ECLI:NL:RBROT:2022:1817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
C/10/617886 / HA RK 21-480
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot deelname aan voorlopig getuigenverhoor door belanghebbende

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 25 februari 2022, wordt het verzoek van Baker Tilly Netherlands N.V. afgewezen om als procespartij deel te nemen aan een voorlopig getuigenverhoor. De zaak betreft een verzoekschriftprocedure waarin [persoon A] een voorlopig getuigenverhoor heeft aangevraagd tegen Nauta Dutilh N.V. Baker Tilly, als belanghebbende, verzoekt om vertegenwoordiging door haar advocaten tijdens het getuigenverhoor. De rechtbank oordeelt dat Baker Tilly geen wederpartij is van [persoon A] en dus niet kan optreden als procespartij. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en de relevante wetgeving, die bepalen dat alleen de verzoeker en de wederpartij aan het getuigenverhoor kunnen deelnemen. De rechtbank bevestigt dat Baker Tilly wel als belanghebbende is aangemerkt, maar dat dit niet betekent dat zij als procespartij kan optreden. De rechtbank wijst het verzoek van Baker Tilly af en bepaalt dat het voorlopig getuigenverhoor zal worden voortgezet op 17 maart 2022.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/617886 / HA RK 21-480
Beschikking in incident van 25 februari 2022
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
verzoeker in de voorlopig getuigenverhoor procedure,
verweerder in het incident,
advocaten mrs. J. Stikkelbroeck en S. Knottnerus te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
NAUTA DUTILH N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in de voorlopig getuigenverhoor procedure,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam,
2. de naamloze vennootschap
BAKER TILLY NETHERLANDS N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
belanghebbende in de voorlopig getuigenverhoor procedure,
verzoekster in het incident,
advocaat mr. A. Haan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [persoon A] , Nauta en Baker Tilly worden genoemd.

1..De procedure in het incident

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 3 november 2021 waarin het verzoek van [persoon A] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is toegewezen;
  • de online regiezitting van 14 januari 2022 ter voorbereiding op het voorlopig getuigenverhoor;
  • de brief van Baker Tilly van 2 februari 2022 waarin zij de rechtbank verzoekt te bevestigen dat de advocaten van Baker Tilly in staat worden gesteld om tijdens de verhoren de belangen van Baker Tilly te behartigen en dat ook namens haar het woord mag worden gevoerd;
  • het e-mailbericht van de rechtbank van 7 februari 2022 waarin zij Baker Tilly de gelegenheid geeft om zich nader uit te laten over haar verzoek waarop [persoon A] en Nauta vervolgens mogen reageren;
  • de akte van Baker Tilly van 14 februari 2022, met producties;
  • de antwoordakte van Nauta van 16 februari 2022;
  • de brief van [persoon A] van 21 februari 2022;
  • het e-mailbericht van Baker Tilly van 23 februari 2022;
  • het e-mailbericht van [persoon A] van 23 februari 2022.

