ECLI:NL:RBROT:2022:2809

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
10/960032-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 6 jaar gevangenisstraf voor voorbereiding grootschalige cocaïne-invoer en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2022 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van de voorbereiding van de invoer van 25.000 kg cocaïne en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij het organiseren van transporten van verdovende middelen vanuit Zuid- en Midden-Amerika naar Nederland. De verdachte heeft meermalen gecommuniceerd over de logistiek van deze transporten, inclusief het bespreken van prijzen en het regelen van de overdracht van grote geldbedragen. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verkregen EncroChatdata beoordeeld en geconcludeerd dat deze data rechtmatig zijn verkregen, ondanks de bezwaren van de verdediging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en een geldboete van € 50.000,--, subsidiair 285 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de teruggave van in beslag genomen goederen geregeld. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, waarbij de verdachte als een belangrijke schakel in de criminele organisatie werd gezien.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960032-21
Datum uitspraak: 11 april 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 augustus 2021 (pro-forma), 20 september 2021 (regie), 15 november 2021 (regie), 1 december 2021, 8 december 2021, 19 januari 2022, 17 februari 2022, 21 februari 2022 en 28 maart 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. B.S. van Unnik en S. Kubicz hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 50.000,--, subsidiair 285 dagen vervangende hechtenis;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak.

4..Vooraf

4.1.
Leidende grondgedachte
De rechtbank hanteert in haar de beoordeling van de verkrijging van en de EncroChatdata de navolgende grondgedachte.
Ons privéleven en onze privégegevens genieten een hoge mate van bescherming.
Dat uitgangspunt wordt gehanteerd in het Unierecht [1] , het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) [2] , het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) [3] , de Universele verklaring van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Universele verklaring) en komt ook in onze nationale wetten tot uitdrukking.
De rechter toetst weliswaar niet direct aan de Grondwet, maar ook daarin is het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (in artikel 10) en het briefgeheim (in artikel 13) vastgelegd. Die bescherming is echter niet onbeperkt. Inperking is mogelijk, maar moet bij wet zijn voorzien en bovendien noodzakelijk, evenredig en proportioneel zijn. Daarbij geldt in zijn algemeenheid het adagium: hoe zwaarder de verdenking (zeer ernstige misdrijven, georganiseerd verband), hoe groter de inbreuk mag zijn. Anderzijds levert een zware verdenking an sich geen vrijbrief op voor het maken van die inbreuk.
Bovengenoemde uitgangspunten zijn verankerd in het nationaal wettelijk stelsel van strafvorderlijke bevoegdheden en de internationaalrechtelijke wet- en regelgeving waarop bijvoorbeeld rechtshulp is gebaseerd. Dit stelsel, dit complex aan regelgeving, moet het kader scheppen waarin opsporingsinstanties hun taak vervullen.
Nieuwe ontwikkelingen en technische vooruitgang, kunnen ervoor zorgen dat het stelsel soms wordt toegepast in situaties die op voorhand niet altijd zijn voorzien. Dat maakt de toepassing niet op voorhand in strijd met het recht, maar de toetsing daarvan is minder eenduidig en vatbaar voor discussie. Voorop staat in ieder geval dat binnen de grenzen van het legaliteitsbeginsel moet worden geacteerd en er moet zijn voorzien in een toetsing aan de beginselen van een behoorlijke rechtspleging.
Het voorgaande speelt in de onderhavige zaak bij de verwerving en verwerking van de data van encrypted telecomdiensten (PGPSafe en EnroChat), ook wel Over The Top-communicatiediensten (OTT) genoemd, waarvoor in het Nederlandse stelsel geen zogenoemde aftapverplichting bestaat [4] , waardoor de data daarvan door de opsporingsdiensten op andere wijze dienden te worden vergaard. Waar de verdediging stelt dat bij die andere wijze van vergaren sprake is van bulkvergaring waarin ons wettelijk systeem niet voorziet en waarbij de (grond)rechten van iedere gebruiker worden geschonden, stelt de officier van justitie daar tegenover dat conform de wettelijke bepalingen en met eerbied voor de rechten van de verdachten is gehandeld.
4.2.
Eerdere tussenbeslissingen
De rechtbank heeft zich in de beslissingen van 11 oktober 2021 (onder 6.5) en 19 november 2021 (onder 5.3) op basis van de toen beschikbare informatie bij wijze van voorlopig oordeel reeds uitgelaten over diverse EncroChat gerelateerde onderwerpen. Nadien is door de verdediging en de officier van justitie nog aanvullende informatie in de strafzaken ingebracht. Deze informatie heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven om op die voorlopige oordelen terug te komen.
Nu het onderzoek is afgerond, zal de rechtbank haar eindoordeel vellen op basis van het dossier zoals het nu voorligt.
De rechtbank zal eerst de feitelijke gang van zaken rondom de verkrijging, verwerking en de overdracht van de EncroChatberichten vaststellen en daarna aan de hand van de juridische kaders een oordeel vellen over de rechtmatigheid daarvan, de betrouwbaarheid van de verkregen data en de eerlijkheid van het proces.

