5.2.Daarnaast geeft de rechtbank - summier - de door de StAB gemaakte planvergelijking weer.
De gronden waren volgens de StAB in de oude situatie van het bestemmingsplan “Het Nieuwe werk” vrijwel geheel te bebouwen, grotendeels tot een hoogte van 20 m en deels tot een hoogte van 10 m. Deze bebouwing had een totaal volume van circa (8.591 m2 x 20 meter plus 2.523 m2 x 10 m=) 197.050 m3. In de nieuwe situatie van het bestemmingsplan “Gedempte Zalmhaven ” zijn de gronden eveneens vrijwel geheel te bebouwen, met een laag gedeelte tot 20 meter met daarboven drie torens, twee met een bouwhoogte van 70 meter en één toren met een bouwhoogte van 190 meter (met een hoogteaccent tot 215 meter). Deze bebouwing heeft een totaal volume van circa (6.712 m2 x 20 meter plus twee maal 664 m2 x 70 meter plus 1.221 m2 x 190 meter =) 459.190 m3. Dit betekent dat het bouwvolume ter plaatse met een factor van circa 2,33 is vermenigvuldigd. Daarbij zijn met name de drie torens van belang voor de hinder die omwonenden van de bebouwing zullen ervaren.
Wat betreft het gebruik waren de gronden dan wel de gebouwen in de oude situatie bestemd voor verschillende vormen van gebruik, zoals kantoren en wonen, maar ook horeca en winkels. Daarbij is van belang dat bij een uitbreiding van de bestaande bebouwing deze alleen gebruikt mocht worden voor wonen. In de nieuwe situatie zijn de gebruiks-mogelijkheden grotendeels vergelijkbaar met die in de oude situatie. Winkels zijn echter niet langer toegelaten. Daarentegen is een hotel expliciet wel toegelaten. Van groot belang is echter dat voor de gebruiksmogelijkheden - wonen en hotel uitgezonderd - een maximum bruto vloeroppervlakte geldt van 7.700 m2. Het voorgaande betekent met name dat gezien de grotere mogelijke bebouwingsmassa sprake zal zijn van een intensiever gebruik. De gebruiksmogelijkheden komen grosso modo overeen, met uitzondering van de mogelijkheid van detailhandel en de omvang van de gebruiksmogelijkheden anders dan wonen.
Het appartement van [eiser] bevindt zich in de westelijke toren van het appartementencomplex “De Hoge Heren" op de 28e verdieping. De woonkamer heeft ramen die uitzicht geven in zuidelijke en westelijke richting, waarmee er direct zicht is op het plangebied "Gedempte Zalmhaven ".
Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat partijen zich in beginsel kunnen vinden in de door de StAB gemaakte planvergelijking. Het standpunt van [naam projectontwikkelaar] dat voorheen op de gronden met de bestemming “maatschappelijke voorzieningen” ook een (middelbare) school mogelijk was deelt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat gelet op artikel 3 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Het Nieuwe werk”, waarin is vermeld dat de gronden (tevens) waren bestemd voor “onderwijsdoeleinden, voor zover gesitueerd aan het Vasteland” ter plaatse geen school mogelijk was.
6.1.1.[eiser] stelt zich op het standpunt dat verweerders opvatting, dat een marginale verandering in windklimaat, die niet van invloed is op de classificatie van dat klimaat, niet van invloed zal zijn op de koopprijs, onjuist is. Als de verslechtering / het nadeel bij één aspect beperkt is, kan deze in de visie van verweerder verder buiten beschouwing worden gelaten. In de planschadejurisprudentie van de Afdeling wordt geen steun gevonden voor een dergelijke redenering. Immers, zo zou een eigenaar die geconfronteerd wordt met een planologische verslechtering van zijn eigendom op verschillende onderdelen (zicht, privacy et cetera), waarbij de verslechtering per onderdeel ‘beperkt' is, nooit recht hebben op een tegemoetkoming. Dat JvO meent dat hij zijn grief met een windtunnelonderzoek had moeten onderbouwen gaat [eiser] te ver. Van een aanvrager kan in alle redelijkheid niet verwacht worden dat deze zijn aanvraag op dit punt staaft met een windtunnelonderzoek.
6.1.2.De StAB heeft in haar advies opgemerkt dat JvO het aspect “windhinder” heeft beoordeeld aan de hand van de rapporten van Peutz. Daarin is echter slechts het windklimaat op maaiveldniveau beoordeeld. Bovendien concludeert Peutz dat geen sprake is van een hogere categorie van windhinder, maar blijkt uit de meetresultaten dat wel degelijk op verschillende punten, zoals in de directe omgeving van de Hoge Heren en de Hoge Erasmus maar ook ter plaatse van de Gedempte Zalmhaven , sprake is van een verslechtering. Deze verslechtering op maaiveldniveau acht de StAB een relevant planologisch nadeel voor de bewoners van de appartementen die in de directe omgeving zijn gelegen.