2..De beoordeling

2.1.
De vraag die in dit incident moet worden beantwoord is of Baker Tilly zich tijdens het te houden voorlopig getuigenverhoor door haar advocaten kan laten vertegenwoordigen en aan het voorlopig getuigenverhoor kan deelnemen als een procespartij.
2.2.
Baker Tilly stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat aan de procedure tussen [persoon A] en Baker Tilly – die aan de onderhavige procedure vooraf is gegaan – nog geen einde is gekomen nu de door [persoon A] gestelde schade in een schadestaatprocedure aan de orde zal komen. Daarnaast geldt dat Baker Tilly ook een eigen belang bij het voorlopig getuigenverhoor heeft nu [persoon A] in deze procedure 11 personen wenst te horen die destijds, dan wel nog steeds aan Baker Tilly zijn verbonden. Niet ondenkbaar is bovendien dat, alhoewel in het verzoekschrift is gesteld dat het zich uitsluitend richt tegen Nauta, [persoon A] de verklaringen ook wenst te gebruiken als bewijs voor zijn stellingen in procedures tegen Baker Tilly. Baker Tilly heeft dan ook een rechtstreeks en eigen belang om, vertegenwoordigd door een advocaat, gebruik te kunnen maken van haar rechten zoals die aan een (proces )partij toekomen, waaronder de aanwezigheid ter zitting, spreekrecht, de mogelijkheid om getuigen vragen te kunnen stellen en bewaking van de door de rechtbank vastgestelde afbakening van het voorlopig getuigenverhoor.
2.3.
[persoon A] betwist dat Baker Tilly als procespartij deel kan nemen aan het voorlopig getuigenverhoor. Hij voert in dit kader aan dat Baker Tilly als belanghebbende is aangemerkt in het kader van de behandeling van zijn verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dat betekent echter niet dat Baker Tilly als procespartij aan het voorlopig getuigenverhoor kan deelnemen. Zoals de rechtbank al in de beschikking heeft beslist is Baker Tilly terecht niet als wederpartij aangemerkt door [persoon A] in het voorlopig getuigenverhoor en zij kan dan ook niet de door haar voorgestane positie van procespartij tijdens het voorlopig getuigenverhoor innemen.
2.4.
Nauta stelt begrip te hebben voor het door Baker Tilly gestelde belang en geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzoek Baker Tilly als procespartij bij het voorlopig getuigenverhoor ter zitting aanwezig te laten zijn, het woord te laten voeren en vragen aan de getuigen te laten stellen.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.
[persoon A] heeft bij verzoekschrift van 30 april 2021 de rechtbank verzocht om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Artikel 282 Rv bepaalt dat iedere belanghebbende tot de aanvang van de behandeling van een verzoekschrift verweer daarop mag voeren. De rechtbank heeft Baker Tilly in dit verband als belanghebbende aangemerkt en heeft haar uitgenodigd om verweer te voeren tegen het verzoekschrift van [persoon A] , van welke gelegenheid Baker Tilly gebruik heeft gemaakt. De rechtbank heeft op deze wijze de belangen van Baker Tilly bij de beoordeling van het verzoekschrift kunnen betrekken en heeft vervolgens de beschikking van 3 november 2021 (hierna: de beschikking) gewezen.
2.7.
Met Baker Tilly is de rechtbank van oordeel dat Baker Tilly bij de beoordeling van het verzoekschrift als procespartij moest worden aangeduid, zoals ook volgt uit het door Baker Tilly aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY0572. De rechtbank volgt Baker Tilly echter niet in haar stelling dat haar status als belanghebbende inhoudt dat zij in de fase na de beschikking, te weten tijdens het houden van het voorlopig getuigenverhoor, ook als procespartij bij het voorlopig getuigenverhoor kan optreden. Daarvoor biedt de wet geen grondslag.
2.8.
Op de fase van het daadwerkelijk houden van het voorlopig getuigenverhoor zijn de artikelen 188-193 Rv van toepassing, waarbij artikel 189 Rv bepaalt dat de bepalingen omtrent het getuigenverhoor (artikelen 163-185 Rv) van overeenkomstige toepassing zijn. In artikelen 188-193 Rv spreekt de wetgever niet over een belanghebbende maar duidt de bij het voorlopig getuigenverhoor betrokken partijen aan als verzoeker (zie bv. artt. 188 lid 1 en 190 lid Rv) en wederpartij (zie artt. 187 leden 3 en 4, 190, 192, 193 Rv) en gezamenlijk als partijen (zie bv. 191 Rv). Uit met name art. 190 Rv volgt dat het bijwonen van het voorlopig getuigenverhoor beperkt is tot de verzoeker en de wederpartij, oftewel de (voorziene) tegenpartij van de verzoeker in een bodemprocedure. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat indien de wederpartij verschijnt bij het verhoor ter zitting, hij op zijn verzoek tot het leveren van tegenbewijs kan worden toegelaten. Dat de wetgever deelname aan het voorlopig getuigenverhoor beperkt tot deze partijen ligt ook in de rede nu dit eveneens het geval is bij het getuigenverhoor ex artt. 163-185 Rv. Aan een getuigenverhoor in een bodemprocedure kan niet door een derde, die niet formeel als procespartij bij die procedure is betrokken, worden deelgenomen op de wijze waarop Baker Tilly dat voorstaat.
2.9.
Zoals de rechtbank al in de beschikking heeft vastgesteld, heeft [persoon A] om het voorlopig getuigenverhoor verzocht met het doel bewijs te verzamelen tegen Nauta ten behoeve van een eventuele procedure tegen Nauta, niet tegen Baker Tilly. [persoon A] heeft dit ook nogmaals bevestigd in zijn e-mailbericht van 23 februari 2022. De rechtbank heeft in de beschikking dan ook geoordeeld dat Baker Tilly niet als wederpartij moet worden beschouwd. Het oordeel dat Baker Tilly geen wederpartij is van [persoon A] moet ook in dit incident als uitgangspunt worden genomen. Aan dit oordeel doet niet af dat dat er een (andere) procedure aanhangig is tussen [persoon A] en Baker Tilly. Die andere procedure is niet relevant voor de vraag of Baker Tilly in het onderhavige geval als wederpartij moet worden beschouwd. Mocht dat al anders komen te liggen, dan wijst de rechtbank erop dat de wetgever met artikel 192 lid 2 Rv de partij, die niet bij het voorlopig getuigenverhoor aanwezig of vertegenwoordigd is geweest, beschermt met de mogelijkheid om de afgelegde verklaringen buiten beschouwing te laten.
2.10.
Op grond van het vorengaande, komt de rechtbank tot het oordeel dat Baker Tilly, nu zij geen wederpartij is van [persoon A] , niet als procespartij kan optreden tijdens het voorlopig getuigenverhoor. Haar verzoek terzake wordt dan ook afgewezen.
2.11.
Met betrekking tot het verzoek van Baker Tilly om een appellabele beslissing op haar verzoek te krijgen, overweegt de rechtbank tot slot als volgt. De onderhavige beschikking betreft een eindbeschikking, nu op het verzoek van Baker Tilly definitief wordt beslist en geen enkele (verdere) beslissing wordt aangehouden (zie HR 12 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2395). De rechtbank kan dus geen tussentijds hoger beroep openstellen als bedoeld in art. 358 lid 4 Rv. Het is overigens aan het Hof en niet aan de rechtbank om te beslissen over de ontvankelijkheid van een eventueel hoger beroep, mede in het licht van het bepaalde in artikel 188 lid 2 Rv.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst het verzoek van Baker Tilly af;
3.2.
bepaalt dat het voorlopig getuigenverhoor zal worden voortgezet in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125 op 17 maart 2022 van 9.00 tot 17.00 uur.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022.
2054/1980