot Hansken. Ik weet dat Sky niet is geladen in Hansken. Je krijgt één Excellijst met 126.000 berichten achter elkaar. Ik kan u zeggen dat dit voor de verdediging niet te doen is. Het benaderen van bewijs en het zoeken naar ontlastende stukken is moeilijk. Bij Hansken is dat anders. Je kunt die berichten dan beter duiden. Wij hebben ontdekt dat in de dataset bepaalde berichten opeens verdwijnen. Ik weet dat officier van justitie mr. Egberts hier een stuk over heeft geschreven. Er is een tekort aan mensen bij het NFI. De oplossing is dat men bezig is met een softwaretool waarbij het ook op het kantoor van de advocaat kan worden bekeken. Of de berichten relevant zijn, weet ik pas op het moment dat ik de berichten met mijn cliënt heb bekeken.
Met betrekking tot de JIT is de reden die door het openbaar ministerie op pagina 8 wordt genoemd, juist de reden dat wij de JIT willen hebben. Ik heb onder andere om aanhouding verzocht in het kader van de zaak in Frankrijk. Ik heb met de Franse advocaat gesproken. Ik persisteer ook bij de rechtmatigheidsgetuigen. Het openbaar ministerie haalt altijd jurisprudentie aan die niet relevant is. Het openbaar ministerie zegt dat het niet mag, omdat de Hoge Raad zich heeft uitgelaten over de zittingsofficier van justitie, maar die vlieger gaat niet op.

De raadsman deelt verder over de ernstige bezwaren mede:

Over de zaak 3600 kilo het volgende. Ik heb het proces-verbaal er nog een keer bijgepakt. Wat heeft hij dan gezegd? Er zijn gesprekken over dat er “iets” is gepakt. Er zou een investering zijn. Mogelijk een tweede transport. Hoezo ziet men dat in de sfeer van de ernstige bezwaren met betrekking tot de invoer? Waarom? We hebben geen berichten over die rol. Wat heeft hij dan gedaan? Het gaat om deze specifieke container. Dat moet toch aanwijsbaar zijn? Als dit het is, dan is het geen plegen of medeplegen of wat dan ook. Het is achteraf spreken over iets wat er is gepakt. U weet dat medeplichtigheid achteraf niet bestaat. Het zit er niet in. Er zijn hier geen ernstige bezwaren voor.
In de zaak [naam zaak 1] verwijs ik naar het relaas vanaf pagina 2. U ziet foto’s. Binnen een paar dagen heb ik mijn spullen. Mijn vraag is dan, welke spullen? Er wordt over een beetje stress gesproken. Ik heb het gelezen. Stel dat je dit weet, wat heb je dan gedaan in het kader van de daadwerkelijke invoer van deze container?
Op welke wijze sta je in contact met de medeverdachte? Ik weet dat deze accountnaam niet in verband is gebracht met andere verdachten in onder andere het onderzoek Bolero.
Met betrekking tot de 300 kilo zijn er in dit stadium geen ernstige bezwaren. Hoe is het ingevoerd? Het staat er niet in! Wij leven nu in maart 2022. Het is van belang voor de gronden. Er zijn primair geen ernstige bezwaren aanwezig. Subsidiair zijn die er niet voor alle feiten meer. Ik heb het niet over de andere zaken, in die zaken is cliënt geschorst.
Met betrekking tot de gronden het volgende. Ik verwijs naar een veroordelend vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2022 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1254). In die zaak werd de schorsing van de voorlopige hechtenis, ondanks een veroordeling, voortgezet. Cliënt zit nu al een hele tijd vast. Hij schreeuwt van de daken dat hij het niet is. De onderzoekswensen waren er al lang. Is het zo dat er een daadwerkelijke verstoring van de openbare orde plaatsvindt als de rechtbank cliënt loslaat? Ik denk van niet. Ik wijs op het tijdsverloop, de onschuldpresumptie en het gezin van cliënt. Er zouden ook bijzondere voorwaarden opgelegd kunnen worden. Met betrekking tot het vluchtgevaar merk ik op dat cliënt een adres in Nederland heeft en iedereen om hem heen in Nederland verblijft, dus die vlieger gaat ook niet op.
De recidivegrond zie ik ook niet. Het zijn oudere strafbare feiten. Het is niet aantoonbaar of aanwijsbaar dat cliënt na zijn schorsing strafbare feiten heeft gepleegd. In verband met een gebrek aan gronden verzoekt de verdediging de rechtbank om de voorlopige hechtenis van cliënt op te heffen.
Als de rechtbank bepaalde gronden aanwezig acht, dan is de verdediging van mening dat cliënt vanwege het tijdsverloop en waar de rechtbank nog op moet beslissen, geschorst dient te worden onder bijzondere voorwaarden. Hier zou gedacht kunnen worden aan het voldoen van een borgsom, het inleveren van zijn paspoort en een dagelijkse meldplicht bij de politie en de reclassering.
De voorzittervraagt aan de verdachte of hij, indien hij wordt geschorst, bereid is om zich aan alle voorwaarden te houden en of de verdachte over een rijbewijs beschikt.

