ECLI:NL:RBROT:2022:30
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering na Eerstejaars ziektewetbeoordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. U. Karatas, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door J. Schuller-Middelkoop. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van de eiser per 1 december 2020, na een Eerstejaars ziektewetbeoordeling (EZWb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, die als heftruckchauffeur werkte, zich op 3 april 2018 ziekmeldde en aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, waarna hij een Ziektewet-uitkering kreeg. De verzekeringsarts concludeerde dat eiser met zijn beperkingen nog steeds in staat was om ten minste één van de geduide functies te verrichten, wat leidde tot de stopzetting van de ZW-uitkering.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin de eiser bezwaar maakte tegen de besluiten van de verweerder. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser beoordeeld, waaronder de claim dat de beëindiging van de uitkering zonder opzegtermijn plaatsvond en dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening hield met zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat er geen bewijs was dat eiser meer beperkt was dan vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de beoordeling van de mogelijkheden van de eiser in relatie tot de geduide functies en bevestigt dat de verzekeringsarts in beginsel mag vertrouwen op zijn eigen oordeel, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat dit onjuist is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de mogelijkheid van hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep vermeld.