5..EncroChat

In de zaaksdossiers Lamp en Barca is sprake van berichtenverkeer dat is gevoerd via de berichtendienst EncroChat. Ook in een aantal andere zaaksdossiers is in de bewijsvoering gebruik gemaakt van EncroChatdata.
5.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de verkrijging en verwerking van de EncroChatdata onrechtmatig is geweest wegens strijd met nationaal en internationaal recht. Bovendien zijn de verkregen data onvolledig en onbetrouwbaar.
Primair moet dit leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, subsidiair moeten de EncroChatdata worden uitgesloten van het bewijs, althans dient strafvermindering plaats te vinden.
De rechtbank staat eerst stil bij de vraag hoe de EncroChatdata feitelijk in het onderzoek Sartell zijn verkregen en daarna bij de vraag hoe dit juridisch geduid moet worden.
5.2.
De feitelijke gang van zaken
EncroChat was een aanbieder van telefoons, waarmee door middel van de EncroChat-applicatie
versleutelde chats konden worden verzonden en ontvangen. Er kon ook onderling gebeld worden en het was mogelijk om notities te bewaren op de EncroChattelefoontoestellen. De gebruiker had niet de mogelijkheid om zelf applicaties te installeren op het toestel en dus was het gebruik van zo’n toestel beperkt tot de applicaties die er door de leverancier op waren gezet.
Gebruikers kochten een EncroChattelefoontoestel (hierna: het toestel) in combinatie met een abonnement om de service te kunnen gebruiken. Er zijn verschillende typen toestellen leverbaar geweest. De duur van het abonnement was vaak 1, 3 of 6 maanden en kon verlengd worden. De kosten voor het toestel bedroegen ongeveer € 1.000,-- en het bijbehorende abonnement beliep ongeveer € 1.500,-- voor zes maanden.
Het toestel werd geleverd met een simkaart met wereldwijde dekking waarmee alleen dataverkeer verzonden en ontvangen kon worden. Het toestel was beveiligd met twee wachtwoorden.
Door middel van de EncroChat-applicatie konden de EncroChatgebruikers alleen onderling en één-op-één communicatie voeren. Er konden dus geen groepsgesprekken, zoals bijvoorbeeld bij Whatsapp, worden gevoerd.
Deze communicatie kon pas tot stand komen nadat een gebruiker zijn ‘username’ stuurde naar een andere gebruiker met het verzoek om toegevoegd te worden aan diens contactenlijst.
Gebruikers konden vervolgens elkaars username opslaan in hun contactenlijst onder een zelfgekozen omschrijving (‘nickname’). Er kon dus slechts gecommuniceerd worden met contacten in de contactenlijst en niet met overige EncroChatgebruiker zelfs al was daarvan wel een EncroChatgebruikersnaam bekend.
Een chat kon bestaan uit tekstberichten en foto’s. Ieder bericht verliep in principe na een vooraf ingestelde tijd, ook wel de ‘burn time’ genoemd. Deze tijd was weliswaar door de gebruiker aan te passen, maar stond standaard ingesteld op zeven dagen. Vanuit chat kon ook een ‘VoIP’ spraakgesprek gevoerd worden.
Tot slot kon de inhoud van een toestel door de gebruiker met een simpele handeling in een keer volledig worden gewist. Dit werd ook wel de ‘panic-wipe’ genoemd.
Het verloop van het onderzoek naar EncroChat en het JIT
De rechtbank leidt uit de stukken van het dossier, waaronder ook stukken overgelegd door de verdediging uit Engelse strafzaken, alsmede de mededelingen van de officier van justitie, het volgende verloop af van het onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de justitiële samenwerking in het Joint Investigation Team (JIT) dat ten behoeve van het onderzoek naar EncroChat door Frankrijk en Nederland is opgericht.
Onderzoek in Nederland
EncroChat is al vanaf 2017 in Nederland onderwerp van onderzoek. Op 25 september 2017 is het onderzoek 26Bismarck opgestart naar het ‘georganiseerde verband EncroChat’. De toestellen van EncroChat werden namelijk in diverse strafrechtelijke onderzoeken aangetroffen en in beslag genomen bij personen die van ernstige strafbare feiten werden verdacht.
De indruk is toen bij de politie ontstaan dat deze telefoons vrijwel uitsluitend in het (georganiseerde) criminele circuit werden gebruikt. De gebruikers van de EncroChattelefoons bleven (doorgaans) onbekend. De onmogelijkheid om de telefoons te herleiden tot de persoon die de telefoon gebruikte in combinatie met de specifieke faciliteiten op die telefoons maakten volgens de politie deze dienst populair binnen bepaalde typen van criminaliteit.
De ‘burn time’ van de berichten en de ‘panic-wipe’ brachten ook mee dat op het moment dat een dergelijk toestel in beslag was genomen én forensisch kon worden ontsleuteld daaruit toch maar zeer beperkt berichtenverkeer kon worden uitgelezen.
Op 10 februari 2020 is (als vervolg op 26Bismarck) het onderzoek onder de naam 26Lemont gestart gericht op het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde natuurlijke personen.
Onderzoek in Frankrijk
In Frankrijk hebben de Franse autoriteiten in 2018 om vergelijkbare redenen ook een strafrechtelijk onderzoek opgestart naar het ‘georganiseerd verband EncroChat’ en de nodige opsporingshandelingen verricht.
Zij hebben in dat onderzoek onder meer in januari en oktober 2019 (en nadien nog in februari 2020 en juni 2020) images (kopieën) gemaakt van de EncroChat infrastructuur (‘de serverdata’), die zich bevond op de server van hostingprovider [naam hostingprovider] in het Franse Roubaix. Over deze de server liep namelijk het versleutelde berichtenverkeer van EncroChat en haar gebruikers.
De Franse rechter heeft in dat onderzoek ook op 30 januari 2020, op basis van een aanvraag van het Franse openbaar ministerie van een dag eerder, toestemming verleend om de bewuste server in Roubaix te infiltreren en een interceptietool te installeren om ‘live’ informatie te kunnen verkrijgen met betrekking tot uitgewisselde chats tussen de EncroChatgebruikers [5] .
Op grond van het dossier en de mededelingen van het openbaar ministerie (OM) concludeert de rechtbank dat Nederland de Franse autoriteiten toen niet (en ook later niet) heeft verzocht zo’n machtiging af te geven. Evenmin zijn feiten of omstandigheden uit lopende Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken aangedragen om de aanvraag van die machtiging bij de Franse rechter nader te kunnen onderbouwen. Tot slot is ook de interceptietool zelf niet door Nederland ontwikkeld.
Voor zover de verdediging het tegendeel heeft gesuggereerd, heeft zij geen feiten of omstandigheden aangedragen die deze suggestie kunnen rechtvaardigen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de Franse autoriteiten de aanvraag voor deze machtiging op basis van eigen feiten en omstandigheden hebben onderbouwd en aan de Franse rechter hebben voorgelegd.
Gezamenlijk onderzoek in Nederland en Frankrijk (JIT)
In de eerste maanden van 2020 is overleg gevoerd door politie en justitie uit verschillende landen (onder meer Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk) met als doel te komen tot een gecoördineerde aanpak bij het onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen.
Dit gezamenlijke overleg heeft geleid tot de oprichting in april 2020 door Nederland en Frankrijk van een Joint Investigation Team (JIT) [6] om de verdenkingen tegen EncroChat verder te onderzoeken.
Die verdenkingen waren dat het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen zich schuldig maakten aan witwassen, deelnamen aan een criminele organisatie en medeplichtig waren aan strafbare feiten die door de gebruikers van EncroChat werden gepleegd.
Het onderzoek 26Lemont is onderdeel van het JIT [7] . In het JIT is door beide JIT-partners informatie verzameld. Zo zijn de eerdergenoemde serverdata, waarover Frankrijk al de beschikking had, in het JIT gevoegd en door Nederland met rechtshulpverzoeken opgevraagd.
In (de aanloop naar de formele formatie van) het JIT is besproken dat het Franse onderzoeksteam – gezien de locatie van de servers – met de door hen ontwikkelde interceptietool EncroChat zou hacken en afgesproken dat de data die door de inzet van die interceptietool door de Franse autoriteiten in hun onderzoek zouden worden verkregen (hierna de ‘telefoondata’) in het JIT gedeeld zouden worden. Op 10 april 2020 is de JIT-overeenkomst door de justitiële autoriteiten van Nederland ondertekend, dit was later dan voorzien vanwege COVID-19.
Voorafgaand aan de feitelijke inzet van die interceptietool heeft het Nederlandse OM in het onderzoek 26Lemont op 13 maart 2020 bij de rechter-commissaris te Rotterdam een vordering ingediend om een machtiging op grond van artikel 126uba en 126t van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te verkrijgen, waarmee het OM een bevel op basis van die artikelen kon uitvaardigen.
Het OM heeft de rechter-commissaris daarbij een lijst verstrekt van opsporingsonderzoeken, waarin criminele samenwerkingsverbanden (hierna: CSV’s) werden onderzocht die gebruik maakten van toestellen van EncroChat. Om toetsing aan het bepaalde in artikel 126uba, eerste lid, Sv mogelijk te maken was daarbij de inhoud van die onderzoeken nader omschreven, evenals de strafbare feiten waarop de desbetreffende CSV’s zich richtten.
De rechter-commissaris heeft op 27 maart 2020 – onder voorwaarden – de gevorderde machtiging verleend voor een periode van maximaal vier weken (‘de 126uba-machtiging’), welke periode op
30 maart 2020 inging. Op grond van deze machtiging heeft de officier van justitie op 1 april 2020 een bevel 126uba Sv afgegeven. De machtiging is evenals het bevel twee maal verlengd.
De uitvoering van de hack op 1 april 2020
De Franse Gendarmerie heeft op 1 april 2020 vanuit Pontoise (Frankrijk) rond 17:15 uur door een infiltratie op de server te Roubaix (Frankrijk) de interceptietool door middel van een update op de EncroChattoestellen geïnstalleerd. Hiermee kon de communicatie van en naar die toestellen worden vastgelegd en naar de Franse autoriteiten worden verzonden.
Het Franse onderzoeksteam heeft op deze wijze de EncroChattelefoondata ‘live’ verzameld in de periode van 1 april 2020 te 17:15 uur tot 26 juni 2020 omstreeks 17:00 uur.
Deze telefoondata betreffen een kopie van de database die op dat moment op het toestel aanwezig was (waaronder dus ook soms historische data) en data die op dat moment van en naar de telefoon verzonden werden.
Het Franse politieteam heeft de opgevangen data gedurende deze periode opgeslagen in computersystemen in Frankrijk en die data vervolgens in het JIT in het gezamenlijke onderzoeksdossier gevoegd.
Op 13 juni 2020 heeft het bedrijf EncroChat haar gebruikers gewaarschuwd dat de overheid was binnengedrongen in het systeem en eindigde het berichtenverkeer. Op 26 juni 2020 heeft de Franse politie de onderscheppingsserver uitgeschakeld.
In deze periode zijn door de Franse autoriteiten van circa 39.000 telefoons gegevens ontvangen, waarvan circa 9.000 zich in die periode in Nederland bevonden.
Het delen van de door de interceptietool afgevangen data
De door de Franse politie met de interceptietool afgevangen data zijn in het JIT steeds zo snel mogelijk via een versleutelde verbinding gedeeld tussen de JIT partners.
Met ingang van 1 april 2020 zijn zo EncroChatberichten en andere data van de NN-gebruikers van EncroChat voor opsporingsdoeleinden ter beschikking gekomen van het onderzoeksteam van 26Lemont.
De informatie die is vergaard van de telefoons van de klanten van EncroChat is door het Franse onderzoeksteam op Franse computersystemen geplaatst. Het Franse team heeft het Nederlandse onderzoeksteam toegang tot de EncroChattelefoondata gegeven via een beveiligde verbinding met die computersystemen in Frankrijk. De data zijn via die beveiligde verbinding gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie onder verificatie van de integriteit van de door hen gemaakte kopie door vergelijking van de betrokken hashwaardes.
Op 27 juli 2020 heeft de Nederlandse politie van het Franse onderzoeksteam twee harde schijven ontvangen met daarop een kopie van de tussen 1 april 2020 tot 26 juni 2020 verzamelde EncroChattelefoondata. Ook hiervan zijn de hashwaardes van de data vergeleken met de hashes van de al eerder gedurende de ‘live-fase’ door de politie gekopieerde data en deze zijn kloppend bevonden tot 24 juni 2020 te 13:07 uur.
Het onderzoeksteam 26Lemont heeft hierna de verkregen data geanalyseerd. Na de analyse zijn de datasets, waarin EncroChatberichten afkomstig van de toestellen die zijn toegeschreven aan de verdachten in Sartell aan het onderzoek Sartell overgedragen.
De officier van justitie van het onderzoek 26Lemont heeft bepaald dat de gegevens die tijdens het onderzoek 26Lemont zijn vergaard, gebruikt kunnen worden voor het strafrechtelijk onderzoek Sartell.
5.3.
Beoordeling
5.3.1.
Het verweer op hoofdlijnen
De wijze waarop de EncroChatdata zijn verzameld en verstrekt is geschied in strijd met het legaliteitsbeginsel, het recht op privacy verwoord in artikel 8 van het EVRM en het Unierecht (de artikelen 7 en 8 van het Handvest (en artikel 11)).
Verder is hiermee ook artikel 6 van het EVRM (het recht op een eerlijk proces) geschonden.
Daar komt bij dat het OM de rechtbank en de verdediging bewust onjuist heeft voorgelicht. De interceptie van de EncroChatdata heeft immers niet op de server, maar op de individuele EncroChattoestellen plaatsgevonden en het onderzoek 26Lemont was wel degelijk gericht op de NN-gebruikers van die toestellen en niet op het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen zoals het OM steeds heeft gesteld.
Het OM is bovendien allesbehalve toeschietelijk geweest in het verstrekken van informatie over de EncroChathack en moest de informatie veelal langs andere weg ingebracht worden.
Dit alles brengt mee dat op de voet van artikel 359a Sv de officier van justitie niet meer in de vervolging kan worden ontvangen, althans dat de EncroChatdata onrechtmatig zijn verkregen en dus niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, dan wel dat dit tot strafvermindering moet leiden.
De rechtbank zal de (hieronder nader uitgewerkte) verweren aan de hand van de geldende juridische kaders beoordelen.
De verkrijging van de data door de infiltratie op de server in Roubaix
De verdediging heeft aangevoerd dat de wijze waarop de EncroChatdata in Frankrijk met behulp van de interceptietool zijn vergaard onrechtmatig is geweest. Het betreft bulkvergaring van data en de machtiging door de Franse rechter had daarvoor nooit mogen worden afgegeven. De hack is bovendien door middel van de interceptietool geplaatst op de individuele telefoontoestellen van de gebruikers. Als die toestellen zich op dat moment in Nederland bevonden werd daarmee een inbreuk gemaakt op de soevereiniteit van Nederland.
De verdediging heeft betoogd dat met de EncroChathack artikel 8 van het EVRM is geschonden.
Er heeft in Nederland bovendien geen wettelijke grondslag bestaan voor het verkrijgen van de toegang tot deze EncroChatdata. De bevoegdheid van artikel 126uba Sv is hiervoor ten onrechte toegepast.
Vanuit deze veronderstellingen betoogt de verdediging dat ook artikel 6 van het EVRM is geschonden.
5.3.2.
Artikel 359a Sv
De officier van justitie heeft betoogd dat nu de verkrijging van de EncroChatdata niet in Sartell maar in 26Lemont heeft plaatsgevonden, de rechtbank aan de beoordeling van de rechtmatigheid van de datavergaring niet toekomt. Als daar al een vormverzuim zou zijn begaan, heeft dat immers niet in het voorbereidend onderzoek van Sartell plaats gehad.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat dit een toetsing niet in de weg staat. Zoals volgt uit de reeds genoemde arresten van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889 en 1890) kan toetsing aan de orde komen bij een onrechtmatige handeling jegens de verdachte begaan in een ander voorbereidend onderzoek indien het vormverzuim van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of verdere vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit
Als zich een onrechtmatigheid heeft voorgedaan bij de verkrijging van de data zou dat ook onrechtmatig jegens de verdachten zijn, nu het volgens de officier van justitie immers ook hun communicatie betreft. Voorts blijkt dat de verdenking voor een belangrijk deel, zo niet voor het overgrote deel, is gebaseerd op de EncroChatdata. Voordat deze beschikbaar kwamen bestond wel al de nodige verdenking tegen een aantal van de verdachten, onder meer neergelegd in de onderzoeken 26Tumwater (inclusief 26Raymore) en het onderzoek Sartell dat al op 29 oktober 2018 was gestart [8] (waarin informatie uit de onderzoeken Dobricic en 26Rockaway was gevoegd). Dit heeft toen echter nog niet tot vervolging van de verdachten geleid. Nadien is ook nog informatie uit andere onderzoeken, waaronder Raamsdonksveer (waarin Delight en Gadolinium), Romp, TGO Berg, 26Branson en 26Douglasville toegevoegd en zijn deze onderzoeken op 16 juni 2020 gebundeld tot het onderzoek Sartell.
Echter, pas na het verkrijgen van informatie uit de EncroChatdata is de officier van justitie tot dagvaarding van de verdachten in Sartell overgegaan en de rechtbank heeft ook kunnen vaststellen dat de EncroChatberichten een prominente rol spelen in de bewijsconstructie van de officier van justitie.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat eventuele vormverzuimen bij de verwerking van EncroChat-data binnen 26Lemont van bepalende invloed zouden kunnen zijn bij het opsporingsonderzoek en de vervolging van de verdachten binnen Sartell.
Het voorgaande betekent niet dat de rechtbank het onderzoek 26Lemont als voorbereidend onderzoek naar deze verdachten in het onderzoek Sartell beschouwt, het betekent uitsluitend dat zij geen reden ziet te oordelen dat het bepaalde in artikel 359a Sv aan verdere toetsing van de datavergaring en/of analyse in de weg staat.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
De verweren over de vergaring van de EncroChatdata stuiten naar het oordeel van de rechtbank wel af op het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor zover zij de verkrijging van de EncroChatdata in Frankrijk betreffen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel brengt volgens vaste rechtspraak namelijk met zich mee dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat (in dit geval Frankrijk) de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, behoort het dan ook niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of de Franse rechter de genoemde machtiging heeft kunnen verlenen.
Zouden de onderzoekshandelingen in het buitenland echter zijn uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, dan dient de Nederlandse strafrechter wél te onderzoeken of de Nederlandse rechtsregels die dat optreden normeren zijn nageleefd.
De verdediging heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat dit laatste het geval is geweest en dat de interceptie van de EncroChatdata mede onder verantwoordelijkheid van Nederland heeft plaatsgevonden omdat:
  • Nederland heel nauw met Frankrijk in het JIT heeft samengewerkt en vanuit het JIT is gecommuniceerd dat het JIT een implant zou ontwikkelen op de EncroChattoestellen;
  • Nederland de plannen van het Franse onderzoeksteam kende, er sprake was van een gedeelde Nederlands-Franse operatie en de Nederlandse diensten daarbij – zoals de toenmalige minister van Justitie en Veiligheid Grapperhaus het formuleerde – “
  • Nederland in de ‘live-fase’ van de interceptie onmiddellijk aan de opgevangen data had kunnen zien dat de Franse politie ook berichten opving van toestellen die zich op Nederlands grondgebied bevonden.
De rechtbank volgt de verdediging daarin echter niet.
In een JIT wordt de directe samenwerking en communicatie tussen de deelnemende staten geregeld en daaronder valt ook het delen van de bevindingen die de deelnemende staat volgens zijn eigen regels van strafvordering heeft verkregen. Binnen een JIT wordt overlegd en afstemming gezocht, maar dat neemt niet weg dat de onderzoeksteams ieder voor zich binnen het JIT verantwoordelijk zijn en blijven voor de opsporingsmiddelen die zij conform hun eigen nationaal strafvorderlijk stelsel inzetten.
Ook wanneer dus sprake is van een intensieve samenwerking houden de partners ieder volledig de eigen verantwoordelijk ten aanzien van de uitvoering van de eigen onderzoekshandelingen.
Het participeren in een JIT maakt een deelnemer dan ook niet verantwoordelijk voor het justitieel handelen van (een van de) andere partners, ook niet wanneer men van de inhoud van dat onderzoek op de hoogte is en de hack gebruikers van EncroChat op Nederlands grondgebied zou kunnen treffen.
Het feit dat de minister van Justitie en Veiligheid zich in de media heeft laten voorstaan op de omstandigheid dat Nederland bij dit onderzoek
“voor op de bok”heeft gezeten zal uit een oogpunt van krachtdadigheid goed hebben geklonken, maar het weerspiegelt de (juridische) gang van zaken niet.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is dan ook onverkort van toepassing en brengt mee dat de Nederlandse strafrechter er op moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden.
Indien de verdachten van oordeel zouden zijn dat de Franse rechter met het afgeven van de machtiging in strijd met artikel 8 van het EVRM heeft gehandeld, dienen zij dat via een andere weg aan te kaarten.
Het analyseren en delen van de EncroChatdata door de Nederlandse onderzoeksteams
De wijze waarop de resultaten daarvan vervolgens door de Nederlandse onderzoeksteams (26Lemont en later in Sartell) zijn geanalyseerd en verwerkt tot in het onderhavige dossier ligt wel ter toetsing voor.
Het vertrouwensbeginsel is immers op dit deel van het onderzoek niet van toepassing: het betreft het onderzoek door de Nederlandse autoriteiten aan de gegevens die zij van Frankrijk hebben gekregen.
De Nederlandse rechter dient te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van het buitenlands onderzoek in de strafzaak gebruikt wordt gemaakt geen inbreuk maakt op het recht van de verdachte op een eerlijke proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
Nederland krijgt als JIT-partner de beschikking over de door Frankrijk verkregen data en moet zich bij de verdere verwerking en het delen daarvan met andere onderzoeken rekenschap geven van mogelijke inbreuken die daarmee gepaard kunnen gaan.