De verdachte verklaart:

Zeker, ik heb die afspraak de vorige keer ook met de andere rechter gemaakt toen ik werd geschorst. Ik heb een rijbewijs.

De officier van justitie deelt mede:

Primair stelt het openbaar ministerie zich op het standpunt dat de JIT-overeenkomst geen informatie heeft over de strafzaak tegen deze verdachte. Die overeenkomst gaat over de samenwerking en niet over de inhoud van deze strafzaak. Ik heb gezien dat alle eerdere verzoeken zijn afgewezen. Dat is ook mijn standpunt.
De voorzittervraagt aan de officier van justitie of er een opsporingsbelang is om de overeenkomst niet te voegen.

De officier van justitie deelt mede:

Zeker, dat is ook één van de redenen waarom wij de JIT-overeenkomst niet willen voegen. Het is alleen toewijsbaar als het voor de verdediging van belang is in het kader van de artikelen 348/350 Sv of 6 EVRM. Subsidiair is het standpunt om de uitkomst in de zaak van de rechtbank Limburg af te wachten waarin het openbaar ministerie is uitgenodigd om een nadere toelichting te geven. Anders is het verzoek om hier nog nader over te spreken.
Met betrekking tot de getuigenverzoeken het volgende. De verdachte zegt dat hij niet de gebruiker is. De vraag is dan wat het belang is. De raadsman zegt dat als hij de getuigen niet mag horen, er geen ernstige bezwaren aanwezig zijn. Ik voel hier een beetje chantage. Ik zie dat toch anders. Als je namen noemt van getuigen die je wilt horen die niet in het dossier voorkomen, dan zie ik niet in hoe dat dan relevant kan zijn voor deze zaken tegen de verdachte. Ik persisteer bij hetgeen ik daar over heb opgeschreven. Als de rechtbank dit anders ziet, dan dienen alleen de getuigen gehoord te worden waar contact mee is geweest.
De raadsman heeft gesproken over Sky en Hansken. Ik heb een reactie gegeven. Sky is er niet in deze zaak. Voor nu is de Excellijst er. De verdachte heeft recht op zijn eigen gesprekken. Je hebt de dataset, Sky-ID. Het gaat dan om alles waar het account dat aan de verdachte wordt toegeschreven, aan deelneemt en de groepen waar de verdachte in zit. Met andere woorden de accounts die aan de verdachte worden toegeschreven en aan welke conversaties dat account deelneemt.
Omtrent de aanhouding verwijst de raadsman naar de Franse zaak en de advocaat waar hij contact mee heeft gehad. Ik verwijs naar hetgeen ik heb opgeschreven. De verzoeken dienen afgewezen te worden.
De raadsman voert aan dat er geen ernstige bezwaren in deze zaken aanwezig zijn. Hij bespreekt alle zaken afzonderlijk. Ik vind dat er in dit dossier naar het geheel gekeken dient te worden. Als ik kijk naar de gesprekken in de zaak van 3600 kilo, dan is het erg duidelijk dat de verdachte zijn investering kwijt is geraakt en dat hij dus over die 3600 kilo spreekt. De ernstige bezwaren zijn aanwezig. Dit geldt ook voor de zaak [naam zaak 1] en ook de 300 kilo. Ten aanzien van de 500 kilo is het volgens de raadsman anders. De ernstige bezwaren zijn ook in die zaak aanwezig. Artikel 67a lid 3 Sv is wat mij betreft helemaal niet aan de orde. Het vluchtgevaar is echt aanwezig als wij kijken naar de middelen die de verdachte allemaal heeft en naar waar hij allemaal naartoe is geweest. Het inleveren van zijn paspoort gaat natuurlijk niet helpen. De 12-jaarsgrond is ook aanwezig. De recidivegrond is ook nog steeds aanwezig als wij kijken naar de verdenking. De raadsman haalt in het kader van de schorsing het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2022 aan. Er is op die dag nog een vonnis gewezen met volgnummer 1243. In die zaak is een bevel tot gevangenneming afgegeven. Ik snap dat de raadsman verwijst naar het vonnis, maar er zijn dus meer uitspraken. Ik verwijs naar een beschikking van het Hof ’s-Hertogenbosch van 10 maart 2022 (ECLI:NL:GHSHE:2022:826). In die zaak is de schorsing ook afgewezen. Een schorsing onder bijzondere voorwaarden is in deze zaak ook geen optie. De ernstige bezwaren en gronden zijn onverkort van toepassing. De verdachte dient binnen te blijven.

