ECLI:NL:RBROT:2022:30

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/954
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering na Eerstejaars ziektewetbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. U. Karatas, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J. Schuller-Middelkoop. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van de eiser per 1 december 2020, na een Eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die als heftruckchauffeur werkte, zich op 3 april 2018 ziekmeldde en aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, waarna hij een Ziektewet-uitkering kreeg. De verzekeringsarts concludeerde dat eiser met zijn beperkingen nog steeds in staat was om ten minste één van de geduide functies te verrichten, wat leidde tot de stopzetting van de ZW-uitkering.

De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin de eiser bezwaar maakte tegen de besluiten van de verweerder. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waaronder de claim dat de beëindiging van de uitkering zonder opzegtermijn plaatsvond en dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening hield met zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat er geen bewijs was dat eiser meer beperkt was dan vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de mogelijkheden van de eiser in relatie tot de geduide functies en bevestigt dat de verzekeringsarts in beginsel mag vertrouwen op zijn eigen oordeel, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat dit onjuist is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de mogelijkheid van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep vermeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/954

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. U. Karatas,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: J. Schuller-Middelkoop.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 1 december 2020 geen recht heeft op uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 19 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als heftruckchauffeur en is voor dit werk als gevolg van medische klachten en een reorganisatie uitgevallen op 3 april 2018. Eiser ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) waarna aan eiser een ZW-uitkering is toegekend. Bij een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft de verzekeringsarts toegelicht dat eiser verminderde benutbare mogelijkheden heeft en arbeid kan verrichten die voldoet aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 17 april 2019, geldig per 2 april 2019. De arbeidsdeskundige heeft met die FML geconcludeerd dat eiser zijn eigen arbeid niet kan verrichten en heeft een aantal functies geduid waarmee eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 17 mei 2019 bepaald dat eisers ZW-uitkering wordt stopgezet waarna de uitbetaling van eisers WW-uitkering is hervat. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast op 29 november 2019, geldig per 2 april 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de nieuwe FML een aantal functies laten vervallen. De overgebleven functies zijn de functies Assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041), Besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102) en Administratief medewerker (document scannen). Bij beslissing op bezwaar van 20 januari 2020 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft zich op 3 november 2020 ziekgemeld waarna de verzekeringsarts onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 30 november 2020 heeft de verzekeringsarts toegelicht dat eiser met zijn mogelijkheden en beperkingen nog steeds minimaal één van de eerder geduide functies (zoals weergegeven in rechtsoverweging 1.2) kan verrichten. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2.2.
Bij de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek verricht. In de rapportage van 18 januari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is verricht en dat eisers medische beperkingen juist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiser nog steeds minimaal één van de eerder geduide functies kan verrichten. Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. In beroep voert eiser aan dat eisers ZW-uitkering per 1 december is beëindigd zonder dat daarbij rekening is gehouden met enige opzegtermijn. Eiser betoogt verder dat het toetsingskader in deze situatie zwaarder is, omdat slechts één functie voldoende is voor een hersteldverklaring in plaats van drie functies. Eiser betoogt dat hij meer beperkt is dan verweerder heeft vastgesteld. Het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onzorgvuldig verricht. Er is geen informatie opgevraagd bij eisers behandelaars.
4. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Bij een ziekmelding na een EZWb (en betrokkene heeft niet in enig werk hervat) wordt als eigen arbeid aangemerkt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zoals in de uitspraak van 22 maart 2017, (ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
5.1.
In de situatie van eiser is sprake van een hersteldverklaring na een EZWb. Het gaat dan uitsluitend om de vraag of eiser met zijn mogelijkheden en beperkingen zijn arbeid kan verrichten, waarmee de functies worden bedoeld die bij de EZWb in 2019 zijn geduid. De grond dat dit toetsingskader zwaarder is dan bij een ziekmelding zonder voorafgaande EZWb slaagt niet. Op basis van artikel 19 van de ZW en de onder rechtsoverweging 4 genoemde uitspraak van de CRvB is het zo dat slechts wordt beoordeeld of de verzekerde ten minste één van de geduide functies kan verrichten. De drie functies die bijvoorbeeld bij een EZWb worden geduid, zijn bedoeld om te kunnen berekenen hoeveel de verzekerde kan verdienen in vergelijking met de arbeid die voor de ziekte werd verricht.
5.2.
De grond dat eisers ZW-uitkering is beëindigd zonder rekening te houden met een opzegtermijn slaagt niet. De rechtbank overweegt dat bij een ziekmelding na een EZWb artikel 19 van ZW van toepassing is. In dat artikel is geen termijn gesteld waar rekening mee dient te worden gehouden bij het beëindigen van een ZW-uitkering.
5.3.
De gronden dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht en dat eiser meer beperkt is slagen niet. Het onderzoek door de verzekeringsarts is namelijk verricht door middel van dossieronderzoek, anamnese, wat in bezwaar is aangevoerd en op basis van informatie van de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 18 januari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat op grond van de standaard “onderzoeksmethoden” zorgvuldig onderzoek is verricht, dat eisers klachten in kaart zijn gebracht en dat reeds bekende medische gegevens uit eerdere beoordelingen zijn meegenomen bij deze ziekmelding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder uitvoerig toegelicht dat eiser met zijn medische situatie in staat wordt geacht om ten minste één van de bij de EZWb geduide functies te verrichten en dat bij deze functies rekening is gehouden met eisers klachten en beperkingen, zoals de hoest- en astmatische klachten en knieklachten. Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat niet is vastgesteld dat eiser kampt met ernstige psychiatrische aandoeningen.
5.4.
Over de grond dat verweerder nadere informatie had moeten opvragen bij eisers behandelaars overweegt de rechtbank dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel volgens vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 4 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3848). Het raadplegen van behandelend artsen is aangewezen indien een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die wezenlijk effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene om te kunnen werken, of als een betrokkene stelt dat de behandelend artsen een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen.
Uit de rapportages van verweerders verzekeringsartsen is niet gebleken dat eiser op de datum in geding (1 december 2020) een behandeling volgt of heeft gevolgd en er is evenmin gebleken van stukken van behandelend artsen die een afwijkend standpunt hebben. Eiser heeft in beroep ook niet met (nadere) medische gegevens aannemelijk gemaakt dat verweerders verzekeringsartsen een onjuist beeld hebben gehad van eisers medische situatie.
6. Op basis van wat hiervoor is besproken oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht heeft bepaald dat eiser per 1 december 2020 zijn arbeid kan verrichten, waarmee de functies uit de EZWb worden bedoeld.
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 januari 2022.
De griffier en rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.