Of en in hoeverre sprake is van windhinder ter hoogte van het appartement (stuwdruk en fluitend geluid), is volgens de StAB alleen concreet vast te stellen aan de hand van een windhinderonderzoek, in de vorm van een computeranimatie of een windtunnelonderzoek. Een dergelijk onderzoek heeft niet plaatsgevonden. Er kan dus alleen in algemene zin worden geconcludeerd dat hoogbouw veelal een negatief effect heeft op het windklimaat in de directe omgeving. De horizontale wind botst tegen het verticale vlak van de hoogbouw en kan daarbij alle kanten uitgaan, maar zal in beginsel door de lagere luchtdruk naar beneden gaan. Op maaiveldniveau kan vervolgens een effect optreden tot op honderden meters afstand van de hoogbouw. Ter zitting heeft de StAB zich nog op het standpunt gesteld dat enige vorm van verslechtering dus als een verslechtering moet worden aangemerkt. Wel geldt dat hoogbouw in de nabijheid van andere hoogbouw ook een positief effect kan hebben, omdat de ene hoogbouw de andere hoogbouw afschermt van de wind. Dit wordt het Manhattaneffect genoemd. Daarvoor moet echter wel sprake zijn van een hoge concentratie van hoogbouw, waarvan hier onvoldoende sprake is.
Het voorgaande betekent volgens de StAB dat sprake is van een objectief te verwachten overlast en dat een koper daarom rekening zal houden met mogelijke windhinder als gevolg van de in de nabijheid gelegen hoogbouw.
6.1.3.[naam projectontwikkelaar] kan zich niet vinden in het standpunt van de StAB dat geen windtunnel-onderzoek ter hoogte van de appartementen zou hebben plaatsgevonden. In het onderzoek van Peutz wordt immers vermeld dat een windtunnelonderzoek op 60 meter hoogte heeft plaatsgevonden. Daarnaast stelt [naam projectontwikkelaar] dat uit verschillende onderzoeken van Peutz volgt dat er sprake is van een afschermend effect van het project op de omgeving. [naam projectontwikkelaar] kan daarom de opvatting van de StAB, dat het project geen afschermend effect zou hebben, niet volgen en stelt dat het StAB-verslag op dit onderdeel onjuistheden vertoont. Als gevolg daarvan concludeert de StAB ten onrechte dat een koper rekening zou houden met mogelijke windhinder als gevolg van de in de nabijheid gelegen hoogbouw.
6.1.4.Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag een rechter in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. De StAB is een deskundige in voornoemde zin. De rechtbank neemt haar advies tot uitgangspunt bij de beoordeling van het onderhavige geschil.
6.1.5.De rechtbank is van oordeel dat het advies van de StAB ten aanzien van de schadefactor “windhinder” duidelijk is. De StAB heeft, zo bleek ook ter zitting, het windonderzoek uit 2017 van Peutz dat heeft plaatsgevonden op 60 meter hoogte mede in haar advies betrokken. Vast staat dat Peutz geen windtunnelonderzoek heeft uitgevoerd. Het standpunt van [naam projectontwikkelaar] dat het aan [eiser] is om een windtunnelonderzoek te laten uitvoeren deelt de rechtbank niet. [eiser] is met een goed onderbouwde claim gekomen en dan is het aan verweerder en in dit geval aan de experts van Peutz om ten aanzien van de gestelde schadefactoren een onderzoek in te stellen. Dit is niet gebeurd. Op basis van het windonderzoek van Peutz heeft de StAB de windhinder op hoogte in algemene zin beoordeeld en, evenals verweerder, geconcludeerd, dat er sprake is van een verslechtering van het windklimaat. Voor de Hoge Heren is vastgesteld dat sprake is van enige toename van windhinder op maaiveldniveau. De StAB heeft in het advies en ter zitting onderbouwd dat er sprake is van gegronde objectieve vrees van overlast van windhinder, waarmee een koper rekening zal houden. Nu van een afschermend effect (Manhattaneffect) geen sprake is, aangezien er onvoldoende sprake is van een hoge concentratie van hoogbouw, ziet de rechtbank geen aanleiding het advies van de StAB ter zake van het aspect “windhinder” niet te volgen.