De raadsman deelt mede:

De openbaar ministerie verwijst naar een beschikking van het Hof ’s-Hertogenbosch. Ik heb in mijn eerdere stuk vijf uitspraken van het Hof ’s-Hertogenbosch aangehaald. De jurisprudentie verschilt. In het kader van de schorsing is een enkelband ook een optie. De vrouw van cliënt heeft een brief geschreven. Zij heeft het zwaar met de opvoeding van de kinderen. Cliënt kan zijn kind in het huis van bewaring niet vasthouden in verband met corona. Volgens de officier van justitie dient er in het kader van de ernstige bezwaren naar het geheel gekeken te worden. Welk geheel? In het kader van schakelbewijs? Dit is niet van toepassing in deze zaken. Er dient, gelet op de pleegdata, per zaak naar de ernstige bezwaren gekeken te worden. Hoezo is het zo dat als iemand ooit ergens bij betrokken is geweest, er ernstige bezwaren in deze zaken aanwezig zijn? Ik snap dat echt niet.
Verder is het niet de eerste keer dat de JIT-overeenkomst is overgelegd. Ik verwijs in dit verband naar de zaak [naam zaak 2] . Ik vermoed waarom men dat in deze zaak niet wenst. Dat heb ik al op papier gezet. Ik persisteer.

De voorzitter deelt mede:

Volgens de officier van justitie verzet het opsporingsbelang zich tegen verstrekking van de JIT-overeenkomst terwijl de raadsman stelt dat de officier van justitie deze overeenkomst niet kent. De voorzitter stelt de officier van justitie in de gelegenheid om te reageren.

De officier van justitie deelt mede:

Ik ken de inhoud van de JIT-overeenkomst niet. De JIT-overeenkomst ziet niet op deze zaken en ik verzet mij met klem. JIT loopt nog en daarom ga ik er dus vanuit dat er een opsporingsbelang is.

De verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij verklaart:

Ik ben zeker niet vluchtgevaarlijk. Ik ben mezelf gewoon gaan melden. Ik herken mij niet in de beschuldigingen van het openbaar ministerie.
De voorzitterdeelt mede dat de rechtbank het voornemen heeft om de officier van justitie en de raadsman haar beslissing omtrent de voorlopige hechtenis per e-mail mede te delen en dat de motivering van deze beslissing alsmede de beslissing op de onderzoekswensen in het proces-verbaal van de zitting zal worden opgenomen. De officier van justitie en de raadsman stemmen hiermee in.