Omdat het onderzoeksteam in 26Lemont voorzag dat met de verkrijging en verwerking van de EncroChatdata vanuit Frankrijk mogelijk ook de belangen en rechten van een groot aantal Nederlandse gebruikers van de dienst betrokken zouden zijn, heeft het OM ervoor gekozen een rechterlijke toets te vragen voorafgaand aan de verkrijging en verwerking van de data. Het OM stelt daar op grond van de Nederlandse wetgeving strikt genomen niet toe gehouden te zijn geweest, maar deze stap omwille van de zorgvuldigheid te hebben gezet. Nu de wet niet voorziet in een machtiging voor exact deze situatie is aansluiting gezocht bij artikel 126uba en 126t Sv.
De rechter-commissaris heeft het OM in dit verzoek ontvangen en een machtiging verleend. De rechter-commissaris heeft in de beschikking van 27 maart 2020 overwogen dat het aannemelijk is dat communicatie via EncroChat in een groot tot zeer groot aantal gevallen van gebruik betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband, dat het kennisnemen van die communicatie noodzakelijk is voor het onderzoek naar die feiten en dat het niet mogelijk was om op andere effectieve wijze, onderzoek te doen naar de die communicatie. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De tekstdelen in de 126uba-beschikking van de rechter-commissaris van 27 maart 2021, die in verband met de bescherming van Frans staatsgeheim door het OM zijn zwart gelakt, zijn wel getoetst door de rechter-commissaris in een artikel 149b Sv procedure.
Het vertrouwensbeginsel staat zoals eerder overwogen daarbij in de weg aan de toetsing van de rechtmatigheid van het handelen van de Franse opsporingsdienst door de Nederlandse rechter.
De rechtbank ziet het – aan de interceptie door het Franse onderzoeksteam voorafgegane – verzoek van de officier van justitie in 26Lemont aan de rechter-commissaris tot afgifte van de 126uba Sv machtiging, als een adequate invulling om de door het recht op privacy beschermde belangen van de EncroChatgebruiker te waarborgen.
Artikel 126uba Sv omvat immers de rechterlijke toets voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerd werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. De officier van justitie heeft derhalve als het ware ‘het meerdere’ gevraagd om ‘het mindere’ te kunnen laten toetsen.
Deze toets is in de wet strikt genomen niet voorgeschreven. Dat neemt niet weg dat deze is aangelegd en daarmee een rechterlijke afweging is ingebouwd om de verwerking van de data met inachtneming van de relevante belangen te doen plaatsvinden.
De rechtbank verwerpt de stelling dat geen enkel redelijk handelend rechter-commissaris tot afgifte van deze machtiging kon komen. Vanuit onderzoek 26Lemont is meerdere malen aangegeven dat dat onderzoek zich richt op de verdenking van strafbare feiten die door het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen zouden zijn gepleegd. Wil de verdenking tegen het bedrijf en de daaraan gelieerde personen hard gemaakt kunnen worden, zal ook bewezen moeten worden dat dat bedrijf opzettelijk criminelen faciliteert bij het plegen van ernstige misdrijven en moet dus onder meer duidelijk worden dat de klanten inderdaad de toestellen aanschaffen en gebruiken voor het plegen van die strafbare feiten. Ook het opzet van EncroChat en de daaraan gelieerde personen daartoe moet bewezen worden. Ook hiervoor is de communicatie van gebruikers, en de communicatie van de aan EncroChat gelieerde personen zelf (die ook dit soort toestellen gebruikten) van groot belang. De lijst met onderzoeken die aan de rechter-commissaris is overhandigd, betreft onderzoeken naar zware vormen van criminaliteit. De rechter-commissaris heeft dit afgezet tegen de betrokken belangen van individuele gebruikers en daarbij in aanmerking genomen dat een groot tot zeer groot deel van de gebruikers EncroChat gebruikt in relatie tot of ten behoeve van het plegen van ernstige, de rechtsorde verstorende, vormen van (georganiseerde) criminaliteit. Dit brengt ook met zich mee dat de gevoerde communicatie veelal betrekking heeft op strafbare feiten en niet of nauwelijks op het privéleven van de gebruikers. De inbreuk die daarop wordt gemaakt, is derhalve relatief gering.
Wanneer de gemaakte afweging en de geformuleerde voorwaarden in ogenschouw worden genomen, ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat geen redelijk handelend rechter-commissaris tot een machtiging zou hebben kunnen komen.
Aan de hand van de door de rechter-commissaris geformuleerde voorwaarden heeft de zaaksofficier van justitie van 26Lemont de EncroChatdata vervolgens gedeeld met andere onderzoeksteams, mits deze hetzij op de lijst van strafrechtelijke onderzoeken van de rechter-commissaris stonden, hetzij daaraan later zijn toegevoegd door de rechter-commissaris. Er is derhalve geen sprake van een situatie waarin verschillende onderzoeksteams onder leiding van het OM vrijelijk konden putten uit de gehele EncroChatdataset verkregen in 26Lemont.
Nu de analyse van de data in 26Lemont en de selectie voor de verdere verstrekking aan Sartell is geschied overeenkomstig de 126uba-beschikking van de rechter-commissaris concludeert de rechtbank dat hierin niet alleen de door 6 van het EVRM beschermde belangen voldoende zijn meegewogen, maar ook dat de waarborgen van artikel 8 van het EVRM in acht zijn genomen en geen sprake is geweest van een onrechtmatige inmenging van het openbaar gezag in het privéleven van verdachte.
De verdediging van [naam medeverdachte 1] heeft zich voorts nog op dat punt nog gesteld dat die data geen betrekking mogen hebben op hem, omdat Sartell alleen ten aanzien van [naam medeverdachte 2] op de aan de rechter-commissaris overgelegde lijst is geplaatst. De rechter-commissaris heeft dus geen toestemming gegeven voor het betrekken van de data ten aanzien van [naam medeverdachte 1].
Dit standpunt deelt de rechtbank niet. Het onderzoek 26Tumwater, dat gericht was op [naam medeverdachte 1], stond immers ook op de lijst van de rechter-commissaris en met het plaatsen op de lijst van het onderzoek Sartell is naar het oordeel van de rechtbank het volledige (samengevoegde) onderzoek bedoeld. [naam medeverdachte 2] speelt in hetgeen onderzocht werd wel een hoofdrol, maar is in dat onderzoek zeker niet als enige verdachte aangemerkt.
Het dossier Sartell bevat daarmee alle noodzakelijke gegevens om te kunnen toetsen of het gebruik van de EncroChatberichten in een Nederlandse strafzaak al dan niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Er is hiermee dan ook geen sprake van schending van het beginsel van equality of arms noch van een noodzaak om de verdediging in dezen te compenseren.
Er zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden is om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) en verstrekken van de EncroChatdata naar en in de strafzaak tegen de verdachte onrechtmatig is geweest.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat, voor zover is nog bedoeld te stellen dat de EncroChatdata voor 10 april 2020 niet gedeeld hadden mogen worden, omdat de JIT-overeenkomst toen nog niet was getekend, dit geen gevolgen heeft voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de verstrekking. Deze wordt op gelijke gronden beoordeeld ongeacht de vraag of dit in het kader van een JIT plaats vindt. Het al dan niet geformaliseerd zijn van het een JIT maakt de ten aanzien van de verstrekking aan te leggen toets niet anders.
Unierecht - Handvest
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebruik van Encrochat-data in strafrechtelijke procedures zoals de onderhavige valt onder de werkingssfeer van het Unierecht en ook daarmee strijdig zou zijn.
Met betrekking tot Richtlijn 2002/58 geldt dat deze, gelet op het bepaalde in artikel 1, derde lid, van deze Richtlijn niet van toepassing is op verwerking van de EncroChatdata door de politie. Maatregelen die inbreuk maken op het beginsel van vertrouwelijkheid van elektronische communicatie zonder dat daarbij verwerkingsverplichtingen worden opgelegd aan aanbieders van elektronische-communicatiediensten, vallen buiten het bereik van deze richtlijn [9] .
De EU-richtlijn 2016/680 beoogt te waarborgen dat gegevens die door rechtshandhavingsautoriteiten
worden verzameld op een wettige en eerlijke wijze worden verwerkt, voor bepaalde legitieme doelen worden verzameld en verwerkt, en op passende wijze worden beschermd tegen ongeoorloofde en onrechtmatige verwerking. Deze richtlijn ziet ook op strafrechtelijke onderzoeken en is door Nederland geïmplementeerd met wijzigingen in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en daaronder vallende besluiten.
Het is niet aannemelijk geworden dat dat de implementatie van de richtlijn onjuist of onvolledig zou zijn geweest, noch dat het verwerken van de EncroChatdata in strijd zou zijn met de in Nederland geïmplementeerde wetgeving.
Tot slot is betoogd dat de wijze van bewaren en gebruiken van de EncroChatdata onrechtmatig zou zijn wegens strijd met de artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest, artikel 17 van het IVBPR en met de Universele verklaring.
Duidelijk is dat inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de EncroChat gebruikers. De bescherming die die bepalingen beogen te bieden tegen inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en de in artikel 8 van het EVRM bedoelde bescherming is nagenoeg vergelijkbaar. Dit brengt mee dat de hiervoor door de rechtbank gegeven beoordeling van de inbreuk op de privacy van de EncroChatgebruikers op vergelijkbare wijze kan worden toegepast op beoordeling van de inbreuk op door het Handvest geboden bescherming. De rechtbank verwijst hiernaar en acht dan ook de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer bij wet voorzien en geschied met inachtneming van de in het Unierecht neergelegde waarborgen.
Schending artikel 6 van het EVRM ten aanzien van de controle van de gegevens/stukken
Het recht op een eerlijk proces als beschreven in artikel 6 van het EVRM brengt met zich dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs en in beginsel ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek voor zover van belang in het onderzoek Sartell.
De verdediging heeft gesteld dat zij die toegang onvoldoende heeft gekregen.
Verzoeken tot verstrekking van stukken, waaronder Franse machtigingen en vorderingen, de JIT-overeenkomst stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de machtiging van de rechter-commissaris, zijn afgewezen. Dit is volgens de verdediging in strijd met de equality of arms.
De Franse stukken
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de verzoeken om kennisname van stukken steeds voorop gesteld dat er sprake is geweest van een opsporingsonderzoek dat onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden. Op basis van het vertrouwensbeginsel zoals hiervoor uiteen is gezet, is het uitgangspunt dat de Nederlandse strafrechter er op moet vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 van het EVRM heeft plaatsgevonden.
Het beginsel van equality of arms brengt inderdaad met zich dat de verdediging toegang moet krijgen tot het bewijs (in deze zaak: de EncroChatdataset in Sartell) en in beginsel ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek Sartell. Dat er vanwege het beginsel van equality of arms een recht op kennisname zou bestaan voor de verdediging van stukken over het Franse opsporingsonderzoek en alle details van de internationale samenwerking in het onderzoek naar het bedrijf EncroChat en de daaraan gelieerde personen, zou echter geen ander doel dienen dan het toetsen van dat traject en betekenen dat de Nederlandse strafrechter alsnog via de omweg van artikel 6 van het EVRM de rechtmatigheid van het Franse strafrechtelijke optreden zou (kunnen/moeten) toetsen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de bedoeling van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Voor zover de verdediging het ontbreken van de verzochte stukken dus op zichzelf als een schending van artikel 6 van het EVRM heeft aangemerkt, stuit dat daarop af.
Toegang tot de hele database 26Lemont?
De verdediging heeft gesteld dat zij geen kennis hebben kunnen nemen van de volledige dataset die is verkregen in 26Lemont en dat ook dit betekent dat geen sprake is van equality of arms en daarmee sprake is van een inbreuk op artikel 6 van het EVRM.
De rechtbank stelt voorop dat – ook gelet op andere te respecteren belangen – uit het beginsel van equality of arms niet voortvloeit dat de verdachte aanspraak kan maken op kennisneming van alle informatie die als resultaat van opsporing is verkregen of als aanleiding voor de opsporing heeft gediend. Anders gezegd, het recht van de verdachte om in de gelegenheid te worden gesteld om methodes en resultaten van het onderzoek te betwisten, valt niet samen met een ongeclausuleerd recht om te controleren.
Een opsporingsinstantie heeft een andere positie dan de verdediging. Het criterium is niet dat de verdediging dezelfde mogelijkheden moet hebben als de opsporingsinstantie, maar dat de verdediging de mogelijkheid heeft om de resultaten van het onderzoek te onderzoeken, te betwisten en tot op zekere hoogte te controleren. Het gaat om de effectieve controlemogelijkheden.
De stelling dat de verdediging over dezelfde mogelijkheden als de politie zou moeten beschikken is derhalve onjuist. De rechtbank beschikt daar evenmin over. Zou de verdediging, zoals zij stelt, ongebreideld en ongecontroleerd toegang moeten hebben tot alle informatie waarover ook de politie kan beschikken, zou dat een onaanvaardbare inbreuk opleveren op het recht op privacy van alle andere personen dan de verdachte, van wie het gegevens betreft.
Dat de verdediging niet de 26Lemont-datase onder ogen heeft gekregen brengt dus niet mee dat zij de onderzoeksresultaten in onvoldoende mate heeft kunnen onderzoeken en betwisten.
De verdediging is in de gelegenheid gesteld om de door de politie de in het onderzoek tegen de verdachte en zijn medeverdachten gebruikte dataset te doorzoeken. De volledige Sartell dataset heeft ter inzage bij het NFI gelegen en kon door de verdediging door middel van Hansken worden doorzocht. De zogenaamde eigen lijnen (dat wil zeggen de gesprekken van de EncroChat-accounts die aan de verdachten zijn toegeschreven) zijn verstrekt. Het betreft dezelfde dataset als die waarover de officier van justitie de beschikking heeft gehad. De verdediging heeft daarbij voldoende gelegenheid gehad (de selectie van) de bewijsmiddelen te controleren en haar zienswijze toe te lichten. Op hetgeen op dat punt naar voren is gebracht gaat de rechtbank hierna in.
5.3.3.
De betrouwbaarheid van de EncroChatdata
De verdediging heeft bestreden dat de EncroChatdata betrouwbaar en accuraat genoeg zijn om voor het bewijs te worden gebruikt, althans gesteld dat die betrouwbaarheid onvoldoende beoordeeld kan worden.
Allereerst heeft de verdediging in dit kader gesteld dat de politie weliswaar heeft gecheckt of de in Nederland ontvangen berichten overeenkwamen met de in Frankrijk opgeslagen berichten, maar niet of de in Frankrijk opgeslagen berichten identiek zijn geweest aan de daadwerkelijk met de toestellen verzonden en daarop aanwezige chatberichten.
De verdediging heeft daarbij gesuggereerd dat door de inzet van de interceptietool mogelijk veranderingen in de data zouden hebben kunnen plaatsgevonden, dat berichten aan andere accounts zouden zijn gekoppeld of dat bestanden niet juist zouden zijn gekopieerd. Zij hebben aan deze suggesties echter onvoldoende handen en voeten gegeven.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat altijd de theoretische mogelijkheid bestaat dat data door technische omstandigheden of menselijk ingrijpen beïnvloed worden. Een dergelijke algemene vaststelling is echter onvoldoende om aan te nemen dat de EncroChatdata op zich onbetrouwbaar zijn.
Het dossier, noch de inhoud van de berichten biedt enige houvast voor de aanname dat de data door de interceptietool gemanipuleerd zouden zijn.
De rechtbank heeft zich er voorts wel rekenschap van gegeven dat de EncroChatberichten die in het dossier zijn opgenomen niet alle compleet zullen zijn.
De rechtbank merkt op dat dit – zonder volledigheid te willen nastreven - kan zijn veroorzaakt doordat vanwege de instelbare ‘burn time’-functionaliteit berichten van het toestel verwijderd kunnen zijn, ‘panic-wipe’ opdrachten zullen zijn gegeven doordat de interceptietool mogelijke haperingen heeft vertoond, waardoor wellicht niet alle gesprekken vastgelegd zijn en uiteraard doordat het OM een selectie van de beschikbare gesprekken heeft gemaakt.
Dat hier en daar informatie is weggevallen, maakt echter nog niet dat de informatie die er wel is daardoor als onbetrouwbaar moet worden beoordeeld.
Mede gezien het feit dat de data niet compleet zullen zijn, zal de rechtbank de EncroChatberichten slechts voor het bewijs gebruiken indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in de combinatie met andere gesprekken danwel ander bewijsmateriaal in de zaaksdossiers van Sartell.
De verdachte is tijdens de politieverhoren en tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting geconfronteerd met de voor hem (meest) relevante EncroChatberichten en de mogelijke interpretatie daarvan, zodat voor hem de gelegenheid heeft bestaan – zo nodig geacht door hem – uitleg te geven over die berichten en/of aan te geven dat een bepaalde weergave of interpretatie niet juist is. Deze gelegenheid heeft de verdachte niet benut. Evenmin is gesteld of gebleken dat relevante gesprekken ontbreken.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de communicatie tussen de verschillende accounts, zoals opgenomen in het dossier, niet abnormaal of onbegrijpelijk is verlopen. De conversaties sloten inhoudelijk naadloos op elkaar aan en de gebruikers waren doorgaans niet in verwarring over de vraag met welke persoon men communiceerde.
Zelfs in gesprekken waarin het toestel op enig moment door een ander werd gebruikt was voor de ander snel kenbaar met wie hij sprak. Ook hier is geen begin van aannemelijkheid gebleken dat sprake is geweest van veranderde berichten of onjuist gekopieerde of weergegeven data.
De verdediging heeft alsnog de heropening van het onderzoek verzocht omdat uit een aantal overgelegde krantenartikelen blijkt dat een groot deel van de data niet op de server bij Interpol terecht gekomen is. Men kan er dus niet vanuit gaan dat alle berichten zijn ‘getapt’. Daarom wil de verdediging nog een medewerker van de National Crime Agency (NCA) en/of een Nederlandse deskundige horen. Zij wil hem/haar nog bevragen over de werking van de Franse software waarmee de hack is gedaan en over de betrouwbaarheid respectievelijk de volledigheid van de verkregen data. De medewerker zou blijkens de overgelegde artikelen ook hebben verklaard dat het erop lijkt dat sommige gebruikersnamen plotseling aan een ander apparaat zijn gekoppeld en dat tijdsaanduidingen onnauwkeurig kunnen zijn en door software gewijzigd kunnen zijn.
De verdediging wil verder nog van het OM weten of zij al vanaf het begin van het verkrijgen van de dataset wisten van deze problemen en of de rechter-commissaris (de rechtbank neemt aan in de zaak 26Lemont) ook daarvan op de hoogte is gesteld voordat hij zijn 126uba-beschikking nam.
De officier van justitie heeft zich tegen de toewijzing van het verzoek verzet. Allereerst wordt niet duidelijk welke medewerker van de NCA precies is bedoeld. Bovendien heeft het OM al vaker toegelicht dat er geen uitspraak kan worden gedaan over de volledigheid van de in het dossier aanwezige cryptocommunicatie, omdat er meerdere redenen kunnen zijn waarom bepaalde informatie niet is veiliggesteld en niet al die redenen hebben te maken met de betrouwbaarheid van de interceptietool of kunnen aan het niet werken van het interceptiemiddel worden toegeschreven.
De betrouwbaarheid waaraan de verdediging refereert gaat bovendien over de vraag hoe vaak de interceptietool al dan niet werkte en heeft geen betrekking op de betrouwbaarheid van de (inhoud van de) daadwerkelijk verkregen berichten.
De rechtbank wijst het verzoek tot heropening van het onderzoek af. In het vorenstaande heeft zij zich uitgelaten over de betrouwbaarheid van de verkregen EncroChatdata. De inhoud van de overgelegde krantenartikelen, waarvan het merendeel overigens al in 2020 is verschenen, maken dit nader onderzoek in het licht van hetgeen de rechtbank op die punten heeft overwogen niet noodzakelijk.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de EncroChatberichten betrouwbaar zijn en voor het bewijs in deze zaak kunnen worden gebruikt.
Fair trial, the proceedings as a whole (artikel van het 6 EVRM)
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat het OM in deze zaak bewust informatie heeft achtergehouden en zo de rechten van de verdachten heeft willen beknotten of de rechtbank of verdediging fout heeft willen voorlichten.
Hoewel de rechtbank (evenals de verdediging) liever had gezien, al was het maar omwille van een voortvarend verloop van de strafzaak, dat het OM eerder meer scheutig was geweest met het verstrekken van de documenten rondom de verkrijging van de EncroChatdata, acht zij de terughoudende opstelling van het OM niet van dien aard geweest dat daarmee de procedure oneerlijk of in strijd met de regels van een behoorlijk proces is verlopen.
De rechtbank heeft ook anderszins geen inbreuken geconstateerd die tot de niet ontvankelijkheid van het OM dan wel uitsluiting van het bewijs moeten leiden, noch heeft de rechtbank redenen om te constateren dat het proces als geheel niet zou voldoen aan het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Het voorgaande leidt er toe dat ook deze verweren strekkende tot niet ontvankelijkheid van het OM danwel bewijsuitsluiting worden verworpen.
5.3.4.
Conclusie ten aanzien van alle EncroChat verweren
De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De EncroChatdata kunnen gebruikt worden voor het bewijs en de rechtbank zal dat ook doen.