Licht- en geluidsoverlast
6.2.1.De redenering van verweerder dat het enkele gegeven dat de planologische wijziging een hoger object mogelijk maakt, niet tot de conclusie dwingt dat de mogelijke licht- en geluidsoverlast ook navenant groter zal zijn, kan volgens [eiser] geen stand houden. Een appartement dat bij wijze van voorbeeld gelegen is op de 28e verdieping van de Willemstoren wordt door het in werking treden van het bestemmingsplan “Gedempte Zalmhaven ” in planologische zin geconfronteerd met een bouwvlak voor de hoogste toren van Nederland. Dit bouwvlak is gelegen op een afstand van ongeveer 31 meter. Op nog kortere afstand kan de eigenaar geconfronteerd worden met uitstekende bouwdelen tot 8 meter buiten het bouwvlak (luifels) en overige uitstekende delen (balkons en dergelijke) tot 4 meter. Daar waar de eigenaar in de oude planologische situatie zicht had op overige bebouwing in het stadcentrum van Rotterdam en enige hinder door licht- en geluidoverlast te dulden had, is de nieuwe planologische situatie zeer confronterend. Door de verschillende balkons, gesitueerd op ongeveer 27 meter van het bestaande appartement, van waaruit geluid en licht geproduceerd kan worden, in combinatie met woon- en slaapkamers met verlichting, kan in alle redelijkheid niet de conclusie worden getrokken dat de licht- en geluidsoverlast niet groter zal zijn.
Verder geldt dat verweerder zich laat leiden door de feitelijke verandering en niet door de planologische. In haar overwegingen stelt verweerder: “nog daargelaten dat het er vooralsnog op lijkt dat de installaties van in ieder geval de Zalmhaventoren op het dak van deze toren zullen worden geplaatst”. Verweerder gaat daarmee voorbij aan de planologische mogelijkheid om (geluid producerende) installaties aan een gebouw te realiseren. In dit verband kan gedacht worden aan installaties zoals een airconditioning of warmtepompen.
Voorts geldt dat in het JvO-advies ten onrechte wordt gesproken over een nieuwe woonbestemming, terwijl daar geen sprake van is. De nieuwe bestemming “Gemengd” maakt bijvoorbeeld ook voorzieningen ten behoeve van cultuur en ontspanning, horeca en een hotel en in zijn algemeenheid dakterrassen en daktuinen mogelijk. Hierdoor is verweerder in het bestreden besluit van een wezenlijk onjuist uitgangspunt uitgegaan.
6.2.2.De StAB heeft in het advies verwoord dat wel degelijk sprake is van een duidelijk waarneembare toename van zowel geluid als licht. Het bouwvolume neemt met een factor 2,33 toe. Tevens is relevant dat dit gebeurt in de vorm van drie torens. Deze torens worden met name gebruikt voor woondoeleinden. Dit betekent dat vrijwel permanent sprake kan zijn van licht- en geluidhinder. Met name de appartementen die in de directe nabijheid van de nieuwbouw zijn gelegen zullen dit indringend kunnen ervaren, door direct zicht op de verlichte torens en door het geluid dat via open ramen en balkons goed hoorbaar zal zijn.
Verder stelt de StAB dat de appartementen die zijn gesitueerd in de westelijke toren van de Hoge Heren nog steeds erg vrij zijn gelegen, maar dat de torens wel erg aanwezig zijn bij het uitzicht, met name de hoogste toren die relatief dichtbij is gelegen. Deze toren belemmert ook deels het uitzicht, terwijl tegelijkertijd sprake is van een aantasting van privacy, met name door inkijk. De impact wordt met name gevoeld in de woonkamer en bij nr. 731 tevens op het balkon. Door de zuidwestelijke ligging van deze toren is bovendien sprake van beschaduwing.
6.2.3.Het standpunt van [naam projectontwikkelaar] ter zitting dat er sprake is van een grootstedelijke situatie waarbij het achtergrondniveau van trams en schepen al heel hoog is, doet aan de voornoemde vaststelling van de StAB niet af. De rechtbank ziet geen aanleiding om de conclusie van de StAB op dit punt voor onjuist te houden.
6.2.4.Ten aanzien van het standpunt van [naam projectontwikkelaar] dat zowel JvO als de StAB in het kader van de beoordeling van de (voornoemde) schadefactoren ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de wet van de afnemende meeropbrengst die in een grootstedelijk (hoogbouw)gebied geldt, overweegt de rechtbank als volgt.
6.2.4.1. [naam projectontwikkelaar] stelt dat als in een situatie al sprake is van aantasting van de privacy door bijvoorbeeld 30 tegenovergelegen woningen, een toename met nog eens 30, 80 of 100 woningen niet tot een recht evenredig toenemende verdere verslechtering zal leiden.