Beslissingen op de verzoeken in het kader van de voorlopige hechtenis

De rechtbank is van oordeel dat er voldoende ernstige bezwaren en gronden zijn voor voorlopige hechtenis. Naast het feit dat er ernstige bezwaren zijn dat de verdachte gebruik maakt van geëncrypteerde berichtendiensten en over een periode van enige jaren chats verstuurt over partijen verdovende middelen, zijn in de woning van de verdachte € 400.000,-, een telefoon met een app van Sky-ECC en een vuurwapen aangetroffen. Dat alles bij elkaar genomen doet ernstig vermoeden dat de verdachte gedurende een periode van enige jaren betrokken is bij de invoer en/of handel in verdovende middelen. De raadsman heeft terecht opgemerkt dat niet steeds onmiddellijk duidelijk is waaruit die betrokkenheid dan bestaat. Maar in dit stadium van het geding behoeft dat ook nog niet te worden vastgesteld. Het geheel van feiten en omstandigheden levert voldoende ernstige bezwaren op voor de voortzetting van de voorlopige hechtenis. De situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich niet voor. Ook een schorsing van de voorlopige hechtenis is niet aan de orde. Het persoonlijke belang van de verdachte, zoals aangevoerd, weegt niet op tegen het belang van strafvordering bij voortduring van de voorlopige hechtenis.
Wel vraagt de rechtbank aan de officier van justitie om te bewerkstelligen dat de reclassering de mogelijkheid van een schorsing met elektronische monitoring en een locatiegebod onderzoekt.De rechtbank tekent daarbij aan dat aldus op geen enkele wijze een voorschot wordt genomen op een volgende beslissing.