6..Identificatie

Aan de verdachte is het EnroChat-account Mister-Malibu@encrochat.com toegeschreven. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd ten aanzien van het gebruik van dit account.
Uit het dossier blijkt dat de politie enige tijd op zoek is geweest naar de identiteit van de gebruiker van het account [naam 1] dat in belastende communicatie terug kwam. De identificatie van dit account is in het dossier in eerste instantie gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals die uit het proces-verbaal van identificatie blijken. Daarnaast zijn in een aantal aparte processen-verbaal nog bevindingen opgenomen die ook van belang zijn in het kader van de identificatie. Samengevat is de identificatie van de verdachte als de gebruiker van het account gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
  • Gebruikte bijnamen voor dit account zijn: [naam 2], [naam 3], [naam 4], [naam 5], [naam 6], [naam 1];
  • Het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] is op 7 oktober 2019 gecontroleerd. De bestuurder was de verdachte;
  • Op 11 november 2019 is een MMA melding gedaan over een dame in voertuig [kentekennummer 1] woonachtig aan [adres 1]. Dit was het toenmalige adres van [naam 7], de vriendin van de verdachte;
  • In een gesprek van 10 april 2020 zegt [naam 1] tegen [naam 8]: my wife is muslim;
  • In een gesprek van 2 mei 2020 met [naam 9] bericht [naam 9] aan [naam 1] om kwart over elf richting hem te rijden. [naam 1] geeft aan oké is goed. Delfgauw. Plaats. Waarop [naam 9] aangeeft “is goed maatje”. [naam 1] geeft iets later aan [naam 9] door: Oke als je afslag neemt dat krijgt je na 500 meter shell pomp dan pik ik je daar op;
  • Op 8 mei 2020 wordt gezien dat het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] bij Van der Valk Nootdorp parkeert. Een man en vrouw lopen naar binnen. [naam 7] heeft op 8 mei 2020 ingecheckt in het Van der Valk hotel in Nootdorp;
  • [naam 1] stuurt op 8 mei 2020 een foto naar [naam 10] van een maaltijd. Uit onderzoek naar de zendmast gegevens van [naam 1] blijkt dat die foto is verstuurd op een plek waar hij de zendmast aanstraalde in de omgeving Nootdorp;
  • In een gesprek van 14 mei 2020 met [naam 11] wordt een afspraak gemaakt op het Malieveld Den Haag. Geobserveerd wordt een ontmoeting tussen medeverdachten [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 2] en een man in een zwarte jas. Deze man rijdt in een voertuig met kenteken [kentekennummer 1];
  • In een gesprek van 18 mei 2020 met [naam 12] wordt een afspraak gemaakt voor de volgende dag op kantoor Arnhem, de Overmaat;
  • In een gesprek van 29 mei 2020 met [naam 9] vertelt [naam 1] op de boot in Rdam te zitten. Hij stuurt een foto van het uitzicht. Uit onderzoek blijkt dat de boot bij de jachthaven Rotterdamsche Admiraliteit ligt. Deze boot staat op naam van [naam 13], maar blijkt op 19 mei 2020 te zijn verkocht aan een persoon genaamd [naam verdachte] die het aankoopbedrag van € 42.500,-- contant heeft voldaan;
  • Uit de historische gegevens van het telefoonnummer tussen 8 september 2020 en 7 maart 2021 en uit de (op 23 en 26 maart 2021) onderschepte communicatie gevoerd via [telefoonnummer] blijkt dat [naam 7] in ieder geval in maart 2021 in de woning aan de [adres 2] verblijft en dat dit naar haar zeggen ook het ‘thuis’ van de verdachte is. Met name uit de zendmastgegevens over genoemde periode kan worden afgeleid dat de verdachte regelmatig op dit adres verbleef. Bij een zoekvraag van de politie op internet bleek dat de woning ongeveer een jaar geleden op www.funda.nl werd aangeboden voor de verhuur. Daarbij stond ook vermeld dat de woning per mei 2020 was verhuurd. Sinds 21 mei 2021 staat de verdachte hier ingeschreven;
  • In de woning van de ex-partner en zoon van de verdachte is een notitie aangetroffen met daarop de tekst: ‘Digi D [naam 14] Gebruikersnaam [naam 15]’;
  • In deze woning zijn ook formulieren van Zitmaxx aangetroffen met daarop: [naam bedrijf 1],
  • Uit de historische gegevens van het telefoonnummer dat op naam van de verdachte staat blijkt dat deze in de periode 8 sept 20 t/m 7 maart 21 enkele keren een zendmast aanstraalt in de omgeving van De Overmaat Arnhem;
  • Uit het verhoor van getuige [naam 16] van het bedrijf [naam bedrijf 3] blijkt dat [naam verdachte] als klant van het bedrijf baren goud heeft ingeleverd en daarbij als bedrijfsadres: [adres 3], heeft opgegeven.
6.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft uitvoerig betoogd dat de identificatie van de verdachte als gebruiker van het account geen stand kan houden. Er is gewezen op diverse punten waar het onderzoek door de politie naar het oordeel van de verdediging onvoldoende is geweest of waar verkeerde conclusies worden getrokken. De rechtbank zal hieronder ingaan op de door de verdediging aangedragen punten althans voor zover deze zien op door de rechtbank relevant geachte feiten en omstandigheden.
6.2.
De beoordeling
Naar aanleiding van het bericht van 29 mei 2020 aan [naam 9] heeft de politie onderzoek gedaan naar de mogelijke ligplaats van de boot waar [naam 1] over spreekt. De politie komt op basis van het bericht en de daar bij gemaakte foto’s tot de conclusie dat de boot in de haven van de Rotterdamsche Admiraliteit moet hebben gelegen en gaat vervolgens een kijkje nemen. Daar treft de politie een boot aan die zeer sterke overeenkomsten vertoont met de boot die door [naam 1] is gefotografeerd. Nader onderzoek naar de boot die daar ligt, leidt tot een koper van die boot genaamd [naam verdachte], die de boot overigens niet op zijn naam heeft gezet. Het feit dat de boot ten tijde van het nemen van de foto door [naam 1] niet op exact dezelfde plek in deze haven lag, maar op een andere plek in dezelfde haven, doet aan deze bevindingen niets af. Het is immers niet ongebruikelijk dat een boot wordt gebruikt en dus van plaats kan veranderen. De stelling van de verdediging dat de boot weinig specifieke kenmerken vertoont en een zeer gangbaar model zou betreffen, doet aan de bevindingen evenmin af. De rechtbank onderschrijft daarbij de stelling van de verdediging dat de kap op de foto’s een andere kleur lijkt te hebben niet. Overigens heeft de verdachte zelf helemaal geen verklaring afgelegd over de (specifieke kenmerken van) zijn boot. Hij heeft niets verklaard over de (afwezigheid van) overeenkomsten met die van de boot op de foto. Dat geldt ook voor de ligplaats en voor het antwoord op de vraag of deze ook door anderen werd gebruikt. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om de bevindingen in het dossier niet te volgen waar het betreft de boot waar [naam 1] over spreekt in zijn communicatie met [naam 9].
De verdediging heeft voorts gesteld dat niet kan blijken dat de verdachte iets met de [adres 3] of [naam bedrijf 1] te maken heeft. Daarbij miskent de verdediging echter dat navraag bij [naam bedrijf 3] heeft uitgewezen dat de verdachte daar volgens getuige [naam 16] bij het inleveren van baren goud zelf het bedrijfsadres [adres 3] heeft opgegeven. Overigens vindt de verklaring van [naam 16] over het inleveren van goud bevestiging in de gegevens die blijken uit de bankrekening van de verdachte. Deze informatie bevestigt dat de verdachte een band heeft met het bedrijfspand [adres 3] waar het bedrijf [naam bedrijf 1] was gevestigd. De in de woning van de ex-partner van de verdachte aangetroffen formulieren van Zitmaxx – waaruit blijkt dat door het bedrijf [naam bedrijf 1], [adres 3] goederen worden vervoerd naar het bedrijf [naam bedrijf 2] (gebruik makend van het emailadres [e-mailadres]) – leveren een extra bevestiging op. Hetzelfde geldt voor het feit dat de telefoon van de verdachte meerdere malen in de buurt van De Overmaat in Arnhem zendmasten aanstraalt. Het enkele feit dat het bedrijf niet op naam van de verdachte staat en/of dat er niets belastends in het pand is gevonden toen dit werd doorzocht, doet hier niets aan af.
De verdediging heeft gewezen op onvolkomenheden in het onderzoek naar de personen in het Van der Valk hotel in Nootdorp op 8 mei 2020. Uit het onderzoek blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat op 8 mei 2020 een man en een vrouw zijn ingecheckt, die gebruik maakten van het voertuig BMW, [kentekennummer 1], een voertuig dat is gebruikt door de verdachte en [naam 7], zijn vriendin. Uit onderzoek van de in- en uitcheckgegevens blijkt dat dat weekend slechts drie vrouwen hebben ingecheckt. Na het vergelijken van de camerabeelden ziet de politie sterke gelijkenissen met [naam 7], de vrouw die eerder in verband met genoemd voertuig is gebracht. De verdediging moet worden toegegeven dat in het dossier de onderliggende incheckgegevens zoals die kennelijk zijn verkregen van het Van der Valk hotel, ontbreken. Maar in het proces-verbaal is onomwonden gerelateerd dat zij is ingecheckt en de rechtbank kan uit de wijze waarop één en ander is geverbaliseerd niet anders dan concluderen dan dat de incheckgegevens zijn ingezien en zijn zoals ze zijn geverbaliseerd in het proces-verbaal op pagina 1452 (zaaksdossier Lamp). De politie heeft de foto’s van het inchecken bekeken en geconcludeerd dat daarop de verdachte te zien is, de verdediging heeft dit betwist, maar de verdachte heeft hierover zelf geen verklaring afgelegd. De rechtbank kan uitsluitend op basis van de foto niet met zekerheid vaststellen of dit de verdachte is, het tegendeel kan zij evenmin vaststellen. Wel volgt de rechtbank de vaststellingen dat [naam 7] incheckte met een man en dat zij samen aan kwamen in genoemde auto. Vervolgens blijkt uit de berichtgeving dat [naam 1] diezelfde avond een foto stuurt van een maaltijd, waarbij de politie vast stelt dat de vloerbedekking die daarop is te zien zeer grote gelijkenissen vertoont met die van het restaurant van het Van der Valkhotel te Nootdorp. Uit de foto’s van het restaurant is te zien dat het stel dat daar binnenkomt en dineert, grote gelijkenissen vertoont met het stel dat incheckt. De kans dat er die avond een stel look alikes heeft gedineerd acht de rechtbank – wanneer zij de bevindingen bij het Van der Valk hotel tegen elkaar afzet – zeer onwaarschijnlijk.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank tot slot in het aantreffen van de DigiD gebruikersnaam van [naam 14] (zoals de zoon van de verdachte heet) in de woning van verdachtes ex-partner, wel relevantie. De term Malibu is immers niet zo gangbaar dat de gelijkenis met de accountnaam [naam 1] niet opmerkelijk is.
Gezien voorgaande bevindingen en mede gelet op de berichtgeving van [naam 1] waarin hij spreekt over zijn vrouw die Muslim is, hij regelmatig verblijft in het westen van het land, hij regelmatig afspreekt bij [adres 3], is de rechtbank van oordeel dat overtuigend is vast komen te staan dat het de verdachte is die gebruik maakte van het account [naam 1]. De observatiefoto van de ontmoeting van 14 mei 2020 spreekt dit niet tegen, integendeel. Zoals ook de verdachte zelf heeft opgemerkt in zijn verhoor bij de rechter-commissaris lijkt hij er wel op. Ook de rechtbank ziet een zodanige sterke gelijkenis met de verdachte dat aan de constateringen, die de politie op dat punt heeft gedaan door haar niet getwijfeld wordt. De suggestie van de verdediging bij pleidooi dat dit ook de oudere broer van de verdachte kan zijn, is verder op geen enkele manier ‘body’ gegeven. De verdachte heeft dit zelf in ieder geval niet verklaard, noch heeft hij ontkend dat hij daar was.
Dat door de politie meer zaken onderzocht hadden kunnen worden, zoals de verdediging stelt, kan niet worden ontkend. Dit doet echter in de gegeven omstandigheden geen afbreuk aan de vaststellingen die wel zijn gedaan.
Nu is vastgesteld dat het de verdachte was die het account [naam 1] gebruikte, gaat de rechtbank er van uit dat alle berichten van en naar dit account van de verdachte afkomstig zijn en voor hem bestemd waren. Dat een ander dit account ook gebruikte, is door de verdachte niet gesteld en concrete aanwijzingen daarvoor heeft de rechtbank ook niet aangetroffen.
De rechtbank overweegt in aanvulling op het voorgaande dat in het onderzoek Sartell ten aanzien van de medeverdachten ook EncroChat-accounts zijn geïdentificeerd. Omwille van de duidelijkheid neemt de rechtbank hieronder op welk account is toegeschreven aan welke verdachte:
Naam verdachte
EncroChat
[naam medeverdachte 2]
luxuryballoon@encrochat.com
otherherder@encrochat.com
[naam medeverdachte 1]
mysticsteak@encrochat.com
[naam 20]@encrochat.com
[naam 26]@encrochat.com
[naam medeverdachte 3]
[naam medeverdachte 4]
[naam medeverdachte 5]
[naam medeverdachte 6]
[naam verdachte]
mister-malibu@encrochat.com
Bij vonnis van heden zijn ten aanzien van de medeverdachten deze identificaties vastgesteld. De rechtbank zal in het vervolg van dit vonnis de betreffende personen zoveel mogelijk bij naam noemen in plaats van de aanduiding per emailadres of accountnaam.
De rechtbank overweegt voorts dat de verdediging daar waar zij inhoudelijk verweer heeft gevoerd primair vrijspraak heeft bepleit in verband met de stelling dat de betreffende EncroChat-account niet aan de verdachte kan worden toegeschreven.
Nu de rechtbank dit standpunt heeft verworpen, zal dat primaire standpunt niet steeds opnieuw worden benoemd en verworpen.