Voorts gaan volgens [naam projectontwikkelaar] de StAB en JvO volledig voorbij aan de positieve effecten van hoogbouw op omliggende woningen, die een waardestijging tot gevolg hebben. [naam projectontwikkelaar] verwijst daarbij naar het rapport van het onderzoeks- en adviesbureau Ecorys (Ecorys) van 10 november 2021. Uit de resultaten van het onderzoek leidt Ecorys af dat de geografische afstand tot hoogbouw en wolkenkrabbers een positief effect heeft op de verkoopprijs van omliggende woningen ten opzichte van woningen die niet in de nabijheid van hoogbouwtorens gelegen zijn. Daarbovenop concludeert Ecorys dat tussen 2006 en de peildatum van 9 augustus 2017 de woningen in de aanwezigheid van één of meerdere hoogbouwtorens binnen een straal van 250 meter 226% sterker in prijs zijn gestegen dan andere woningen in het onderzochte deel van Rotterdam.
Daarnaast heeft ook direct zicht op hoogbouw volgens Ecorys een positieve invloed op de prijsstijging van woningen in het centrum van Rotterdam. Ecorys heeft het vorenstaande ter zitting nader toegelicht en heeft geconcludeerd dat beide prijseffecten (de geografische nabijheid van hoogbouwtorens en het zicht op hoogbouwtorens) statistisch significant zijn en om die reden beide in ogenschouw genomen moeten worden. Ecorys komt om die reden tot de conclusie dat het netto prijseffect van hoogbouw op omliggende woningen positief is.
6.2.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met de stelling van [naam projectontwikkelaar] dat er sprake is van de wet van de afnemende meeropbrengst en dat een toename niet een recht evenredig nadeel met zich brengt, niet bestreden dat er wel degelijk sprake is van een verslechtering (van de schadefactoren) en dus van een planologisch nadeel. Dit betreft zowel fysieke hinder zoals lichthinder als een aantasting van de privacy: hoe meer mensen zicht hebben op en in een appartement, hoe groter de aantasting van de privacy.
[naam projectontwikkelaar] stelt zich naar het oordeel van de rechtbank op zich terecht op het standpunt dat er door een mix van functies sprake is van enig voordeel als gevolg van een toegenomen grootstedelijke dynamiek en uitstraling. Uit de planologische vergelijking is echter gebleken dat ook in de oude situatie een mix van functies mogelijk was. De gebruiksmogelijkheden komen grotendeels overeen, waarbij de mogelijkheid van detailhandel is komen te vervallen en de mogelijkheid van een hotel is toegevoegd. Bovendien is in de nieuwe situatie een maximum bruto vloeroppervlakte gegeven voor de functies anders dan wonen en hotel. Dat betekent dat in de nieuwe situatie de omvang van andere gebruiksvormen planologisch gezien afneemt. Daar staat tegenover dat de totale gebruiksintensiteit door het toegenomen bouwvolume wel toeneemt. Deze grotere gebruiksintensiteit en bouwmassa dragen wel bij aan het grootstedelijke karakter van de omgeving, wat door (potentiële) kopers gezien kan worden als een voordeel, zowel qua dynamiek als qua uitstraling. Dat volgens [naam projectontwikkelaar] in het licht van de voornoemde rapportage van Ecorys het voordeel van een meer dynamische en grootstedelijke omgeving de nadelen overvleugelt, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De StAB heeft hierover ter zitting toegelicht dat een voordeel, om het te kunnen verrekenen, uit dezelfde schadeoorzaak als het nadeel dient te volgen en dat het niet gaat om voordelen die door de inwerkingtreding van een nieuw planologisch regime op een latere datum ontstaan, bijvoorbeeld de komst van meer winkels in het plangebied. Voorts geldt dat het algemene rapport van Ecorys niet is gebaseerd op de hier van belang zijnde peildatum. De StAB heeft verder toegelicht dat de waardevermindering van het appartement van [eiser] lager uitvalt doordat er sprake is van enig planologisch voordeel. De StAB heeft dus het voordeel meegewogen, maar daardoor worden de nadelen niet, zoals [naam projectontwikkelaar] stelt, geheel weggestreept. De rechtbank ziet geen aanleiding om het advies van de StAB niet te volgen en maakt de redenering van de StAB tot de hare.
7. In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige beroepsgronden van [eiser] slagen. De planologische vergelijking, zoals uitgevoerd door JvO, dient te worden aangepast. Er is sprake van meer relevante planologische nadelen dan waarvan JvO is uitgegaan, waardoor de taxaties van JvO op een onjuiste planvergelijking zijn gebaseerd.