Beslissingen op de onderzoekwensen

De raadsman heeft ter zitting onderzoekswensen ingediend en verweer gevoerd op de rechtmatigheid van het voorbereidende onderzoek.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat in het strafproces centraal staat dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreek in de concrete zaak. Op de strafrechter rust niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken. De strafrechter is daartoe ook niet in staat (HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.1.3).
In deze strafzaak hebben de verweren met betrekking tot de rechtmatigheid betrekking op de wijze van verkrijging van de chats van Ennetcom en van Sky-EEC. Deze en vergelijkbare verweren worden gevoerd in meer overeenkomstige strafzaken. Zij betwisten (nog) niet de integriteit van de chats die de grondslag vormen voor de ernstige bezwaren; het gaat er evenmin om dat opsporingsdiensten de verdachte in de val hebben laten lopen. Het gaat om vragen of de privacy van anonieme gebruikers van PGP-applicaties in het geding is; of het gebruik van de Sky-ECC data in overeenstemming is met het Unierecht; wat de reikwijdte is van de toestemming van de Canadese rechter bij het gebruik van Ennetcom-data; hoe de samenwerking van de Nederlandse politie met (in het bijzonder) de Franse opsporingsautoriteiten gestalte heeft gekregen; enz.
De rechtbank realiseert zich terdege dat over de betekenis van strafvorderlijke bepalingen soms verschillend wordt gedacht en dat het openbaar ministerie misschien niet altijd eigener beweging alle openheid betracht, die voor een afgewogen rechterlijk oordeel nodig zou kunnen zijn (rechtbank Oost-Brabant 22 maart 2022, ECLI:RBOBR:2022:1035). Dat neemt niet weg dat de rechter-commissaris de toelaatbaarheid van de opsporingsmethode en gegevensuitwisseling heeft beoordeeld. De rechtbank kan dat oordeel in deze strafzaak slechts marginaal toetsen. Hoewel de gang van zaken misschien niet de meest gelukkige is (geweest), leidt hetgeen de verdediging heeft gesteld, niet tot nader onderzoek naar de vergaring en verstrekking van de Ennetcom en Sky-ECC data. Er is bij de huidige stand van het onderzoek ook overigens geen aanleiding om te veronderstellen dat de officier van justitie gegevens heeft achtergehouden die relevant zijn voor een oordeel over mogelijke schending van fundamentele rechten van de verdachte. Het is bij de huidige stand van zaken van het geding verder onduidelijk welke strafprocessuele belangen volgens de verdediging overigens in het geding zijn. De privacy van de verdachte is geen strafprocessueel belang en nu de verdachte ontkent de applicaties te hebben gebruikt is de persoonlijke levenssfeer paradoxaal genoeg pas in het geding als de rechtbank van oordeel is dat de verdachte de applicaties wèl heeft gebruikt. Al met al is er naar het voorlopige oordeel van de rechtbank geen aanleiding om zodanig te twijfelen aan de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek, dat nader onderzoek daarnaar dient te worden verrichten. Alle daarop gerichte onderzoekswensen worden dan ook afgewezen.
Bovenstaande laat vanzelfsprekend onverlet dat belangrijke materiële vragen, bijvoorbeeld naar de toepasselijkheid van het Unierecht, de reikwijdte van de beslissing van de Canadese rechter, maar ook de vraag naar de Schutz-norm wat betreft de persoonlijke levenssfeer, nog steeds in volle omvang bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak aan de orde kunnen komen.
Bovenstaande brengt verder mee dat de verdediging de ruimte dient te krijgen om het dominante verhaal in het dossier inhoudelijk te betwisten. Dat begint bij de vraag of de verdachte de toegeschreven accounts ook daadwerkelijk heeft gebruikt, of hij steeds de gebruiker is geweest, wat de aan de verdachte toegeschreven chats betekenen en als dat ten slotte allemaal duidelijk is, wat dat strafrechtelijk betekent: voorbereidingshandelingen, voltooid delict, medeplegen of medeplichtigheid. Daartoe dient de verdediging toegang te krijgen tot alle relevante Ennetcom en Sky-ECC data. De officier van justitie heeft toegezegd dat de verdediging inzage krijgt in alle chats waaraan wordt deelgenomen door een account dat aan de verdachte wordt toegeschreven. De rechtbank verleent de verdediging ook inzage in mogelijke chats waarin wordt gesproken over zo’n account, zonder dat (duidelijk is dat) dit account aan de chat zelf deelneemt. De verdediging heeft verzocht alle data in Hansken ter beschikking te stellen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op dit moment alleen de Ennetcom-data in Hansken zijn opgenomen. De verdediging zal zich dus helaas moeten redden met een Excel-bestand met de Sky-ECC data. Na kennisneming van de data kan de verdediging verzoeken om bepaalde stukken aan de processtukken toe te voegen.
Ten aanzien van het verzoek om verstrekking van PGPSafe-stukken heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat in de voorliggende zaak 17Beerze geen PGPSafe voorkomt. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank wijst verder de volgende getuigen toe: [naam getuige 1] , [naam getuige 2] , [naam getuige 3] , [naam getuige 4] , [naam getuige 5] en [naam getuige 6] . Aan deze getuigen wordt een account toegeschreven dat contact heeft gehad met een account dat aan de verdachte wordt toegeschreven. Hoewel uit het dossier niet duidelijk wordt of de bedoelde personen erkennen dat zij de desbetreffende accounts hebben gebruikt, heeft de raadsman terecht opgemerkt dat dat in elk geval aan hen zou dienen te worden gevraagd als opmaat naar de vraag of zij met de verdachte contact hebben gehad via de desbetreffende accounts. Daarmee is sprake van een verdedigingsbelang om deze getuigen te horen.
Alle andere verzoeken tot het horen van getuigen zijn onvoldoende onderbouwd, hetzij omdat niet duidelijk is geworden dat deze personen op enigerlei wijze contact hebben gehad met een account dat aan de verdachte wordt toegeschreven of met de verdachte zelf, dan wel omdat onduidelijk is om welke personen het gaat.
De
zaak wordt verwezen naar de rechter-commissarisbelast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, teneinde als getuigen te horen:
  • [naam getuige 1], geboren op [geboortedatum 1] ;
  • [naam getuige 2], geboren op [geboortedatum 2] ;
  • [naam getuige 3], geboren op [geboortedatum 3] ;
  • [naam getuige 4], geboren op [geboortedatum 4] ;
  • [naam getuige 5];
  • [naam getuige 6], geboren op [geboortedatum 6] te [geboorteland] .
Het
onderzoek wordt geschorst
tot de terechtzitting op 15 juni 2022 te 11.30 uur (locatie Rotterdam).
Het
onderzoek wordt geschorstvoor een termijn die langer is dan één maand, aangezien de hiervoor genoemde onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen één maand gereed zullen zijn en het zittingsrooster van de rechtbank voortzetting van het onderzoek op de terechtzitting binnen één maand niet toelaat.
Aan de verdachte en de raadsman wordt aangezegd om op de nadere terechtzitting aanwezig te zijn.
Aan de officier van justitie wordt verzocht zorg te dragen voor het vervoer van de verdachte tegen de nadere terechtzitting.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de gri