7..Zaaksdossier Lamp

De verdenking jegens de verdachte komt voort uit feiten en omstandigheden die in zaaksdossier Lamp zijn gerelateerd. De officier van justitie heeft op grond van deze feiten en omstandigheden een tweetal verdenkingen jegens de verdachte geformuleerd.
In de eerste plaats betreft het de verdenking dat hij samen met anderen in de periode van
26 maart 2020 tot en met 22 juni 2020 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de invoer van verdovende middelen (feit 1).
In de tweede plaats betreft het de verdenking dat hij in de periode van 1 april 2020 tot en met 12 juni 2020 samen met anderen geldbedragen van in totaal € 6.850.000,-- heeft witgewassen en van dat witwassen een gewoonte heeft gemaakt (feit 2).
7.1.
Voorbereidingshandelingen (feit 1)
7.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft er op gewezen dat de verdenking voornamelijk is gestoeld op berichten waarbij de context niet makkelijk te herleiden is. Hierdoor is het lastig te achterhalen waar de berichten precies op zien. Dat de verdachte betrokken zou zijn bij het zogenaamde ‘bootverhaal’, zoals door de officier van justitie is betoogd, blijkt in ieder geval niet uit de berichten. Immers, dit verhaal is in maart en april 2020 al uitgebreid met anderen besproken terwijl [naam 1] pas vanaf 11 mei 2020 in beeld komt. Uit de berichtgeving van [naam 1] vanaf 11 mei 2020 blijkt niet duidelijk dat hij betrokken was bij ‘het bootverhaal’ en/of dat zijn betrokkenheid zag op het geheel of slechts een klein deel. Het is onduidelijk of [naam 1] een concreet aandeel heeft gehad bij het bootverhaal en, zo ja, of hij een faciliterende en/of organiserende rol heeft gehad.
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde.
7.1.2.
De beoordeling
De specifieke verdenking inzake de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen is grotendeels gebaseerd op het onderschepte berichtenverkeer.
Het berichtenverkeer dat in het zaaksdossier Lamp is opgenomen is veelomvattend en expliciet. Voor de verdenking jegens de verdachte is met name zijn eigen berichtenverkeer relevant, maar dit moet in relatie worden gezien met het berichtenverkeer van de medeverdachten dat zich ook in het dossier bevindt. Uit dat berichtenverkeer kan worden opgemaakt dat door de verdachten gesproken wordt over de verschillende mogelijkheden tot invoer van verdovende middelen.
De berichten kunnen worden onderscheiden in:
  • Berichten die betrekking lijken te hebben op de invoer van 25.000 kg in een te huren/leasen of zelf aan te schaffen boot (ook wel ‘het bootverhaal’ genoemd);
  • Overige berichten over invoer van verdovende middelen.
De verdediging heeft zich met name gericht op de vraag of de verdachte in beeld is gekomen als medepleger van de voorbereidingshandelingen die zien op het ‘bootverhaal’. De officier van justitie is in het requisitoir uitgegaan van zowel betrokkenheid bij het ‘bootverhaal’ als betrokkenheid bij andere voorbereidingshandelingen.
De verdachte komt in de berichtgeving die zich in het dossier bevindt al in maart 2020 naar voren als een contact van de medeverdachte [naam medeverdachte 1]. Hij spreekt dan met [naam medeverdachte 1] over [naam bedrijf 4] aan de overkant (de rechtbank begrijpt dit als het bedrijf van de Braziliaan in Zuid-Amerika). [naam medeverdachte 1] geeft aan:

Wij en overkant willen doorwerken. Maar moeten proberen de piro omlaag te krijgen in systeem. En die mangos zijn heet. En dat met haven Salvador helemaal”, waarop de verdachte antwoordt: “
Ook mangos gaat maar 20% van normaal nu dus risiko op controle al heel hoog”.Het gesprek gaat door over de export die stil ligt en dat er gewacht moet worden. De verdachte meldt vervolgens: “
Uit Costa ook weer 1 gevallen”.De verdachte gaat navragen wat er nog binnen komt van [naam 17] en vertelt even later dat er deze week nog 1 bak aan komt en volgende weer 1 bak weg gaat. [naam medeverdachte 1] denkt dat ze gewoon even door moeten laten lopen, liefst 7 a 8 per maand zodat ze lekker in het systeem blijven. Ze spreken verder over de oude en nieuwe bv van [naam 17]. Op vraag van [naam medeverdachte 1] of tp (de rechtbank begrijpt transport) kan zien welke bv stuurt, antwoordt de verdachte: “
tuurlijk wel krijgen toch pincode afhaalbericht bv die opdracht geeft”.[naam medeverdachte 1] zegt dat er moet worden afgewacht hoe de bak deze week binnenkomt en de verdachte moet een kostenplaatje vragen om de bakken door te laten lopen. De verdachte gaat dat doen en hij meldt dat port en sp (de rechtbank begrijpt Portugal en Spanje) op slot zitten door corona.
Op 31 maart 2020 meldt [naam medeverdachte 1] dat het dit keer topspullen zijn en ook de verdachte vindt dat ze er top uit zien en de prijs gaat ook goed. [naam medeverdachte 1] antwoordt daarop dat ze 27 aan houden maar dat het niet snel gaat. Deze berichten lijken betrekking te hebben op een partij van 1200 kg cocaïne die [naam medeverdachte 1] samen met anderen heeft ingevoerd en vanaf 31 maart 2020 te koop aan biedt aan diverse van zijn contacten. Kennelijk weet de verdachte daarvan en heeft hij de spullen gezien.
Begin april 2020 meldt de verdachte aan [naam medeverdachte 1] dat de bak op rood staat, [naam medeverdachte 1] vindt dat mooi en wil de bakken laten doorlopen. De verdachte moet laten weten wat de kosten zijn. De verdachte geeft aan: 160k voor komende 4 weken 2 per week.
Op 10 april 2020 vraagt [naam medeverdachte 1] de verdachte (die hij collega noemt) wat hij zegt van een transit Marokko. De verdachte heeft er nog niks over gehoord, weet dat ze nu meer tijd hebben voor controles omdat veel minder bakken binnen komen. Hij gaat met een collega overleggen. Op 24 april 2020 meldt de verdachte aan [naam medeverdachte 1]: “
Bakken deze week alles oke en op groen”, om later te melden dat er toch één gescand is. [naam medeverdachte 1] geeft aan dat [naam 17] zegt dat handel in zijn container zat. De verdachte wil weten wie er achter zat en [naam medeverdachte 1] geeft daarop aan: “
Jullie vertrouwen we 100%”.
Er wordt nog volop over nagesproken. De man is helemaal overstuur volgens de verdachte en [naam medeverdachte 1] zegt:
“is meer dan 1.000 kg”. Op 29 april 2020 geeft [naam medeverdachte 1] aan: “
Wat zeker is, is dat we een goede lijn kwijt zijn”. Dit wordt door de verdachte beaamd.
Uit voorgaande berichten blijkt duidelijk dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] een vorm van samenwerking hebben die betrekking heeft op bakken/containers die van de overkant moeten komen, die moeten door blijven gaan, zodat de lijn intact blijft, die gescand moet worden of juist niet. Er wordt nagedacht over deklading wel/geen mango’s en havens en scans. Als er een bak van iemand ([naam 17]) is gevallen waar 1.000 kg in zat wordt uitgebreid geëvalueerd hoe dat kan zijn gebeurd en is de conclusie dat er een lijn kwijt is. Gesteld noch gebleken is dat de verdachte en [naam medeverdachte 1] in de fruithandel of in het containervervoer zitten. De rechtbank interpreteert deze berichten, bij gebreke van enige verklaring van de verdachte en van zijn medeverdachten, als gesprekken die betrekking hebben op lijnen en werkwijzen voor het kunnen invoeren van verdovende middelen.
Vanaf 11 mei 2020 gaan de berichten met [naam medeverdachte 1] ook over ‘die bulk’. De verdachte meldt dat zijn collega is opgepakt en [naam medeverdachte 1] wil weten of de bulk op pauze moet of dat het ook met hem kan. De verdachte meldt daarop: nee gaan gewoon door. Het gaat over een boot met cement zegt [naam medeverdachte 1]. Er wordt een afspraak gemaakt voor 14 mei 2020 bij het Malieveld in Den Haag. Deze afspraak is geobserveerd en daarvan zijn foto’s in het dossier opgenomen. Te zien is een ontmoeting tussen de medeverdachte [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 1] en een man die grote gelijkenissen met de verdachte vertoont en na de ontmoeting vertrok in een BMW met het kenteken [kentekennummer 1].
Dat er sprake zou zijn van een ontmoeting op 14 mei 2020 om 12:00 uur met ‘[naam 23]’ (de rechtbank kent dit als een bijnaam van [naam medeverdachte 2]) blijkt ook uit de berichten met het contact [naam 12]. Dat de ontmoeting iets later plaatsvond had te maken met de omstandigheid dat door [naam medeverdachte 1] ‘[naam 18]’ werd doorgegeven
“20m later collega”. Waarop wordt doorgegeven
“Geen probleem”, gevolgd door
“Ben er”.[naam medeverdachte 1] ‘[naam 18]’ bericht hierop
“1 minuut”, op het antwoord
“oke”volgt vanuit [naam medeverdachte 1] ‘[naam 18]’ de vraag: “
zwarte jas?”wordt gesteld.
Voorts is in de berichtgeving te lezen is dat de verdachte met zijn contact [naam 12] spreekt over cement, de prijs van de oversteek vanuit Collo naar Antwerpen of Nederland. De verdachte geeft dan door aan [naam medeverdachte 1] dat [kranen] in het bezit zijn van [naam 19] en niet te koop zijn, terwijl per jaar huren ongebruikelijk is (de rechtbank merkt op dat dit drijvende bokken/kranen zijn, [kraan 1], [kraan 2]). Twee dagen later geeft hij door dat hij met de mensen van de boot heeft gezeten en die moet minimaal zes maanden geleased worden à 1,5 miljoen. De boot kan ook worden gekocht voor 2,2 miljoen. Er wordt veel en uitvoerig gesproken over de prijzen van cement, het vergelijken van offertes en producten en het verdelen van kosten. Op 27 mei 2020 zegt [naam 11] tegen de verdachte:
De verdachte antwoordt hierop:
Waarna de volgende berichten tussen beiden worden uitgewisseld:
[naam 20] stuurt de verdachte op 4 juni 2020 een screenshot van een vrij gedetailleerde kostenberekening. Deze kostenberekening is ook teruggevonden op de telefoon die onder [naam medeverdachte 2] in beslag is genomen.
In de berichten die de verdachte op 5 juni 2020 met zijn contact [naam 12] voert is te lezen dat de verdachte het verhaal heeft teruggekoppeld aan personen die hij ‘[naam 21]’ en ‘[naam 22]’ noemt, hij denkt het verhaal met hen niet rond te krijgen. Hij gaat weer met ‘[naam 23]’ (de rechtbank begrijpt [naam medeverdachte 2]) zitten. Op 6 juni 2020 koppelt hij het volgende terug aan zijn contact [naam 9]: “
Heb net lang gesprek gehad met [naam 23] en volgende uit gekomen. Inkoop is 4.400 inkl opzet (zonder garantie) we hebben kosten doorgerekend en komen dan tussen 3/4 % wat erbij komt die zijn werkelijke kosten. Ik denk open verhaal”. Op 9 juni 2020 stuurt de verdachte berichten door aan [naam 9] tussen hem en een contact genaamd Acidicsage.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank gelet op het voorgaande de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen van de invoer van deze bulkpartij wel degelijk. Hij is vanaf het moment dat [naam medeverdachte 1] hem vraagt of de bulk met hem besproken kan worden, zeer actief in de communicatie daarover. Hij denkt mee, rekent mee, komt met bokken/kranen, cement en is duidelijk positief over het voorstel van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1]. Hij heeft vervolgens nog instemming van anderen nodig, waar hij ook zijn best voor doet.
De rechtbank wil met de verdediging wel aannemen dat de verdachte niet degene is met wie van meet af aan over de bulk/het bootverhaal is gesproken. Maar hij weet wel van de hoed en de rand en kan direct en actief meedoen aan de planning en de berekeningen.
Daarmee is niet gezegd dat de rechtbank de verdachte ziet als de persoon die zelfstandig en alleen tot dergelijke besluitvorming over gaat, maar zijn bijdrage aan de samenwerking met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] enerzijds en zijn eigen achterban anderzijds (zijn contacten [naam 12], [naam 9], [naam 21], [naam 22]) is substantieel. Hij lijkt feitelijk de schakel tussen deze partijen/groeperingen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het samen met anderen plegen van voorbereidingshandelingen voor de grootschalige invoer van cocaïne.
7.2.
Witwassen (feit 2)
7.2.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde, omdat [naam 1], kijkend naar zijn rol – zoals die uit de berichten kan worden afgeleid – niet als van medepleger kan worden aangemerkt. Ook kunnen bepaalde bedragen niet worden bewezen, omdat te weinig is betaald, dan wel er te weinig context informatie bij de berichten voorhanden is, zodat de juistheid van de bedragen respectievelijk de valuta niet genoegzaam zijn aangetoond. De verdediging heeft per ten laste gelegd bedrag een uiteenzetting gegeven van de rol van [naam 1] daarbij, waarbij een andere volgorde is aangehouden dan de volgorde in de tenlastelegging.
€ 525.000,-- en € 475.000,--
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – ten aanzien van de vermoedelijk aan het contact [naam 17] en/of [naam 8] overgedragen geldbedragen – uit de gewisselde berichten tussen [naam 11] en [naam 8] op 30 april 2020 over de bonus van laatstgenoemde en de berichten tussen [naam 11] en [naam 1] die over [naam 17](man) gaan, kan worden afgeleid dat [naam 1] berichten doorgeeft met betrekking tot het maken van een afspraak hierover. Uit de berichten kan worden afgeleid dat het [naam medeverdachte 1] is die het geld voor [naam 17] klaarzet. [naam 1] heeft het geld (de 500k en de 525k) niet in zijn handen gehad, het geld is van [naam 11] (hij is de contantenman) en is door hem overgedragen aan [naam 17]. Het maken van afspraken opdat [naam 17] zijn geld kan krijgen en het daarbij doorgeven van plaats en tijd, levert nog geen witwassen op. Het is zelfs te mager voor het overigens niet ten laste gelegde medeplichtigheid daarbij.
Omdat er 25k te weinig blijkt te zijn overgedragen dient er vrijspraak te volgen voor het ten laste geldbedrag van € 475.000,--.
€ 850.000,--
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de berichten niet kan worden afgeleid dat er over € 850.000,- is gesproken. De verdediging heeft erop gewezen dat – anders dan in andere berichten waarin over geld lijkt te zijn gesproken – er geen ‘k’ bij het bedrag staat. Het is volstrekt onduidelijk of het over € 850,-- gaat, € 85.000,-- of € 850.000,--. Überhaupt is de valuta onbekend. Dat klemt omdat in andere berichten ook over bijvoorbeeld buitenlandse valuta is gesproken. De context voor wat betreft het achterhalen van de hoogte van het bedrag of de valuta is ook volstrekt onduidelijk. Het gaat niet aan om de context van bijvoorbeeld de betalingen aan [naam 17] te gebruiken, omdat de betalingen aan hem verder terug in de tijd zijn.
De verdediging heeft opnieuw gewezen op de omstandigheid dat [naam 1] niets in handen gehad. Uit de berichten blijkt overduidelijk dat iemand anders de ‘850’ heeft opgehaald/overhandigd heeft gekregen. De rol van [naam 1] is niet genoegzaam om als medepleger te kunnen worden aangemerkt.
€ 5.000.000,--.
De verdediging heeft erop gewezen dat de officier van justitie er zonder verankering vanuit gaat dat de ‘5m’ waarover is gesproken door [naam 11] en [naam 1] € 5.000.000,-- zou betreffen. Indien de politie behoorlijk onderzoek had gedaan, was die verankering er wel geweest.
De verdediging heeft aangegeven nog wel te willen aannemen dat uit de context en uit het ‘€’ teken in een van de berichten kan blijken dat ‘5m’ op een geldbedrag ziet, maar niet dat het om € 500.000,-- gaat en ook niet om € 5.000.000,--. De context lijkt overigens niet op een ‘bootverhaal’ te zien waarvoor gesproken is, maar over een aanbetaling van een nieuw iets, of verrekening van een oud iets. Hierdoor kan niet met zekerheid geoordeeld worden dat de ‘5m’ ziet op € 5.000.000,--, of andere valuta (zoals de Braziliaanse real of de Curaçaose gulden). Daarnaast komen tussen de ‘5m’-berichten berichten in beeld waarin over – vermoedelijk – zakken cement wordt gesproken en wordt gerept over 5.1
“mio”kg. [naam 1] gebruikt voor ‘miljoen’ dus kennelijk de letters ‘mio’ en dat meerdere malen. [naam 11] doet dat ook. Hetzelfde geldt voor de ‘1’ of ‘4’.
De verdediging heeft ook hier gewezen op de rol van [naam 1]. Hij heeft niets aangepakt, enkel berichten doorgestuurd. Een en ander is te gering voor het aannemen van medeplegen.
7.2.2.
De beoordeling
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het onder feit 2 ten laste gelegde voorop dat zich in zaaksdossier Lamp geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen de ten laste gelegde geldbedragen en een bepaald misdrijf.
Niettemin kan bewezen worden geacht dat de geldbedragen “uit enig misdrijf” afkomstig zijn, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het OM om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Indien deze omstandigheid zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Doet hij dat niet dan mag de rechtbank die omstandigheid betrekken in de bewijsoverwegingen.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van de geldbedragen, dan ligt het vervolgens op de weg van het OM om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst daarvan.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Op grond van het zaaksdossier Lamp en de behandeling van dit dossier ter terechtzitting kunnen de navolgende feiten, voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangemerkt.
De rechtbank zal hierbij de door de verdediging gehanteerde volgorde aanhouden.
€ 5.000.000,--
In de berichten die de verdachte op 14 mei 2020 in de ochtend met zijn contact [naam 12] wisselt over zijn ontmoeting met [naam medeverdachte 2] om 12 uur die dag geeft hij aan dat hij dan ook wel zal weten wanneer er pap gehaald kan worden.
Op 15 mei 2020 in de vroege avond wisselt de verdachte een aantal berichten uit met zijn contact [naam 11] ‘[naam 18]’ (hierna: [naam medeverdachte 1]) over geld dat maandag kan worden gegeven. Deze berichten luiden als volgt:
Hoewel de verdediging moet worden toegegeven dat hieruit kan worden afgeleid dat de verdachte het bedrag zelf niet zal aanpakken, neemt de rechtbank wel notie van zijn bereidheid daartoe. Dat door de verdachte hiervoor iemand anders wordt geregeld, lijkt vooral te zijn ingegeven door de instructie/het klemmende advies van [naam medeverdachte 1] dit niet zelf te doen.
Wat opvalt aan voornoemde berichten is dat het de verdachte is die hier bepaalt in welke delen het bedrag zal worden afgegeven. Bij het regelen van de jongen door tussenkomst van zijn contact [naam 9] valt voorts op dat de verdachte hem aanwijzingen geeft over het veilig wegleggen en de ‘stash’ auto waarmee de jongen zich met de ‘pap’ moet verplaatsen:
Dat er een probleem is met de auto en dat hij doende is uit te zoeken waar die is, wordt door de verdachte teruggekoppeld aan [naam medeverdachte 1]:
Laatstgenoemde vindt dit vermakelijk ‘Hahahahajah’ en geeft aan ook zulke problemen te hebben.
Op 16 mei 2020 stemt het contact [naam 9] de overdracht op maandag verder af met de verdachte. Geregeld moet worden dat het al vroeg kan, want vijf keer rijden is een hele dag. De auto is inmiddels geregeld. Het is wel Rotterdam waar aangepakt moet worden. De jongen in kwestie heeft inmiddels een ‘encro’, wat de verdachte al wist. De verdachte zal even vragen wie de jongen dan moet appen anders loopt alles via hem en dan moet [naam 9] met hem afspreken.
Niet veel later geeft de verdachte aan [naam medeverdachte 1] door dat de jongen maandag kan ophalen:
In de berichten met [naam 9] wordt nog besproken of eerder afspreken niet mogelijk was, hetgeen niet het geval is. De verdachte wil niet dat de jongen tot laat in de avond moet doorrijden. In twee dagen rijden is ook nog een optie, evenals de inzet van de ‘stash’ auto van de verdachte, wat kennelijk niet nodig is:
Op 18 mei 2020 stemmen [naam medeverdachte 1] en de verdachte af dat 11 uur doorgaat en deelt de verdachte zijn zorgen over het vijf keer rijden op één dag en de onwenselijkheid van ‘2m’ per keer:
Uit de berichten die hierna gewisseld worden blijkt dat de verdachte zowel regelt dat de jongen bij de Makro ‘1’ meeneemt en dat hij dat andere dat gebracht kan worden aan het regelen is. Het is de verdachte die doorgeeft waaraan de betrokkenen elkaar kunnen herkennen en in hoeveel tassen de ‘4m’ komt in verband met het aanpakken.
Na enige onduidelijkheid tussen [naam 9] en de verdachte over de wijze waarop de ‘1 mio’ respectievelijk de ‘4 mio’ zijn verpakt, te weten in 4 gamma dozen, wordt besproken dat de verdachte de ‘4’ naar kantoor zal laten brengen in Arnhem:
Tussen [naam 9] en de verdachte wordt besproken dat het vanaf daar door de ‘chaf’ van [naam 9] wordt opgepakt bij de verdachte waarvoor een bus zonder tracker nodig is. Tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] wordt besproken of de ‘4’ naar Arnhem kunnen worden gebracht, wat kan, daar kan het worden afgegeven bij een bedrijf. Na het afgeven van de
‘1 m’ komt (
de rechtbank begrijpt: de 4 m) gelijk die kant op. Het berichten verkeer vervolgt dan met:
De verdachte bespreekt hierna nog met [naam medeverdachte 1] waaraan de voertuigen herkend kunnen worden, het wachtwoord ‘Samsung’ dat gemoeid is met de overdracht van de ‘1 m’ bij de Makro en het wachtwoord ‘Malibu’ dat gemoeid is bij de overdracht aan [adres 3].
Op 18 mei 2020 is in onderzoek 26Douglasville waargenomen dat [naam medeverdachte 1] tussen 13.40 uur en 13.55 uur op de Van Heukelomstraat te Rotterdam contact had met de bestuurder van ‘ogenschijnlijk’ een Post NL bus. Naspeuring naar (het kenteken van) de betreffende bus heeft opgeleverd dat deze via [naam bedrijf 5], was geleased door [naam bedrijf 6] een bedrijf waarvan wijlen [naam 24] de feitelijke eigenaar was.
€ 475.000,-- en € 525.000,--
Op 7 april 2020 bericht [naam 1] aan [naam medeverdachte 1] dat [naam 17] hem mailt of hij ([naam 1]) zijn papieren kan klaarzetten. [naam medeverdachte 1] bericht aan het contact [naam 8] (welk adres door de politie wordt toegeschreven aan [naam 25] (hierna: [naam 25]), die door de verdachten aangeduid wordt als [naam 17](man), dat hij [naam 5] een tekstbericht zal sturen voor zijn geld. Het moet snel gebeuren. [naam 8] heeft [naam 5] zelf ook aangeschreven.
De verdachte bespreekt vervolgens met [naam medeverdachte 1] hoe hij (
de rechtbank begrijpt: [naam 8]) het wil hebben en geeft aan dat de wisselaars – wat in het Engels door de verdachte naar het Engels vertaald als ‘underground bankers’ het nu moeilijk hebben
Op 4 mei 2020 spreken de verdachte en [naam medeverdachte 1] over [naam 17] die weer om pap vraagt en snel pap moet krijgen.
Op 23 mei 2020 wordt er opnieuw door de verdachte en [naam medeverdachte 1] gesproken over [naam 17]:
Op 24 mei 2020 gaat het opnieuw over [naam 17] en over het antwoord op de vraag hij op 25 mei 2020 nog die ‘500k’ wil:
Hierna is [naam medeverdachte 1] offline, waarvoor hij later zijn excuses aanbiedt. Hij zag een observatie waardoor hij niet met encro op pad kon. Hij heeft dus alles uitgegooid en even weggezet. Nadat gevraagd en bevestigd is dat alles oké is gaan de berichten weer over de aan te pakken ‘pap’ wat nog kan. Het kan niet bij hem afgegeven worden bij zijn hotel, niet waar camera’s zijn. De verdachte zegt hierop oké en gaat met hem appen. De verdachte vraagt aan [naam medeverdachte 1] waar naar toe gekomen moet worden, Rotterdam, ja maar waar, Argonautenweg parkeerplaats tegenover de Etos. De verdachte antwoordt oké top.
Bij de overdracht spreken de verdachte en [naam medeverdachte 1] een wachtwoord af: ‘Samsung’. De verdachte geeft desgevraagd door met welke auto [naam 17] is en stuurt uiteindelijk ook een foto van de plek waar [naam 17] met zijn auto staat bij de parkeergarage staat. Hierna worden de volgende berichten uitgewisseld:
Ze bespreken verder dat hij woensdag het andere deel wil. Beter dan is dat opgelost.
Op 26 mei 2020 bericht [naam medeverdachte 1] aan [naam 25] dat hij morgen 525k voor hem heeft, of vandaag op dezelfde plaats, waarop [naam 25] aangeeft bedankt, liever morgen. Die avond informeert de verdachte bij [naam medeverdachte 1] hoe laat en waar [naam 17] morgen kan ophalen. [naam medeverdachte 1] geeft aan op dezelfde plek en dat hij de tijd moet zeggen, waarop de verdachte aangeeft dat te gaan vragen. De verdachte geeft daarop aan:
“Morgen 13.00 uur zelfde plek, hij bericht met 15 min van te voren”. De verdachte geeft vervolgens op 27 mei 2020 door wanneer [naam 17] er is en informeert of de jongen er bijna is. Wat wordt bevestigd door [naam medeverdachte 1].
De verdachte bericht een uur later aan [naam medeverdachte 1]:
“Heeft gekregen”,
“Denk bang om telnte beantwoorden. Tel te”.
[naam 25] is die dag door de politie aangehouden op de Argonautenweg te Rotterdam met € 525.000,-- bij zich in een boodschappentas. Een nieuwsbericht met de kop ‘Braziliaan loopt met 525.000 euro door Rotterdam’ is op 29 mei 2020 door de verdachte aan [naam medeverdachte 1] gestuurd.
€ 850.000,--
Op 11 juni 2020 heeft de verdachte in de vroege middag contact met [naam 26] (hierna: [naam medeverdachte 1]) over wanneer ‘850’ aangepakt zou kunnen worden voor ‘aanbet’. Op het antwoord
“Morgen collega”wordt terug bericht
“Dan laat ik klaar zetten”. De regio Utrecht is oke.
[naam medeverdachte 1] heeft het vervolgens met het contact [naam 27] (dat door de politie wordt toegeschreven aan [naam 28]) over het afgeven van 850k:
In de avond informeert de verdachte bij [naam medeverdachte 1] of hij een tijd weet morgen. [naam medeverdachte 1] gaat dit vervolgens na bij [naam 27]. Die komt door met de optie [adres 4]. Gevraagd wordt waarom het huisnummer wordt opgegeven, hij moet de tijd doorgeven. Ook wordt gevraagd
“Je laat toch niemand aanbellen ergenss??”. Hierop komt terug:
“nee maat, ter hoogte van maat”. Het tijdstip van 10:00 wordt genoemd.
Hierop wisselen [naam medeverdachte 1] en de verdachte de volgende berichten uit:
Op 12 juni wisselen [naam medeverdachte 1], Taibooiron en de verdachte de volgende berichten met elkaar uit:
Even later past de verdachte het type en de kleur nog aan, witte Caddy moet zijn grijze Transporter. Hij krijgt te horen waarmee de andere betrokkene rijden en geeft dit door. Uit de daarna uitgewisselde berichten volgt dat het is afgegeven, respectievelijk gelukt is.
De wijze waarop deze aanzienlijke geldbedragen zijn overgedragen en de omstandigheden waaronder dat is gedaan, zoals die volgen uit de gewisselde e-mailberichten in zaakdossier Lamp, rechtvaardigen zonder meer een vermoeden van witwassen jegens de verdachte.
Van de verdachte mag daarom worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor datgene wat door de politie is bevonden en waarmee hij in zijn verhoren is geconfronteerd. De verdachte heeft dat niet gedaan en heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Een andere conclusie dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig en dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad, is bij deze stand van zaken niet mogelijk.
Het standpunt van de verdediging dat uit de context van de gewisselde berichten, noch de munteenheid, noch de geldbedragen in kwestie kunnen worden afgeleid, neemt de rechtbank niet over. Uit hetgeen hierboven is weergegeven kan genoegzaam volgen dat op 18 mei 2020 een totaal bedrag van € 5.000.000,-- is overgedragen: € 1.000.000,-- bij de Makro te Barendrecht en € 4.000.000,-- aan [adres 3]. Hetzelfde geldt voor het bedrag van € 475.000,-- dat op 25 mei 2020 is overgedragen en het bedrag van € 525.000,-- dat op 28 mei 2020 is overgedragen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de ‘525k’ waarover in de berichten gesproken is correspondeert met het bedrag dat [naam 25] bij zich had toen hij op 28 mei 2020 door de politie werd aangehouden. Onder de ‘850k’ die – twee weken later – op 12 juni 2020 is overgedragen verstaat de rechtbank daarom ook € 850.000,--. Dit strookt ook met de
“bijna 1 m”waarover [naam medeverdachte 1] en [naam 27] het hebben.
De rechtbank ziet het aandeel van de verdachte bij voornoemde overdrachtsmoment ook anders dan de verdediging. Zijn aandeel is groter dan door de verdediging voorgespiegeld. De verdachte bepaalt de delen waarin wordt overgedragen; regelt een jongen voor 18 mei 2020 door tussenkomst van zijn contact [naam 9], bemoeit zich met de auto waarmee die jongen moet rijden, met de veiligheid van de plek waar het naar toe moet, geeft overdracht wachtwoorden af, dirigeert de koerier van de € 4.000.000,-- naar de [adres 3] en vangt hem daar op.
Op 25 mei 2020 en 28 mei 2020 is hij eveneens betrokken bij het maken van de afspraken daartoe en geeft hij ten behoeve van de overdracht opnieuw een wachtwoord door. Gelet op de door hem gestuurde foto van 25 mei 2020 van de parkeerplek van [naam 25] op de Argonautenweg zit de verdachte bovenop datgene wat staat te gebeuren. Voorts beslist hij mee over de wijze waarop moet worden omgegaan met het door dat [naam 25] aangegeven tekort van € 25.000,-- .
Het aandeel van de verdachte in de aanloop naar en op 12 juni 2020 is opnieuw soortgelijk.
De rechtbank acht hierom het medeplegen van witwassen bewezen. Nu het gaat om meerdere transacties gedurende de ten laste gelegde periode en gelet op het beeld dat rijst uit voornoemde berichten waarin veelvuldig over het regelen van gelden wordt gesproken, acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

8..Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 26 maart 2020 tot en met 22 juni 2020 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of in Spanje, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelheden) van één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en,
zich of een of meer ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft verschaft
immers hebben verdachte en/of zijn mededaders (onder andere) meermalen, een of meerdere (encryptische) (chat-)gesprekken gevoerd waarin wordt gesproken over
- voorbereiden van transporten van verdovende middelen van (in ieder geval) Costa Rica en/of andere landen in Zuid- of Midden-Amerika naar Rotterdam en/of Antwerpen en/of Bremerhaven; en
- verdeling van hoeveelheden en/of werkzaamheden; en
- prijzen en/of geldelijke verdeling van verdiensten en/of kosten en/of investeringen; en
- ( Braziliaanse/Colombiaanse/Maersk en/of Hapag) lijnen en/of terminals en/of (Europese) havens (Antwerpen en/of Rotterdam en/of Bremerhaven); en
-
(het scannen van) containers en/of één of meerdere containernummers, met als bijlage een foto van containernummers en bill of lading; en
- het (digitaal) volgen van een container; en
- verschillende opslagplaatsen en/of een safehouse;
2.
hij in de periode van 1 april 2020 tot en met 12 juni 2020, te Arnhem en Rotterdam en Nieuwegein, althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van voorwerpen, te weten:
- een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 5.000.000,00,
- een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 850.000,00,
- een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 525.000,00,
- een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 475.000,00,
(in totaal een geldbedrag van EUR 6.850.000,00)
deze voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen ,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat de hiervoor genoemde voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

9..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Medeplegen om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen

2..medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

10..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

11..Motivering straffen

11.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 50.000.--, te vervangen door 285 dagen hechtenis.
11.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat – in het geval van een bewezenverklaring – bij de strafmaat meegewogen moet worden dat de verdachte first offender is en zijn betrokkenheid beperkt is geweest. Hij is niet de begunstigde van de ten laste gelegde geldbedragen en de periode waarin hij verwijtbaar zou hebben gehandeld is kort geweest. Verder is aangevoerd dat de eis zich niet goed verhoudt tot deze zaak. Ten opzichte van de medeverdachten is de eis disproportioneel te noemen. De impact van deze zaak op het leven van de verdachte en zijn naasten is enorm. De verdediging heeft verder met nadruk gewezen op de gezondheid van de verdachte waarover hij in grote onzekerheid verkeert en die broos lijkt te zijn.
11.3.
De beoordeling
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen en het verrichten van voorbereidingshandelingen van de invoer van verdovende middelen.
Met het gewoontewitwassen van de verdachte waren zeer grote bedragen gemoeid. Wanneer letterlijk miljoenen moeten worden ‘aangepakt’ is het de verdachte die met [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] contact heeft, de aanpakker regelt, de tijd en plek afstemt en terugkoppelt aan [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] dat het aanpakken gelukt is. Zijn bijdrage aan de samenwerking met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] enerzijds en zijn eigen criminele achterban anderzijds is substantieel. Hij lijkt feitelijk de schakel tussen deze organisaties/groeperingen.
Dit komt nog sterker tot uitdrukking in zijn betrokkenheid bij het voorbereiden van de invoer door de organisatie van [naam medeverdachte 2], die daarin de samenwerking zoekt voor de import en afzet van een immense hoeveelheid van 25.000 kg cocaïne en hierover nauw met de verdachte in contact staat.
Hieruit blijkt dat hij zich beweegt in de kringen van personen c.q. groeperingen die dergelijke transporten aan zouden kunnen en zich op het niveau bevindt waarop dergelijke informatie beschikbaar is, maar ook door [naam medeverdachte 2] aan hem toevertrouwd wordt. In een wereld waarin concurrentie en wantrouwen hand in hand gaan is dit opmerkelijk te noemen.
Uiteindelijk blijken de onderhandelingen die de verdachte heeft gevoerd met [naam medeverdachte 2] ook succesvol te zijn geweest want hij zegt vervolgens in een bericht dat alles rond is met
“grote jongen”en dat hij alles in orde gaat maken.
Zo was hij in de bewezenverklaarde periode een gelijkwaardige gesprekpartner van [naam medeverdachte 2], de leidinggevende van zijn organisatie, en was bovendien ook beoogd (mede)investeerder in deze partij drugs.
De betrokkenheid van de verdachte bij de (voorbereidingshandelingen tot de) invoer van partijen cocaïne is overigens niet beperkt tot dit megalomane plan. In de periode daarvoor blijkt ook dat de verdachte een vaste gesprekspartner van medeverdachte is inzake transportlijnen en – mogelijkheden die kunnen worden gebruikt voor de invoer. Van een eenmalige betrokkenheid in verband met de detentie van een collega, is dan ook geen sprake geweest.
De verdachte heeft door zijn betrokkenheid bij de grootschalige invoer van verdovende middelen en het witwassen van de miljoenen die daarin omgaan een buitengewoon ontwrichtende invloed op de samenleving. Uit het dossier blijkt zonder meer dat allerlei contacten en personen worden betrokken in het criminele ‘spel’ en worden gecorrumpeerd. Boven- en onderwereld raken door toedoen van de verdachte en de organisatie met elkaar verweven. Dit is niet alleen heel schadelijk voor (het vertrouwen in) de rechtstaat, het kost de maatschappij ook enorme hoeveelheden geld, geld dat moet worden opgebracht door de belastingbetaler.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de raadsman naar voren gebracht, zijn voor de rechtbank geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen. De verdachte heeft immers bewust de keuze gemaakt om strafbare feiten te plegen en de consequenties daarvan zijn dan ook voor hemzelf.
De rechtbank ziet geen aanleiding om hiernaast een geldboete op te leggen zoals door de officier van justitie is gevorderd. Hoewel een geldboete op zich zonder nadere beperkingen kan worden gecombineerd met een gevangenisstraf en de boete er – de door de verdediging daarbij geuite bezwaren ten spijt – mede toe kan strekken om genoten voordeel af te romen (zie het arrest van de Hoge Raad van 18 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1333) ziet de rechtbank vanwege de hoogte van de hierna op te leggen gevangenisstraf daartoe geen reden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

12..In beslag genomen voorwerpen

12.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om overeenkomstig het hierna volgende overzicht op het beslag te beslissen:
Nummer op beslaglijst
Omschrijving voorwerp
Waarde
20
Horloge
€ 5.500,--
Klassiek + CB
la, 1 tm 4
Geld
€ 25.915,--
Klassiek + CB
7
Horloge
€ 19.000,--
Klassiek + CB
8
Doos met certificaat
€ 300,--
Klassiek + CB
10
Oorbel
€ 5,--
Klassiek + CB
11, 13 t/m
15
Ringen
€ 867,--
Klassiek + CB
21
Drugs (wikkeltje)
-
Oahv
22
Drugs (zakje met witte brokjes)
-
Oahv
27
Kentekenbewijs
-
Klassiek + CB
28
Laptop
-
Oahv (mogelijk PGP), zie bijlage 4
29
Doos Rolex
-
Verbeurdverklaren
30
Doos Rolex
-
Verbeurdverklaren
16 t/m 20
Horloge
€ 9.754,--
Klassiek + CB
Ten aanzien van voorwerp nummer 28 heeft de officier van justitie opgemerkt dat uit het proces-verbaal dat als bijlage 4 bij het requisitoir is gevoegd blijkt dat het niet is gelukt de inhoud van deze gegevensdragers te onderzoeken omdat de daartoe benodigde wachtwoorden en beveiligingscodes niet voorhanden waren. Verdachte heeft deze ook niet willen geven. De gegevensdrager is daarom niet aan de verdachte teruggegeven. Mede gezien het feit dat uit het dossier is gebleken dat via encryptie werd gecommuniceerd, kan niet worden uitgesloten dat de betreffende gegevensdrager daarvan is voorzien.
De officier van justitie heeft aangegeven dat het inmiddels als feit van algemene bekendheid kan worden beschouwd dat van encryptie voorziene communicatiemiddelen voornamelijk worden gebruikt voor criminele doeleinden. Gelet hierop is het ongecontroleerd bezit van een dergelijke
12.2.
communicatiemiddel in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c Sr. Hier komt bij dat het niet wenselijk is om de verdachte een voorwerp terug te geven waarmee hij (wederom) in de gelegenheid wordt gesteld een nieuw strafbaar feit te plegen. Nu de betreffende gegevensdrager daarbij niet op inhoud gecontroleerd kon worden, kan ook niet worden uitgesloten dat deze andere strafbare zaken bevat. Deze gegevensdrager dient daarom te worden onttrokken aan het verkeer.Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat het verwijt dat de officier van justitie de verdachte maakt, niet neerkomt op een voltooide handel/invoer van drugs. Het verwijt luidt: voorbereidingshandelingen. Dat de verdachte hiermee geld heeft verdiend, blijkt nergens uit.
12.3.
Zo de verdachte al betrokkenheid heeft gehad bij het ten laste gelegde witwassen – hetgeen volgens de verdediging niet het geval is – dan kan uit het dossier volgen dat alle gelden naar anderen zijn gegaan. Er is geen sprake van baten uit welke witwasactiviteit dan ook. De stelling van de officier van justitie dat de woning in Spanje is aan te merken als baat uit een strafbare activiteit is niet houdbaar. De beoordeling
De woning van de verdachte in Spanje waarop kennelijk conservatoir beslag rust is niet opgenomen in de beslaglijst. Over deze woning is de rechtbank niet meer bekend dan datgene wat door de politie op pagina 45 van de tweede aanvulling in zaaksdossier Lamp is opgemerkt over de onder de verdachte in beslag genomen administratie. Te weten dat zich daartussen een map van Residencial Sungolfbeach, met hierin Spaanse en Engelstalige stukken waaruit blijkt dat de verdachte eigenaar is van een woning in Rojales Hifi in Spanje bevond evenals een gesloten enveloppe gericht aan de verdachte met het adres [adres 5].
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat beslag op grond van artikel 94a Sv de vatbaarheid voor verbeurdverklaring op zichzelf niet in de weg staat (bijvoorbeeld het arrest van 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:117). Wanneer 94a Sv beslag is gelegd op een voorwerp moet worden gehandeld conform artikel 34 Sr alsof er geen beslag is. Het voorwerp dat wordt verbeurdverklaard moet dan worden uitgeleverd of de geschatte waarde daarvan zal door de verdachte moeten worden betaald. Op grond van artikel 34, derde lid, in combinatie met artikel 24c Sr zal bij een dergelijke beslissing door de rechtbank een vervangende hechtenis moeten worden bepaald.
Door het ontbreken van concrete en recente informatie in het dossier ten aanzien van de eigendom en de waarde van die woning is voor de rechtbank bij de verbeurdverklaring daarvan überhaupt niet goed te overzien wat de zwaarte van die bijkomende straf is. Bij strafoplegging is dat een onwenselijke situatie. Daarom zal worden afgezien van het opleggen van deze bijkomende straf.
De rechtbank stelt voorts vast dat de officier van justitie – anders dan in de zaken van de medeverdachten [naam medeverdachte 6], [naam medeverdachte 7], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 5] – niet heeft aangegeven dat een aantal waardevolle goederen en/of geld waarop zogenoemd dubbelbeslag ligt wat het OM betreft kunnen worden teruggegeven aan de verdachte, noch heeft zij ten aanzien van deze goederen/gelden verbeurdverklaring gevraagd..
Gelet op de verplichting neergelegd in artikel 353 Sv dient de rechtbank op het klassieke beslag te beslissen. De rechtbank zal ten aanzien van de voorwerpen waarop dubbelbeslag rust ten aanzien van het klassieke beslag de teruggave gelasten aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, te weten de verdachte. Het gaat hierbij om de nummers: 1a, 1 tot en met 4, 7, 8, 10, 11, 13 tot en met 15, 16 tot en met 20 en 27.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen 21 en 22 dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Deze voorwerpen behoren aan de verdachte toe en zijn aangetroffen tijdens het strafvorderlijk onderzoek naar hem. Weliswaar is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat het bewezen verklaarde eerste feit met betrekking tot deze voorwerpen is begaan of voorbereid, maar het ongecontroleerde bezit hiervan is wel in strijd met de wet of het algemeen belang.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd zal de rechtbank de teruggave gelasten van de onder de verdachte in beslag genomen laptop, voorwerp 28 op de beslaglijst. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met betrekking tot dit voorwerp is begaan of voorbereid en uit de door de officier van justitie overgelegde bijlage 4 volgt niet genoegzaam dat het ongecontroleerde bezit van dit voorwerp in strijd is met de wet of het algemeen belang. Het enkele feit dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van versleutelde communicatie via zijn telefoon maakt niet dat een versleutelde laptop moet worden beschouwd als een voorwerp waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De voorwerpen 29 en 30 zal de rechtbank verbeurd verklaren. Gelet op de bewezenverklaring van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten merkt de rechtbank deze Rolex dozen – die aan de verdachte toebehoren en die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden – aan als geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit verkregen voorwerpen.

13..Voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak op te heffen.
De verdediging heeft primair betoogd de voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen en subsidiair om de schorsing van de voorlopige hechtenis (zonder voorwaarden) ook na de uitspraak te laten voortduren.
De rechtbank acht de recidivegrond ook nu nog reëel. De omstandigheden waaronder de verdachte eerder is bewogen tot het meewerken de invoer van verdovende middelen zijn niet wezenlijk veranderd. Het enkele feit dat hij in de periode van schorsing niet met justitie in aanraking is gekomen, doet daar niet aan af. De verdachte heeft geen opening van zaken willen geven ten aanzien van zijn huidige bronnen van inkomsten, zodat ook daaruit niet kan worden afgeleid dat het recidivegevaar inmiddels zodanig is teruggebracht dat die grond niet langer aanwezig is. De voorlopige hechtenis zal niet worden opgeheven.
De rechtbank is van oordeel dat de veroordeling van de verdachte tot een aanzienlijke gevangenisstraf de belangenafweging tussen de persoonlijke belangen van de verdachte en die van justitie wijzigt, in die zin dat de persoonlijke belangen daar niet langer tegenop wegen. Voor zover de verdachte medische behandeling nodig zou hebben, zullen daarvoor ook in detentie de vereiste voorzieningen voor getroffen kunnen worden. Gezien het voorgaande zijn er thans onvoldoende gronden om de schorsing van de voorlopige hechtenis na deze veroordeling voort te laten duren. De schorsing wordt met ingang van heden opgeheven.

14..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

15..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

16..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2:
29 1.00 DS Doos
ROLEX
661930
30 1.00 DS Doos
ROLEX
661928
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
21 1.00 STK Drugs
666180 lx wikkeltje
22 1.00 STK Drugs
666181 zakje met witte brokjes
- gelast de teruggave aan de beslagene, zijnde de verdachte, van:
la Geld Euro 20.00
661447 ibg 30032021 20 euro
1. Geld Euro 23965.00
661744 ibg 30032021 23.965
2 Geld Euro 520.00
661745 ibg 30032021 520 euro
3 Geld Euro 450.00
661746 ibg 30032021 450 euro
4 Geld Euro 960.00
661760 ibg 30032021 960 euro
7 1.00 STK Sieraad Kl:Rose
ROLEX 661747 horloge Rolex rose
8 1.00 DS Doos
661749 doos van Rolex met certificaat
10 1.00 STK Oorbel
zilver 661751 oorbellen in blauw doosje
11 1.00 STK Ring
goud 661752 gouden ring in rood doosje
13 1.00 STK Ring
goudkleur 669543 goudkleurige ring
14 1.00 STK Ring
goudkleur 669544 goudkleurige ring
15 1.00 STK Ring
goudkleur 669545 goudkleurige ring
16 1.00 STK Horloge
TAG HEUER 661926 Tag Heuer met doos
17 1.00 STK Horloge
BREGUET 661927 horloge Breguet met doos
18 1.00 STK Horloge
ROLEX 661929 Rolex in doos
19 1.00 STK Horloge
ROLEX 661931 Rolex met doos
20 1.00 STK Horloge
ROLEX 661932 Rolex horloge met doos
27 1.00 STK Kentekenbewijs
661740 [kentekennummer 2]
28 1.00 STK Laptop K1:zilver
APPLE
661748;
heft opde schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.A. Koreneef en V.E. Scholtens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2020 tot en met 22 juni 2020 te
Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of in Spanje,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, tem
weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van één of
meer hoeveelhe(i)de(en) van één of meer middel(en) vermeld op de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij
behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
te verschaffen
en/ of
zich of een of meer ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft/getracht te verschaffen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (onder andere)
meermalen, althans eenmaal, een of meerdere (encryptische) (chat-)gesprekken
gevoerd waarin wordt (onder meer) gesproken over
- voorbereiding{en) van transport(en) van verdovende middelen van (in ieder
geval) Costa Rica en/of andere landen in Zuid- of Midden-Amerika naar
Rotterdam en/of Antwerpen en/of Bremerhaven; en/of
- verdeling van hoeveelheden en/of werkzaamheden; en/of
- prijzen en/of geldelijke verdeling van verdiensten en/of kosten en/of
investeringen; en/of
- ( Braziliaanse/Colombiaanse/Maersk en/of Hapag) lijnen en/of terminals en/of
(Europese) havens (Antwerpen en/of Rotterdam en/of Bremerhaven); en/of
- het scannen van) containers en/of één of meerdere containernummer(s), met
als bijlage een foto van containernummers en/of bill of lading; en/of
- nieuwe systemen vanwege een nieuwe haven; en/of
- het (digitaal) volgen van een container; en/of
- verschillende opslagplaatsen en/of een safehouse;
art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 12 juni 2020,
te Arnhem en/of Lathum (gemeente Zevenaar) en/of Delft en/of Delfgauw
(gemeente Pijnacker-Nootdorp) en/of Rotterdam en/of Nieuwegein, althans
(elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een ) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen,
hierin bestaande dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van een of
meerdere voorwerp(en), te weten:
- een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 5.000.000,00,
- een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 850.000,00,
- een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 525.000,00,
- een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) EUR 475.000,00,
(in totaal een geldbedrag van EUR 6.850.000,00)
althans van enig(e) voorwerp(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of
verhuld heeft wie de rechthebbenden(n) op bovenomschreven voorwerp (en) is/was
en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben (gehad),
en/of
dit/deze voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en)
gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) dat de/het hiervoor
genoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (deels) afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (2000/C 364/01) (Handvest) (en in artikel 11),
2.in artikel 8
3.in artikel 17
4.Brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal 11 maart 2021 met kenmerk 3251441.
5.Kaderset, binder regie pg 4296
6.Lamp pg 1210, binder regie 4285
7.Lamp pg 1210, binder regie 4285
8.[procesverbaalnummer 1] en [procesverbaalnummer 2]
9.voetnoot ECLI:NL:HR:2022:475, r.o. 6.2.1